36
Zonder iets te zeggen stak Gullet me een exemplaar van de Post and Courier toe. Ik liet mijn blik over de voorpagina glijden.
Winborne had weer toegeslagen. Alleen stond het artikel ditmaal niet tussen de plaatselijke berichtjes. Cruikshank, Helms, de inval in de kliniek, Marshalls arrestatie. Het artikel ging vergezeld van een foto van de eerwaarde Aubrey Herron, met zijn vuist hemelwaarts geheven in het smekende gebaar dat zijn handelsmerk was. Het artikel eindigde met de gebruikelijke zinsneden over mogelijke aanwijzingen, het totaal aantal slachtoffers, en gevaar voor de maatschappij.
Even was ik in verwarring gebracht, toen voelde ik een withete woede in me opkomen.
‘Dat slijmerige reptiel!’
De sheriff keek me aan, zijn gezicht als uit steen gehouwen. Plotseling drong het tot me door.
‘U gelooft toch zeker niet dat ík Winborne getipt heb?’
‘U hebt me verteld dat u hem kent.’ Gullet keek nu uitgesproken nijdig.
‘En u hebt mij verteld dat hij geen vlieg kwaad doet.’ Ik keek net zo nijdig terug.
‘Ik vind het niet prettig dat mijn onderzoek geëtaleerd wordt als een of andere goedkope aflevering uit een reality-tv-programma. Herron is woest, de media slijpen hun messen en onze telefoons gaan tekeer als de kerkklokken op zondagochtend.’
‘Kijk eens in uw eigen achtertuin.’
‘Wilt u soms suggereren dat er een lek is bij mijn korps?’
‘Ik weet niet wat ik wil suggereren. Het verhaal over de identificatie van Cruikshank is in elk geval niet van mij afkomstig. Winborne doet al een paar maanden onderzoek naar Cruikshanks verdwijning.’ Ik rolde de krant op en stak hem Gullet toe. ‘Ik heb hem nooit verteld dat we Cruikshanks lijk gevonden hebben.’
‘Herron heeft invloedrijke vrienden.’
‘Natuurlijk. Hij is dikke maatjes met God.’
‘Met of zonder God, hij kan het leven van een plaatselijk gekozen functionaris bijzonder onaangenaam maken, ook dat van de sheriff.’
Het geluid van Boyds gedempte geblaf onderbrak ons geruzie.
Ik liep naar mijn auto en deed het portier open. Boyd vloog naar buiten en holde van struik naar struik, zijn poot lichtend en aarde wegtrappend met zijn achterpoten. Hij holde weer naar ons toe en duwde zijn snuit in Gullets kruis.
Ik had de hond het liefst een high five gegeven.
Gullet krabde Boyd achter zijn oren.
Boyd likte Gullets hand.
Verrader, dacht ik, terwijl ik de chow een nijdige blik toewierp.
‘Winborne beschikte over informatie met betrekking tot de slachtoffers en de arrestatie, maar wist niets over een mogelijk motief,’ zei ik.
‘Akkoord.’ Gullet tikte met de opgerolde krant op zijn handpalm. ‘Als hij had geweten van Rodriguez of de orgaandiefstal, zou hij daarover geschreven hebben.’
‘Hoeveel zou Winborne opgepikt kunnen hebben door de politiefrequenties af te luisteren?’
‘Wel het een en ander.’ Gullet liet zijn blik over mijn gezicht glijden. ‘Maar niet dit allemaal. Via de politieradio kan hij niet te weten zijn gekomen dat we de man aan de boom geïdentificeerd hebben als Cruikshank. Daar moet hij op een andere manier achter gekomen zijn.’
Winbornes publicatie van het artikel over Cruikshank bleek ook een bescheiden positief effect te hebben gehad.
Vrijdagochtend vroeg kwam er een gesprek binnen via de telefooncentrale van de sheriff. Barry Lunaretti was de eigenaar van een kroeg in King Street, genaamd Little Luna’s. Bij het lezen van Winbornes artikel had de naam Cruikshank een belletje bij Lunaretti doen rinkelen. Uren later viel het kwartje. Toen hij de doos met gevonden voorwerpen tevoorschijn haalde, vond Lunaretti een jack met daarin een portefeuille die aan Noble Cruikshank toebehoorde.
Toen Gullet belde, vroeg ik hem: ‘Wordt Little Luna’s ook wel de Double L genoemd?’
‘Ik geloof van wel.’
‘Dat was de enige kroeg die Pinckney zich kon herinneren. Cruikshank moet per abuis Pinckneys jack hebben meegenomen en het zijne hebben achtergelaten. Pinckney was die avond ongetwijfeld dronken en de volgende ochtend zal hij wel een kater hebben gehad. Hij is dat hele jack vergeten en heeft alleen maar aan zijn portefeuille gedacht. Herinnert Lunaretti zich wanneer het jack daar is achtergelaten?’
‘Hij zegt een maand of twee geleden.’
Behalve dat mijn nieuwsgierigheid erdoor bevredigd werd en dat er weer een los eindje was weggewerkt, was die informatie niet bijzonder opzienbarend. We wisten al dat Cruikshank tot een maand of twee geleden nog in leven was geweest.
Gullet had ook een voortgangsrapport over de aangetroffen telefoonspecificaties in Marshalls huis en de gmc-kliniek.
‘Gesprekken van en naar Marshalls huis gedurende de afgelopen drie maanden hadden betrekking op buitengewoon interessante onderwerpen als afspraken met de garage, de kapper en de tandarts.’
‘Populaire jongen.’
‘Maar we hebben wel een probleempje met de kliniek.’
Ik viel hem niet in de rede.
‘Het zal wel een tijdje duren voordat we alle nummers nagetrokken hebben, maar één patroon is duidelijk. In de regel belde er niemand naar of vanuit de kliniek na sluitingstijd. Om halfvijf, vijf uur ging de zaak op slot.’ Ik hoorde Gullets ademhaling door de telefoon. ‘Maar er was één uitzondering. Op 24 maart om twee minuten over zeven ’s avonds werd er vanuit de kliniek gedurende anderhalve minuut gebeld met het huis van Noble Cruikshank.’
‘Nee! Marshall?’
‘Het nummer is gebeld vanuit zijn kantoor.’
‘Dus wat is dan het probleem?’
‘Op 24 maart was Marshall aanwezig bij een liefdadigheidsevenement in Summerville ten behoeve van spierdystrofiepatiënten. Getuigen bevestigen zijn aanwezigheid van halfzeven tot tien uur ’s avonds.’
Mijn vingers klemden zich om het toestel terwijl een donker vermoeden de kop begon op te steken.
Wie was degene die Cruikshank gebeld had?
Een moordenaar die zijn slachtoffer naar een rendez-vous lokte?
Wacht. Niet te snel. Denk na.
‘Alles wijst erop dat Cruikshank eind maart overleden is,’ zei ik. ‘Hij heeft Flynns cheque voor februari nooit meer geïnd. Na die tijd heeft hij ook geen gebruik meer gemaakt van zijn creditcards. Winborne heeft Cruikshank op 19 maart nog gesproken. Ik denk dat Cruikshank gestorven is zonder dat hij in de gaten had dat hij het verkeerde jack had, anders zou hij wel achter zijn portefeuille aan zijn gegaan. Waarschijnlijk is hij vermoord op dezelfde avond dat hij en Pinckney Little Luna’s bezochten. Pinckney heeft aangifte gedaan bij de politie. Kunt u die ergens opdiepen?’
‘Ik ga er meteen achteraan.’
Gullet belde twintig minuten later terug.
‘Pinckney deed op 26 maart aangifte dat zijn portefeuille gestolen was. Hij zei dat die de avond tevoren gejat was.’
‘Iemand belt op 24 maart Cruikshank vanuit de gmc-kliniek. Op 25 maart is Cruikshank waarschijnlijk dood. Dat kan geen toeval zijn.’
‘Dus wie heeft dat telefoontje naar Cruikshank gepleegd? Een informant? De schoonmaker?’
‘Stel nou eens dat Marshall de waarheid spreekt? Stel dat iemand hem er inderdaad in probeert te luizen?’
‘Daniels?’ Gullet klonk alsof ik gezegd had dat Miloševic genomineerd was voor de Nobelprijs voor de Vrede.
‘Ik weet dat het idioot klinkt. Vrijwel alles wijst in de richting van Marshall, maar sommige van de dingen die hij zegt, kloppen wel. De operatiekamer, de strop, het feit dat de slachtoffers patiënten waren. Dat is allemaal niet meer dan indirect bewijs. Daniels werkte ook in die kliniek. Wat weten we over hem?’
‘Luistert u nou eens. Marshall heeft banden met Rodriguez. Marshall heeft halsoverkop zijn boot van de hand gedaan. Marshall was een schelpenverzamelaar. Een schelpje uit zijn bureau was identiek aan een exemplaar dat bij het lijk van Willie Helms is aangetroffen. Laten we onze tijd nou niet verdoen. Marshall heeft het gedaan en die ooghaar zal het definitieve bewijs leveren. Goed geanalyseerd, die Pinckney-kwestie, maar ik heb hier te maken met een legertje journalisten dat op de stoep staat te wachten.’
‘Nog nieuws over Rodriguez?’
‘Nee.’
‘Bent u nog iets wijzer geworden over een piloot of een vliegtuig?’
‘Nee. Het is nu een zaak van de officier van justitie. Uw werk zit erop.’
Gullet verbrak de verbinding.
Vrijdagochtend om negen uur verschenen Lester Marshall en Walter Tuckerman voor de rechter. Tuckerman voerde aan dat zijn cliënt arts was en een gerespecteerd lid van de gemeenschap. De officier van justitie betoogde dat hij vluchtgevaarlijk was. De rechter bepaalde dat Marshall zijn paspoort moest inleveren en stelde de borgtocht vast op één miljoen dollar. Tuckerman was inmiddels de borgtocht aan het regelen. Vóór het vallen van de avond zou Marshall weer op vrije voeten zijn.
Gullet had gelijk. Mijn werk zat erop. Wat nu nog resteerde was recherchewerk en het in elkaar passen van de puzzelstukjes voor een aanklacht. Het was nu aan rechercheurs, het forensisch laboratorium en de officier van justitie. Telefoonspecificaties. Patiëntendossiers. Harde schijven. Tijdstippen. Vluchtplannen. Getuigenverklaringen. De televisie presenteert politieonderzoek en het vervolgen van misdadigers als een adembenemend spannend proces, overgoten met een saus van glamour en uiterst geavanceerde technologie. Dat is het niet. Solide zaken zijn gebaseerd op uren en uren van geestdodende grondigheid. Alle invalshoeken bekijken. Stapels gegevens uitziften. Niets over het hoofd zien.
Ik had mijn bijdrage geleverd. Niettemin kon ik er geen afstand van nemen. Dezelfde gedachte bleef maar door mijn hoofd spoken: stel nou dat Marshall de waarheid sprak? Stel dat we de verkeerde opgepakt hadden?
Ik zou blij moeten zijn met het feit dat er aan het moorden een einde was gekomen, ik zou meer ontspannen moeten zijn dan ik in weken geweest was. In plaats daarvan voelde ik me opgefokt als een junk op maximale dosis. Ik kon niet lezen, slapen, stilzitten. Steeds opnieuw staken dezelfde twijfels de kop op. Stel dat Marshall de waarheid vertelt? Loopt er nog steeds een moordenaar vrij rond die van plan is binnenkort met vakantie naar Mexico te gaan?
Ik liet Boyd uit op het strand. Nam een douche. Maakte een sandwich klaar. At een schaaltje Chunky Monkey-ijs. Zette het nieuws aan. Luisterde naar een nieuwslezer die ademloos verslag deed van Marshalls hoorzitting.
Geagiteerd zette ik de tv uit en gooide de afstandsbediening op de bank. Mijn god! Als we er nou eens naast zaten?
Om één uur hield ik het niet meer. Nadat ik nogmaals Daniels’ adres in het telefoonboek had opgezocht, pakte ik mijn autosleutels en liep naar buiten. Ik wist niet wat ik te weten dacht te komen. Iets in zijn manier van doen, in zijn gezichtsuitdrukking?
Kennelijk was Daniels geen liefhebber van strand en zee. Zijn appartement bevond zich op een golfcomplex compleet met zorgvuldig bijgehouden groen, tennisbanen, lagune en zwembad. Elk appartement zag eruit alsof het dak in de lengterichting doorgesneden was, waarna een van beide helften zich hemelwaarts had gericht. Très avant-garde.
Daniels woonde in 4-B. Ik parkeerde mijn auto en zette een zonnebril en een zonnehoed op. Wie had er hier te veel afleveringen van Columbo gezien?
Ik keek naar de huisnummers en stelde vast dat ik bij een groepje villa’s links van me moest zijn. Het pad slingerde zich door bedden dennennaalden die beplant waren met goudsbloemen en Lagerstroemia. Een uit onzichtbare sproeiers afkomstige waternevel ving het zonlicht en versterkte de geur van bloemen en aarde.
Terwijl ik over het terrein liep, zag ik bmw’s, Mercedessen en dure suv’s voor de diverse appartementen staan. Geoliede lijven lagen te bruinen op ligstoelen aan de rand van zwembaden. Hoewel zijn appartement geen zeezicht had, woonde Daniels duidelijk niet goedkoop. Mijn reactie was dezelfde als toen ik Daniels’ adres op Seabrook de eerste keer in het telefoonboek had gevonden. Hoe kan een verpleegkundige in een liefdadigheidskliniek zich een dergelijk appartement veroorloven?
Ik had geen plan. Als ik Daniels’ appartement vond, zou ik doen wat mijn gevoel me ingaf.
Mijn gevoel gaf me in om aan te kloppen. Oké, dat was dan Columbo.
Geen reactie.
Ik probeerde het nogmaals, met hetzelfde resultaat. Ik boog me voorover en loerde naar binnen door een hoog, smal raam naast de deur.
Daniels hield van wit. Witte wanden, een spiegel met witte rieten omlijsting, witte barkrukken, witte keukenkastjes en aanrechtblad. Een rechte witte trap voerde naar de bovenverdieping. Dat was alles wat ik kon zien.
‘Zoekt u Corey?’
Ik draaide me snel om toen ik de stem hoorde.
Rode bretels. Strohoed. Bermudashorts. Shirt met de opdruk u.s. postal service.
‘Het was niet mijn bedoeling u te laten schrikken, mevrouw.’
‘Nee,’ zei ik, terwijl mijn hartslag weer wat rustiger werd. ‘Ik bedoel ja. Is Corey thuis?’
‘Corey is tamelijk voorspelbaar. Als hij niet aan het werk is, gaat hij het water op om te vissen.’ De postbode glimlachte tegen me, één hand op zijn postzak, in de andere een stapeltje post. ‘Bent u een vriendin van hem?’
‘Mmmm.’ Vissen? Boot? Ik besloot zelf een beetje te vissen.
‘Corey is echt gek op zijn boot.’
‘Ach, een man moet er af en toe eens tussenuit. Rare wereld, niet? Een boom van een kerel als hij werkt in de verpleging, terwijl kleine meisjes in Irak vechten.’
‘Rare wereld,’ zei ik instemmend, terwijl ik me concentreerde op wat ik zojuist had gehoord. Daniels had een boot!
De postbode stapte de drie treden naar de voordeur op en schoof het stapeltje post halverwege de brievenbus.
‘Een prettige dag verder, mevrouw.’
Ik wachtte tot de postbode uit het zicht verdwenen was, liep toen naar de brievenbus en bekeek Daniels’ post. Twee tijdschriften, Boating en Power Boat. De rest van het stapeltje bestond uit enveloppen en folders, allemaal geadresseerd aan Corey R. Daniels. Met één uitzondering. Een standaard witte vensterenvelop. Waarschijnlijk een rekening. De geadresseerde was Corey Reynolds Daniels.
Ik schoof de post weer in de brievenbus en liep terug naar mijn auto.
De dichtstbijzijnde ligplaatsen bevonden zich in de jachthaven van Bohicket, even voorbij de toegang tot Seabrook Island. Leek me een goede plek om te beginnen.
Ik was er binnen enkele minuten. Een door veel te veel zon gelooide vrouw in een veel te klein badpak wees me de weg naar een motorjacht aan steiger vier.
Vallen klikten tegen masten terwijl ik de steiger op liep. Of waren het schoten? Schoten voor de boeg. Mijn brein begon woordspelletjes te spelen.
Daniels’ boot was niet een van de grootste, misschien zo’n elf meter lang. Hij had een scherpe boeg en een metalen reling die tot midscheeps doorliep, een overdekt bedieningspaneel in de kuip, een zwemplatform aan de achtersteven en een kajuit die eruitzag alsof er wel vier mensen in konden slapen.
Ik liet mijn blik over de boot glijden terwijl ik details in me opnam. Vechtstoelen. Outriggers. Hengelhouders. Viskaar. Aascontainer. Het vaartuig was duidelijk uitgerust om ermee te gaan vissen. Maar niet vandaag. Alles zat vastgesnoerd en Daniels was in geen velden of wegen te bekennen.
Een appartement van minstens een half miljoen dollar. Een boot die waarschijnlijk nog eens driehonderdduizend dollar kostte. Waar deed hij het van? Het kon niet anders of die kerel deugde niet.
Soms is het iets wat je ziet, een geur, een gesproken woord.
Soms is er helemaal geen aanleiding. Iets doet gewoon pling! en dat gloeilampje uit het stripverhaal flitst aan.
Mijn blik viel op de naam van de boot.
Pling!