15

Met bonzend hart holde ik met twee treden tegelijk de trap op, greep mijn mobieltje en drukte een snelkiestoets in.

De telefoon ging vier keer over, toen kreeg ik de voicemail die een bericht in het Frans en Engels ten gehore bracht.

Ik drukte de toets opnieuw in, maar ik was zo geagiteerd dat mijn vinger ernaast zat. Probeerde het opnieuw.

Zelfde resultaat.

‘Neem op, verdomme!’

‘Vertel nou gewoon eens wie dat was.’ Pete liep achter me aan terwijl ik van de ene kamer naar de andere liep. Boyd volgde Pete op de voet.

Ik drukte voor de derde keer op de R onder mijn snelkiestoets.

Een mechanische stem deelde me mee dat de abonnee die ik probeerde te bellen, niet bereikbaar was.

‘Toe maar. Zet je telefoon maar uit!’

Ik smeet mijn mobieltje op de bank, waarvandaan het op de vloer stuiterde. Boyd stoof erop af om het aanstootgevende voorwerp te besnuffelen.

‘Zeg nou eens wat er is.’ Pete sprak op die toon die psychiaters gebruiken om hysterische patiënten te kalmeren. ‘Wie was dat?’

Een paar keer diep ademhalen. Rustig aan. Ik draaide me om en keek hem aan.

‘Andrew Ryan.’

Pete raadpleegde zijn geheugen. ‘Die rechercheur uit Quebec?’

Ik knikte.

‘Waarom zou hij hiernaartoe komen om vervolgens zomaar weer te vertrekken?’

‘Hij zag ons samen.’

Nog meer hersenactiviteit. ‘Dus jullie twee zijn…’ Pete trok beide wenkbrauwen op, wees naar mij, toen naar de oprit waar Ryan had gestaan.

Ik knikte.

‘Het zag er niet zo goed uit, zeker?’ zei hij.

‘Wat denk je zelf?’

Ik probeerde Ryans nummer nog twee keer. Zijn telefoon was nog steeds uitgeschakeld.

Op de automatische piloot trof ik mijn voorbereidingen voor de nacht. Bodylotion. Vochtinbrengende nachtcrème. Tanden poetsen.

We zijn geen tweedejaarsstudenten die verkering hebben, hield ik mezelf voor. We zijn volwassen mensen. Ryan is een redelijke man. Ik leg het hem wel uit. We zullen er samen om lachen.

Maar zou Monsieur Macho me die kans geven?

Terwijl ik in bed lag, voelde ik de twijfel in mijn ingewanden. Het duurde geruime tijd voordat ik in slaap viel.

Tegen negenen de volgende ochtend voelde ik er veel voor om mijn eigen telefoon uit te zetten.

Nee. Ik wilde hem het liefst vermorzelen en vervolgens de stukjes plastic en metaal in de riolering van een of ander ver derdewereldland dumpen. Bangladesh zou wel een optie zijn. Of een land als Pakistan of Afghanistan.

Het eerste telefoontje kwam om 7.55 uur.

‘Goedemorgen, mevrouw. Met Dickie Dupree. Ik heb zojuist mijn e-mail bekeken.’

‘U bent er vroeg bij vandaag, meneer Dupree.’

‘Ik heb dat rapport van u gelezen. Nu kan ik erop wachten dat ik een meute stomme bureaucraten op mijn dak krijg.’

‘Graag gedaan, meneer. Ik dacht dat u een kopie wel op prijs zou stellen.’

‘Wat ik niet op prijs stel, is dat u de mensen in de hoofdstad van deze prachtige staat vertelt dat er zich op mijn land overblijfselen van onschatbare waarde bevinden.’

‘Dat is niet precies wat ik ze verteld heb.’

‘Het komt er anders wel verdomd dicht bij in de buurt. Een dergelijk rapport kan vertragingen veroorzaken. En vertragingen kunnen mij heel wat ellende bezorgen.’

‘Ik vind het vervelend als mijn bevindingen een nadelige invloed op uw project hebben,’ zei ik. ‘Het was mijn taak om eerlijk te beschrijven wat ik aangetroffen heb.’

‘Dit land gaat naar de verdommenis vanwege dit soort onzin. De economie zit in het slop. Mensen schreeuwen moord en brand dat er geen werk is, dat er niet genoeg woningen zijn. Ik zorg voor banen, bouw fatsoenlijke woningen. En wat krijg ik voor de moeite? Dit soort flauwekul.’

Op Dewees bouwde Dupree strandhuizen van een miljoen dollar voor de rijken. Daar begon ik maar niet over.

‘En nu komt er straks een of andere idioot met meer diploma’s dan hersens verklaren dat mijn grond een soort cultureel erfgoed is.’

‘Het spijt me als mijn bevindingen u ongerief bezorgen.’

‘Ongerief? Zo noemt u dat?’

Het leek me een retorische vraag en dus gaf ik er geen antwoord op.

‘Uw bemoeizucht zou me heel wat meer dan ongerief kunnen bezorgen.’

Ik wierp mijn staalharde stem maar weer eens in de strijd. ‘U had een cultuurhistorisch onderzoek kunnen laten uitvoeren voordat u het besluit nam om op die grond te gaan bouwen.’

‘We zullen nog wel eens zien wie er te maken krijgt met ongerief, mevrouw Brennan. Ik heb ook vrienden. Anders dan die van u zijn dat geen bureaucratische intellectuelen.’

Hij verbrak de verbinding.

Ik bleef even zitten nadenken over Duprees laatste opmerking. Wilde die kleine kwal soms suggereren dat hij wel eens iemand zou kunnen inhuren om mij iets aan te doen?

Hè ja. Misschien zou hij Kolonel op me afsturen om me dood te knagen, hoewel het alleen maar stom en ineffectief zou zijn om mij lastig te vallen. Dat zou zijn probleem niet oplossen.

Ik belde Ryans nummer. Zijn mobiel was nog steeds uitgeschakeld.

Ik sloeg het beddengoed terug en liep naar de badkamer.

Het volgende telefoontje kwam om kwart over acht. Ik zat in de keuken koffie te drinken en een van Petes cranberry-en-pijnboompittenmuffins te eten.

Cranberry en pijnboompitten? Dat was ook mijn reactie, maar dat waren het. Ik had het etiket twee keer gelezen.

Birdie zat bij zijn voerbak op kleine bruine brokjes te knauwen. Boyd zat te bedelen, met zijn kop op mijn knie.

‘Met Gullet.’

‘Goeiemorgen, sheriff.’

Gullet viel ook al met de deur in huis. ‘Ik kom net bij Parrot vandaan. Hij moest erg diep in zijn geheugen graven, maar uiteindelijk herinnerde meneer zich dat een van de dozen mogelijk van de andere gescheiden is geraakt.’

‘Zouden er in die doos een computer en een camera kunnen hebben gezeten?’

‘Parrot is wat wazig over de inhoud. Herinnerde zich vaag iets van elektronica.’

‘En wat zou er met die zwervende doos gebeurd kunnen zijn?’

‘Het schijnt dat zijn zoon hem mogelijk per ongeluk meegenomen heeft.’

‘Die jongelui van tegenwoordig toch.’

‘Ik heb Parrot een uur de tijd gegeven om de kwestie met zoonlief te bespreken. Ik bel u wel weer zodra ik iets van hem gehoord heb.’

Ik belde Emma en kreeg haar voicemail.

Ik belde Ryan.

‘L’abonné que vous tentez de joindre…’ De abonnee die u probeert te bereiken

Ik had de vrouw wel willen wurgen. In twee talen.

Ik belde Ryan om halfnegen en opnieuw om kwart voor negen. Zonder resultaat.

Ik zette mijn telefoon uit, terwijl ik me steeds ongeruster begon te maken.

Ik vroeg me af waar Ryan heen was gegaan. Waarom hij hiernaartoe gekomen was. Waarom hij zijn bezoek niet aangekondigd had. Hield hij me soms in de gaten? Probeerde hij me te betrappen met Pete?

Om negen uur belde ik Emma voor de tweede keer. Ik kreeg weer haar voicemail. Hetzelfde bandje vroeg me om mijn naam en telefoonnummer in te spreken.

Merkwaardig, dacht ik, terwijl ik mijn kopje omspoelde en het in de afwasmachine zette. Ik had Emma gisteravond twee keer gebeld, om zes uur en om acht uur, en vanochtend weer twee keer. Het was niets voor Emma om mijn berichten te negeren. Vooral nu ik me zo veel zorgen maakte over haar gezondheid.

Ik wist dat Emma gesprekken ontweek waar ze geen zin in had. Maar dat had ze met mij nooit gedaan. Althans, niet voor zover ik wist. Maar ja, onder normale omstandigheden belde ik haar maar zelden. Ontweek ze nu mijn telefoontjes omdat ze mijn nabijheid als bedreigend ervoer? Als irritant? Gaf mijn bezorgdheid haar een onbehaaglijk gevoel? Had ze er spijt van dat ze me in vertrouwen had genomen? Ontliep ze me om de realiteit van haar ziekte niet onder ogen te hoeven zien?

Of was ze echt ziek?

Ik nam een besluit.

Ik liep naar Petes slaapkamer en ging vlak voor de deur staan. ‘Pete?’

‘Ik wist wel dat je op mijn deur zou komen kloppen, snoezepoes. Geef me een minuutje om wat kaarsen aan te steken en Barry White op te zetten.’

Pete. Hij blijft hilarisch.

‘Ik moet naar Emma toe.’

De deur ging open. Pete droeg een handdoek en de helft van zijn gezicht zat vol scheerschuim.

‘Laat je me nu alweer in de steek?’

‘Sorry.’ Ik overwoog even om Pete over Emma’s nhl te vertellen, maar besloot dat ik daarmee haar vertrouwen zou beschamen. ‘Er heeft zich iets onverwachts voorgedaan.’

Pete wist dat ik eromheen draaide. ‘Als je me alles vertelt, zul je me moeten doden, hè?’

Tets dergelijks.’

Pete trok een wenkbrauw op. ‘Nog iets gehoord van het Franse Vreemdelingenlegioen?’

‘Nee.’ Ik veranderde van onderwerp. ‘Gullet heeft gebeld. Waarschijnlijk heeft Parrots zoon Cruikshanks computer.’

‘Denk je dat hij er afstand van zal doen zodat we de harde schijf kunnen bekijken?’

‘Waarschijnlijk wel. De sheriff is niet bepaald technisch aangelegd, en hij zegt dat hij momenteel mensen tekortkomt. En dankzij Emma beschouwt hij mij als lid van het team. Min of meer.’

‘Hou me op de hoogte.’

‘Denk je dat het je lukt om je mobieltje op te laden en bij je te steken?’

Pete was de laatste persoon op het westelijk halfrond geweest die een mobieltje aanschafte. Helaas had zijn stoutmoedige deelname aan de wereld van de draadloze communicatie zijn hoogtepunt bereikt op het moment van aanschaf. Zijn BlackBerry bevond zich meestal met een lege batterij op zijn nachtkastje, vergeten in een jaszak, of te midden van allerlei andere zaken in de middenconsole van zijn auto. Pete salueerde. ‘Zal apparaat stand-by houden, kapitein.’

‘Toon geen genade bij God’s Mercy Church, raadsman,’ zei ik.

Slecht gekozen woorden, zoals later zou blijken.

Emma bezat een huis dat zo ‘oud-Charleston’ is dat het eigenlijk een crinoline zou moeten dragen. Het twee verdiepingen tellende huis was perzikkleurig met witgeschilderd houtwerk en aan weerszijden een veranda, en bevond zich op een perceel dat afgezet was met een smeedijzeren hek. Het kleine voortuintje werd overschaduwd door een reusachtige magnolia.

Emma was aan het onderhandelen over de aankoop van het huis toen we elkaar voor het eerst ontmoetten. Ze was verliefd geworden op het houtwerk, de tuinen, en de ligging aan Duncan Street, slechts tien minuten van zowel het College of Charleston als het musc-complex. Hoewel het indertijd haar draagkracht te boven ging, was ze in de wolken geweest toen haar bod geaccepteerd werd.

Een staaltje van uitstekende timing. In de daaropvolgende jaren schoot de prijs van onroerend goed in Charleston als een komeet omhoog. Hoewel haar historische optrekje inmiddels een klein fortuin waard was, weigerde Emma het te verkopen. Haar maandlasten waren niet mis, maar ze redde het door behalve aan haar huis en aan voedsel maar weinig geld uit te geven.

Het had de hele nacht geregend en het was niet meer zo drukkend heet. De lucht voelde bijna koel aan toen ik Emma’s hek openduwde. Het was alsof details uitvergroot werden. Het roestige piepen van oude scharnieren. Een barst in het pad waar een magnoliawortel door het cement dreigde te groeien. De geur van oleander, jasmijn, mirte en camelia die in de tuin hing. Emma deed open, gekleed in badjas en slippers. Ze zag bleek, en haar lippen waren droog en gebarsten. Ze had een Indiasjaal om haar hoofd gebonden waar vettige pieken haar onder uitstaken.

Ik probeerde mijn ontsteltenis niet te laten merken. ‘Hé, vriendin van me.’

‘Jij bent nog volhardender dan een Yahoo!-pop-up.’

‘Maar ík verkoop geen producten om de penis van je man te vergroten.’

‘Ik héb al een vergrootglas.’ Emma riep met moeite een flauw glimlachje tevoorschijn. ‘Kom verder.’

Emma deed een stap achteruit en ik liep langs haar heen de hal in. De lucht van grenenhout en politoer verving de geur van bloemen.

Het interieur van Emma’s huis voldeed exact aan de verwachting die door de buitenkant gewekt werd. Recht vooruit gaven dubbele mahoniehouten deuren toegang tot een brede vestibule. Aan de rechterkant bevond zich een grote zitkamer. Aan de linkerkant voerde een fraaie trap met een bocht naar de bovenverdieping. Overal lagen Balouch- en Shiraztapijten op de glanzende houten vloeren.

‘Thee?’ vroeg Emma, terwijl haar hele lichaam uitstraalde hoe uitgeput ze was.

‘Als ik hem mag zetten.’

Terwijl ik achter Emma aan liep, nam ik het huis in me op.

Eén blik volstond om me te vertellen waar mijn vriendin haar geld aan besteedde. Het huis stond vol kunstvoorwerpen die vervaardigd waren voordat de opstellers van de Amerikaanse Grondwet hun pennen in de inkt hadden gedoopt. Als ze behoefte aan contant geld had, zou Emma het eerstkomende millennium antiek kunnen verkopen. Alleen al aan het samenstellen van de catalogus zou Christie’s maanden werk hebben.

Emma ging me voor naar een keuken met de afmetingen van een buurtwinkel en nam plaats aan een ronde eikenhouten tafel. Terwijl ik water opzette en theezakjes tevoorschijn haalde, vertelde ik haar over de dozen van Cruikshank. Ze luisterde zonder commentaar te geven.

‘Melk en suiker?’ vroeg ik, terwijl ik kokend water in een pot schonk.

Emma wees naar een porseleinen vogel op het aanrecht. Ik zette hem op tafel en haalde een pak melk uit de koelkast.

Terwijl Emma slokjes van haar thee dronk, bracht ik haar op de hoogte van de laatste ontwikkelingen. De verdwenen computer. De foto’s op de cd. De merkwaardige breuken van de twee halswervels.

Emma stelde een paar vragen. Alles heel vriendschappelijk. Toen veranderde ik van toon.

‘Waarom reageer je niet op mijn telefoontjes?’

Emma keek me aan zoals mensen soms kunnen kijken naar een kind met een raamwisser dat vraagt of het je voorruit mag wassen, aarzelend of ze ‘graag’ of ‘lazer op’ zullen zeggen. Er verstreken enkele seconden. Terwijl ze haar mok behoedzaam op de tafel zette, leek ze een besluit te nemen.

‘Ik ben ziek, Tempe.’

‘Dat weet ik.’

‘De behandeling slaat niet aan.’

‘Dat weet ik ook.’

‘Deze laatste kuur doet me de das om.’ Emma wendde haar gezicht af, maar niet voordat ik de pijn in haar ogen had gezien. ‘Ik kan mijn werk niet meer naar behoren doen. Eerst maandag, nu vandaag weer. Ik zit met een skelet waarvan ik de identiteit niet kan vaststellen. Jij vertelt me dat ik een dode ex-politieman heb die mogelijk geen zelfmoord heeft gepleegd. En wat doe ik? Ik lig thuis te slapen.’

‘Dr. Russell zei dat je je wat vermoeid kon voelen.’

Emma lachte, maar er klonk geen enkele vrolijkheid in door. ‘Dr. Russell is er niet bij als ik mijn ingewanden er zowat uitkots.’

Ik wilde iets zeggen maar ze stak haar hand op.

‘Ik word niet meer beter. Dat moet ik onder ogen zien.’ Emma staarde naar haar mok. ‘Ik moet aan mijn medewerkers denken en aan de gemeenschap die mij in deze functie gekozen heeft.’

‘Je hoeft nu nog geen zwaarwegende beslissingen te nemen.’ Mijn mond voelde droog aan.

Een mobile danste buiten voor het raam, vrolijk, zich onbewust van de vertwijfeling aan de andere kant van het glas.

‘Maar wel binnenkort,’ zei Emma zachtjes.

Ik zette mijn mok neer. De thee was koud, onaangeroerd.

Zou ik het vragen?

Het mobile tinkelde zachtjes.

‘Weet je zus het?’

Emma keek me aan. Ze deed haar lippen van elkaar. Ik dacht dat ze op het punt stond te zeggen dat ik me met mijn eigen zaken moest bemoeien. In plaats daarvan schudde ze alleen maar het hoofd.

‘Hoe heet ze?’

‘Sarah Purvis.’ Nauwelijks hoorbaar.

‘Weet je waar ze woont?’

‘Ze is getrouwd met een of andere arts in Nashville.’

‘Wil je dat ik contact met haar opneem?’

‘Alsof ze zich iets aan mij gelegen zou laten liggen.’

Emma stond op en liep naar het raam. Ik liep achter haar aan, ging achter haar staan en legde mijn handen op haar schouders. Gedurende enige tijd zeiden we geen van beiden iets.

‘Ik ben gek op gipskruid.’ Emma staarde naar een bedje tere witte bloempjes in de tuin. ‘De bloemverkoopsters op de markt verkopen gipskruid. Dat ook.’ Ze wees naar een pol groen-witte stengels met langwerpige, slanke bladeren. ‘Weet je wat dat is?’

Ik schudde het hoofd.

‘Moerasdroogbloem. Thee die getrokken werd van de moerasdroogbloem werd in het laagland van Carolina ooit beschouwd als de beste remedie tegen verkoudheid. Op het platteland wordt het nog altijd gerookt tegen astma. De andere naam ervoor is “eeuwigdurend leven”. Ik heb het geplant toen…’

Emma haalde diep en raspend adem.

Hoewel mijn keel zich samenkneep, slaagde ik erin mijn stem zacht en gelijkmatig te houden.

‘Laat me je helpen, Emma. Alsjeblieft.’

Er verstreken enkele seconden.

Emma knikte, zonder zich om te draaien.

‘Maar je moet niet mijn zus bellen.’ Ze haalde weer diep adem, liet die langzaam weer ontsnappen. ‘Nog niet.’

Terwijl ik van Emma’s huis wegreed, was het in mijn hoofd een maalstroom van emoties. Bezorgdheid over mijn relatie met Ryan. Frustratie over de zaken-Dewees en -Cruikshank. Bezorgdheid om Emma. Woede over mijn machteloosheid ten opzichte van haar ziekte.

Gaandeweg die prachtige zonnige ochtend verdrong ik de angst en de woede en de twijfel en zette ze om in iets nieuws. Iets positiefs.

Ik kon niet in het beenmerg van mijn vriendin reiken om haar het leven terug te geven dat haar eigen cellen haar ontnamen. Maar ik kon wel gewoon mijn werk doen en zodoende haar zorgen over háár werk verlichten. Ik kon mijn best doen om Emma de antwoorden te bezorgen waar ze om verlegen zat met betrekking tot de skeletten.

Er vormde zich een koppige vastberadenheid in mijn hart.

En ondertussen stond het laagland opnieuw op het punt een geheim prijs te geven. Binnen vierentwintig uur zou er opnieuw een lijk worden gevonden. En dit lijk zou me méér te bieden hebben dan alleen maar skeletbeenderen.