54
Tahiti, 15 juli 1786
Zou haar god haar verlost en hen beiden tot zich genomen hebben? Owahiri bleef staan en luisterde. Hij hoorde geen ademhaling; stil lagen de twee lichamen naast elkaar. Mary had haar armen om Carl heen geslagen; zijn gezicht was naar de grond gedraaid zodat het niet te zien was. Haar gezicht was echter naar hem toe gekeerd; de ogen open, de blik doods in de oneindigheid starend. Ja, de god die de vreemdelingen vereerden, had erbarmen getoond. Hij had gezien dat deze twee zielen niet konden worden gescheiden.
Owahiri had er nooit met hen over gesproken, maar hij zou hun eigen ceremonie kiezen om ze te begraven. Een zwijgend afscheid, waarbij men de doden in de aarde liet zakken of met stenen bedekte, en er twee kruiselings op elkaar vastgeslagen stukken hout bij zette. In de loop van de jaren waren een paar matrozen hier door hun god gehaald; een aantal verweerde houten kruisen verspreid over het eiland herinnerde daaraan.
Hij draaide zich om en wilde hulp gaan halen, omdat de twee vanwege de hitte overdag snel moesten worden begraven.
Plotseling aarzelde hij.
Hadden Mary’s oogleden bewogen? Geknipperd? Direct boog hij zich over haar heen. Haar ogen bewogen, maar zonder hem aan te kijken. Hij keek in dode ogen, die leefden. Hij huiverde.
‘Mary. Hoor je me?’
Ze knikte.
Hij voelde met een hand aan Carls huid. Die was koud. ‘Hij is dood, Mary.’
‘Ik weet het.’
Carls hoofd bewoog toen ze haar lichaam dichter tegen dat van hem drukte en haar vingers dieper in de stof van zijn deken begroef. ‘Mijn vader heeft het me gezegd,’ fluisterde ze.
Haar god heeft haar lichaam achtergelaten en alleen haar verstand meegenomen, om ervoor te zorgen dat ze niet kapotgaat aan de pijn. ‘Wat heeft je vader je gezegd?’ vroeg hij.
Ze tilde haar hoofd op en keek naar rechts, daarna naar links. Het was de blik van een opgejaagd dier dat zijn prooi bewaakt. ‘Dat de wetenschap voortdurend offers vraagt. Dat ze altijd het offer verlangt dat voor iemand het kostbaarst is, heeft hij me niet verteld.’
Ze hebben maar één god, dat is te weinig. Hij kan niet alles in de gaten houden, hij heeft vast over het hoofd gezien wat hier nu gebeurt, dacht Owahiri.
Hij knielde naast haar neer en streek over haar hand. De vingers ontspanden zich. ‘Kom met me mee.’ Hij schoof zijn arm onder haar lichaam. Langzaam tilde hij haar op, tot ze op haar eigen benen stond. Op hem steunend verliet ze de hut.
Carl bleef achter. Hij lag op de grond, met zijn gezicht in het zand.
De dagen gingen voorbij. Owahiri verliet ’s ochtends zijn hut om te helpen bij het verzorgen van de zieken en het ophalen van de lijken.
Revanui had Mary aangenomen als een dochter, hoewel de vrouwen waarschijnlijk even oud waren. Ze vertelde hem dat ze Mary één keer per dag naar de rivier bracht om haar te baden. Altijd hetzelfde ritueel, dat ermee begon dat ze een van de poreuze stenen oppakte en het witte lichaam schrobde tot de huid rood en zacht was. Daarna leidde Revanui haar uit het water, droogde haar af en smeerde haar van top tot teen in met olie. En terwijl ze met Mary sprak over alledaagse dingen – al snel zonder enige reactie te verwachten – kamde ze het lichtbruine, schouderlange haar en plukte de wenkbrauwen. Mary bleef stilstaan wanneer Revanui het haar vroeg, en zodra ze haar beval op te staan, stond ze op. Geen woord kwam over haar lippen, haar ogen leken blind te zijn geworden. Willoos liet ze Revanui de pareo om haar heupen slaan en een doek om haar bovenlichaam knopen. ‘We moeten je huid beschermen tegen de zon,’ zei Revanui elke keer tot slot van het ochtendlijke bad, voordat ze haar arm door die van Mary stak, samen met haar terug slenterde naar de hut en haar op haar vaste plek neerzette. Daar zat ze nog wanneer Owahiri terugkeerde, met in zijn neus en op zijn huid de geur van lijken.