20
Atlantische Oceaan, 13 september 1785
‘Je moet de aap vrijkopen.’
Seth keek op en schermde zijn ogen af met zijn hand. ‘Ik dacht dat ik mezelf moest vrijkopen.’
‘Ja, maar je moet ook de aap vrijkopen.’ Dan zette een brede borst op. Hij hoopte dat hij er daardoor mannelijker uit zou zien, en daar slaagde hij inderdaad in.
Geërgerd draaide Seth zijn hoofd opzij en hij keek naar de druppels die op de planken uit elkaar spatten. Sinds ze Sint Jago hadden verlaten, regende het onafgebroken. ‘Waarom moet ik de aap vrijkopen?’ vroeg hij.
Dan dook onder een van de geoliede zeildoeken die de kapitein boven het dek had laten spannen om de regen op te vangen. Hij stootte daarbij tegen het dekzeil, en een plens water kletterde naast Seth op het dek. Kluns, wilde hij roepen, ons drinkwater verspillen omdat er een paar druppeltjes op je kop vallen, maar hij zweeg en wachtte op een antwoord.
‘De mannen maken op dit moment een lijst waarop staat wie de evenaar al eens is gepasseerd en wie niet. Wie die lijn nog niet over is geweest, krijgt de zeedoop. Dieren tellen ook mee. En jullie stomme aap is de evenaar vast nog nooit over geweest, dus moet je hem vrijkopen.’
De aap hurkte in een hoek van de kooi en keek Seth aan. Lieve oogjes had hij. Net zwarte knoopjes die waren gepoetst tot ze glansden. Hij was kleiner dan een kat, en de kleur van zijn zachte vacht was, afhankelijk van hoe het licht erop viel, soms groenig, dan weer bruinachtig.
Seth voelde zich ongemakkelijk, zoals altijd wanneer Dan in de buurt was. Elke keer klonk er in zijn hoofd een stemmetje dat riep dat hij op zijn hoede moest zijn. En voor de zoveelste keer begreep hij niet wat hier nu weer werd bekokstoofd. Zodra Dan ergens bij betrokken was, kon dat niet veel goeds betekenen. ‘Ben jij al gedoopt?’ vroeg hij, maar eigenlijk wist hij het antwoord al.
‘Natuurlijk!’ Dan stak zijn borst nog verder naar voren. Hij was de afgelopen weken een flink stuk gegroeid, en alsof dat nog niet genoeg was, had dat rotjoch ook nog spieren gekregen.
‘Wat doen ze bij die doop?’
‘Dat zie je vanzelf.’
Seth stak zijn vinger tussen de tralies van de kooi en streek over het zachte vel van de aap.
Het schip had nauwelijks het anker gelicht, of Edison had de spartelende linnen zak geopend en trots zijn buit getoond. ‘Het is een groene aap,’ brulde hij over het dek, en hij wilde het dier in zijn nekvel grijpen. De aap beet echter in zijn hand en sprong er krijsend vandoor. Tussen de benen van de mannen door, langs scheepskisten en over hangmatten heen vluchtte hij achter de kachel. Daar bleef hij doodstil zitten.
Edison liep naar Seth toe, greep hem bij zijn hemd en trok hem mee naar de kachel. De enorme handen lagen zwaar op Seths schouders en duwden hem op de knieën. ‘Jij hebt dunne armpjes, grijp dat beest.’
Onzeker keek Seth naar Nat, maar die knikte alleen. In de donkere ruimte tussen de kachel en de scheepsramp liet de aap zich niet zien. Zou hij bijten?
‘Grijp dat beest, voor ik ongeduldig word. Hoe denk je dat het zal klinken als ik een van die dunne armpjes van je breek? Ik zal het je zeggen: als een knappend twijgje.’ De druk op zijn schouders werd groter.
Nat stond op en verdween zonder iets te zeggen. Seth slikte en stak zijn hand de duisternis in. De schaduw die zich in een hoekje verschool, ontweek zijn zoekende vingers en duwde zich nog verder tegen de wand. De eerste mannen begonnen zich te vervelen en gingen verder met hun dobbelspelletje.
‘Zeg dat rotbeest dat ik het in de kachel smijt als het daar blijft zitten, en dat ik het laat roosteren tot er alleen nog een zwart kooltje van over is.’ Edisons stem klonk luider en de druk van zijn handen werd ondraaglijk.
Seth reikte steeds verder met zijn vingers, maar hij voelde niets.
Een stuk banaan.
Plotseling stond Nat naast hem met een stuk banaan in zijn hand.
‘Vuile snotneus,’ brulde Edison, ‘zuig je soms aan kokkies pik? Waarom geeft hij je anders zo’n kostbare vrucht?’
Hij is geen pikzuiger, dacht Seth, hij is mijn broer, Nat. Die verzint altijd overal iets op.
‘Dan moet je ook maar eens bij mij langskomen.’ Edison grijnsde vuil, greep naar de banaan en drukte die Seth in de hand.
De banaan verdween in het donker. De schaduw hupte een stukje naar voren, en Seth greep in de vacht. Zacht voelde die aan. De aap spartelde en schreeuwde, luid en schril als een baby. Grimmig trok Seth het bundeltje tevoorschijn.
Edison probeerde het dier beet te pakken, en opnieuw boorden de witte tanden zich in zijn vingers. Zonder aarzelen haalde Edison uit. De schop raakte het kleine lichaam met zo’n kracht dat het aapje uit Seths hand glipte en over de planken suisde. Met een doffe klap kwam het dier tegen een scheepskist terecht, waarna het stil bleef liggen.
De dobbelende mannen zagen Edisons bloedende vinger en zijn gezicht dat rood was van woede, en schoten in de lach. Ze zagen dat de matroos naar de aap toe liep en dat Nat hem de doorgang blokkeerde.
‘Laat die aap met rust,’ zei hij terwijl hij zijn handen in zijn zij zette. Zo had hij voor Edison gestaan, twee koppen kleiner dan hij, en hem recht in de ogen gekeken.
Nee, Nat, had Seth willen schreeuwen, het is maar een aap, een klein aapje vol luizen. Doe dat nou niet.
Maar die avond was Nat de bezitter geworden van een groene aap, die ogen als knoopjes had en een vacht die zo zacht was dat Seth geen woorden had om het te beschrijven.
‘Hé.’ Een voet trof Seths bovenbeen, precies op de plek waar hij bij de explosie van de vaten gewond was geraakt. Meneer Myers had de hechting er allang uitgehaald, maar het litteken was nog steeds gevoelig. Hij slikte.
‘Hé. Ik praat tegen je.’ Nog een trap.
Seth keek op. Dan. Een ogenblik lang was hij hem vergeten. ‘Hoe kun je je dan vrijkopen?’ Hij verkruimelde wat droog brood en duwde het door de tralies van de kooi.
‘Je broer en jij zijn toch zulke slimmeriken? Verzin dus maar iets heel slims, anders gaat die aap te water,’ zei Dan spottend. Hij stak zijn hand even onder het tentdoek vandaan. Het was opgehouden met regenen. Zwijgend liep hij naar Edison, die juist begon aan zijn wachtdienst.
Henry had hen gewaarschuwd. Hij had hun een kippenkooi en wat etensrestjes gegeven, op voorwaarde dat ze het dier vrij zouden laten zodra ze weer aan land gingen. ‘Die aap hoort niet op een schip,’ had hij op strenge toon gezegd. ‘Ik heb het al zo vaak meegemaakt: alle mogelijke dieren worden als tijdverdrijf aan boord gebracht en creperen dan van de honger omdat niemand nog naar ze omkijkt. Als het goed gaat. Als het misloopt, worden ze door een dronken stomkop tot moes geslagen.’
Seth opende het deurtje van de kooi en streek de aap over zijn vacht. Handig klauterde het dier naar buiten en ging op zijn benen zitten. Nat en ik zullen voor je zorgen, bezwoer Seth terwijl hij het dier over zijn rug aaide, wij zijn er voor jou. Maak je geen zorgen. Ik moet alleen wel met Nat gaan praten. Dat glimlachje, die gemene schittering in Dans ogen betekent gevaar.