39
Stille Oceaan, 9 maart 1786
Dat het leven uit oude mensen week, als verdroogde blaadjes die van een boom vielen, had Mary eerder meegemaakt. Dat het leven uit een kind verdween, had ze ook gezien. Maar dat het leven sneller uit Seth weggleed dan de herfstwind de blaadjes van de bomen rukte, snoerde haar keel dicht. Voor het graf van zijn broer was hij in elkaar gezakt, en nog net op tijd hadden Carl en zij hem bij zijn armen kunnen pakken, anders was hij in het graf gevallen.
Hij wil hem achterna, was Mary door het hoofd geschoten. Alleen laten wij dat niet toe.
Een gedachte. Een wens. Haar wens. Meer niet.
Toen ze de deur van de kapiteinshut opende, zag ze in gedachten Seths rug voor zich. Een klein, uitgemergeld lichaam, zonder kracht of wil om te leven. Misschien had de natuur gelijk: wat moest een kleine jongen in een wereld waarin hij geen familie meer had? Hij was pas tien jaar oud en hij had ze allemaal al zien gaan. Mary schudde zachtjes haar hoofd om het beeld te laten verdwijnen.
De kapitein stond bij het raam. Donkergrijs en onstuimig lag de zee voor hem, in de lucht dreven uiteengereten stapelwolken. Hij draaide zich niet om toen Mary binnenkwam.
Ze richtte zich tot Carl, die vermoeid opkeek. ‘Vergeef me,’ zei ze, ‘dat ik stoor, maar ik zou wat hulp kunnen gebruiken.’
‘Een paar van je tekeningen zijn nog niet klaar,’ reageerde hij. ‘We hebben veel tijd verloren. Het heeft geen zin, we moeten verder met het werk.’
‘Nee, dat moeten we niet.’ Haar stem had een scherpte die ze niet van haar gewend waren.
Kapitein Taylor draaide zich om, zijn wenkbrauwen gefronst.
Mary ging echter onverbiddelijk door: ‘We moeten de leemte vullen die anderen hebben achtergelaten, dat heb je zelf gezegd. We moeten onze taken oppakken, en daar hoort Seth ook bij. Hij is onze patiënt, en het is onze taak om hem met alle middelen die ons ter beschikking staan terug te halen in dit leven.’
‘Hij is een kind.’
Mary keek naar kapitein Taylor. Ze begon te zweten. ‘Wat bedoelt u daarmee?’
‘Meneer Middleton, denkt u alstublieft niet dat ik onchristelijk ben, maar hij is een kind. Geen volwaardig lid van de bemanning.’
Haar zweet stonk.
Het stonk naar angst.
Ze had een vermoeden wat kapitein Taylor zou gaan zeggen.
‘We hebben een beperkte hoeveelheid medicamenten. Ik kan niet toelaten dat een overmatig deel ervan voor een kind wordt gebruikt. Dat kan de bemanning schaden, omdat er dan in het geval van toekomstige ziektes wellicht niet meer voldoende medicijnen aanwezig zijn.’
‘Ja, sir.’ Mary knikte. ‘Ik begrijp het.’ Zonder Carl nog een blik waardig te keuren verliet ze het vertrek.
‘Henry, je moet me helpen.’
De scheepskok sneed uien. Zijn ogen traanden, en hij veegde met de rug van zijn hand over zijn gezicht. ‘Wat kan ik voor je doen?’ vroeg hij.
‘Seth, de kleine jongen…’
Henry knikte. ‘Ja, het is triest.’
‘Ik heb een aantal dingen nodig om hem te kunnen behandelen.’
‘Daar kan ik je toch niet mee helpen.’
‘Jawel, ik smeek je, help me. Anders moet zeilmaker John weer een kind in zijn hangmat naaien. Ik heb niet veel nodig. Rozemarijn, uien, een beetje thee.’
‘De hut van doc Havenport puilt uit van de spullen. Planken vol met zalfjes en drankjes. Waarom haal je daar niet de geneesmiddelen die je nodig hebt?’
Mary liet haar hoofd hangen. ‘De kapitein vindt dat ik de medicijnen niet mag verspillen aan een stervend kind.’
‘En jij denkt dat ik mijn kostbare voorraden wel ga verspillen aan een stervend jochie?’ Henry knikte naar Dan, die een enorme berg deeg aan het kneden was. ‘Dek dat af met een vochtige doek en ga wat scheepsbeschuit halen.’
De jongen deed wat hem werd opgedragen.
Wat moest ze met scheepsbeschuit? Geërgerd keek Mary de scheepskok aan.
Henry veegde zijn vingers af aan zijn broek. ‘Een stijfkoppige, tuchteloze vent is dat; die hoeft niet alles te weten,’ bromde hij. Hij zette een houten schaal op tafel. ‘Rozemarijn. Dus je hebt een opwekkend middel nodig. Je mag van geluk spreken dat we zulke schatten nog hebben.’ Henry zette een ketel met water op. ‘Je moet er een aftreksel van maken. Uien zijn geweldig als omslag, en honing doet ook wonderen. Je kunt het door de thee roeren, of beter nog: strijk het op de lippen van de jongen. Veel mensen houden van de zoete smaak en kikkeren ervan op.’ Takjes rozemarijn en uien belandden in de schaal. Met een handige beweging opende Henry de honingpot en hij streek een lepel van de goudgele stroperige vloeistof in een beker. ‘En eieren,’ merkte hij op, ‘rauwe eieren heb je ook nodig.’
Mary begon te lachen. ‘Eieren? Wat moet ik met eieren?’
‘Dat is goed tegen de koorts. Je scheidt dooier en eiwit, smeert het eiwit op een doek en bindt het om de voeten van de jongen. Wanneer het eiwit is opgedroogd, pak je een volgend ei en herhaal je het proces.’
‘Hoe weet je dat allemaal? Misschien moet jij mijn werk gaan doen?’
Henry’s wangen werden rood. ‘Ik ben misschien geen dokter, maar ik heb wel verstand van de levensmiddelen en kruiden waarmee ik werk.’ Zijn gezicht betrok. ‘Af en toe tenminste. En maak nu dat je wegkomt, voordat die stijfkop er weer is.’ Henry legde een doek over de schaal en de beker honing, schonk heet water in een kan en haalde een blad tevoorschijn. ‘En Marc, laat het me weten als hij wakker wordt. Ik heb nog het een en ander in voorraad om zo’n kleine man te laten aansterken. En als je iemand vertelt wat hier zojuist gebeurd is…’ Henry pakte zijn mes en liet zijn vingers langs het lemmet glijden, ‘… dan kan het heel onaangenaam worden.’
Mary grijnsde, en de scheepskok gooide de deur achter haar dicht.
Carls blik viel op de leren tas. Verbaasd keek hij op.
‘De kapitein heeft gezegd dat ik geen medicijnen mag verspillen. Niemand heeft me echter verboden om de instrumenten van doc Havenport te gebruiken.’
‘Als die jongen zo belangrijk voor je is,’ zei Carl, en hij deed een stap dichterbij, ‘kunnen we hem dan niet beter naar doc Havenports hut brengen? Daar is hij gemakkelijker te behandelen.’
‘Wat is daar dan nog? Een behandeltafel! De rest mag ik niet aanraken. En het maakt eigenlijk niet uit waar de jongen ligt.’
‘Goed, goed. Heb je hem gepurgeerd? Of een lavement toegepast?’
‘Nee, ik denk dat buikloop hem zou verzwakken.’
‘Heb je hem adergelaten?’
‘Nee. Ik probeer het met omslagen gedrenkt in een aftreksel van rozemarijn. En met warmte: geef ik hem thee met honing en leg windsels om zijn voeten.’
‘Heel goed.’ Carl schoof een van de doeken op de scheepskist opzij en trok meteen zijn hand terug. ‘Wat is dat?’ Hij fronste zijn voorhoofd.
Mary bloosde. ‘Eiwit.’
Hij hield de deken omhoog en keek naar Seths voeten, die waren omwikkeld met doeken.
‘Ik wil alles proberen.’
‘Dat deed mijn grootmoeder vroeger al bij mij. Kwaad kan het niet. Ik vraag me alleen af hoe je aan die eieren komt. Heb je de stallen soms geplunderd?’
Ze zweeg.
‘Ach, je hebt natuurlijk nog goede betrekkingen uit je tijd in de kombuis.’ Hij glimlachte. ‘Dan kunnen we nu niet veel meer doen dan wachten. Jij hebt de jongen in elk geval zo goed mogelijk verzorgd.’ Zacht klopte hij op haar schouder, en heel even liet hij zijn hand daar liggen.
Wat kon een nacht lang duren… Het schijnsel van de olielamp verlichtte een scherp afgegrensd deel van de ruimte, maar daarachter heerste de duisternis. En loerde de vermoeidheid.
Met een ruk schoot Carls hoofd omhoog. Hij knipperde met zijn ogen, rekte zich uit, pakte de beker thee en ging naast Seth zitten. Hij tilde het hoofd van de jongen op en goot wat van de thee naar binnen, slokje voor slokje. Een dun straaltje stroomde uit de mondhoek en drupte op Carls broek.
Mary gaf hem een doek aan en sloeg aan het voeteneind de deken op. De wikkels om zijn voeten waren droog. Ze haalde ze weg en legde ze in de waterkom, sloeg een ei kapot en scheidde dooier en eiwit. Toen ze Seths voeten optilde om ze opnieuw in de koude, natte stof te wikkelen, stopte ze even. Wat leken zijn voeten klein in haar handen…
Carl veegde het zweet van Seths gezicht en bevoelde de magere borstkas om zijn ademhaling en hartslag te controleren. ‘Zijn toestand is onveranderd,’ zei hij terwijl hij op de scheepskist ging zitten. Hij leunde tegen de wand van de hut en sloot zijn ogen.
Mary liet zich op de rand van haar kooi zakken. Haar blik gleed over Carls gezicht en haar gedachten gingen met haar op de loop. Hier zitten we met zijn tweeën, midden in de nacht. Te kijken naar het kind, en ik kan nauwelijks uitademen, zo heftig klopt mijn hart. Ik ben bijna gek van angst dat je in alle rust te lang naar mijn hand zult kijken, en de vrouw in me zult zien.
Nee, dat klopt niet, klonk een vermanende stem in haar hoofd. Je bent nog veel banger dat je zonder nadenken doet wat je hart je ingeeft, en hem aanraakt. En dat hij níét de vrouw in je zal zien.