19
Alligator. Ongeveer twee meter lang. Ik zag met modder aangekoekte schubben, een geelwitte keel, grote puntige tanden die buiten een machtige kaak uitstaken.
Een kaak die recht op mij was gericht.
Terwijl ik toekeek, gleed de alligator van de oever en verdween onder het wateroppervlak.
Met bonkend hart en zwoegende ledematen ploeterde ik naar de oever.
Gullet sprong van de steiger en bewoog zich glibberend over de modder. Hij steunde met één hand op het vat en stak mij de andere toe. Ik greep zijn hand beet en trok uit alle macht. Een pijnscheut vlamde door mijn gekneusde elleboog.
Door de spekgladde modder gleed ik onderuit en mijn hand schoot los uit Gullets greep. Ik viel achterover en modderig water sloot zich boven me. De lieslaarzen liepen vol en werden steeds zwaarder.
Adrenaline gierde door mijn lijf.
Waar was het vat?
O, lieve god. Waar was de alligator?
Ik trappelde wanhopig met mijn benen, vond de oever met mijn handen. Ik plantte beide voeten op de bodem en kwam boven water. Gullet floot en wees naar een touw dat hij in het water had gegooid.
Miller schreeuwde: ‘Schiet op, meid! Schiet op!’
Een van de gebroeders Moultrie stond naast Miller. Hij had iets in zijn handen. Hij en Zamzow keken naar een punt links van me.
De volgelopen lieslaarzen belemmerden me in mijn bewegingen, de nachtmerrie van afgelopen nacht, maar dan in het echt. Met inspanning van al mijn krachten zwoegde ik in de richting van het touw, me bewust van het reptiel achter me.
Zat het wel achter me?
Links van me hoorde ik een plonzend geluid. Ik bereidde me voor op tanden in mijn vlees.
‘Trekken!’ schreeuwde Miller.
Ik bereikte het touw, zette een knie tegen de oever, trok uit alle macht, en glibberde omhoog. Ik voelde Gullets handen. Ik voelde vaste grond onder mijn voeten.
Even bleef ik voorovergebogen staan, met trillende benen, terwijl modderig water uit mijn lieslaarzen stroomde. Toen ik opkeek, stak Miller beide duimen op en wierp me een brede grijns toe.
‘Ik wist niet dat alligators van zout water hielden,’ hijgde ik.
‘Deze is kennelijk niet zo kieskeurig.’ Grijnzend pakte Moultrie een kippennek uit zijn emmer met slachtafval en gooide die stroomopwaarts.
Een omgekeerde V rimpelde naar het midden van de kreek toen de alligator koers zette naar het stukje gevogelte.
We wachtten twintig minuten op de steiger, terwijl we koffiedronken en naar de alligator keken die een meter of tien verderop positie had gekozen, waarbij alleen een paar rugwervels en de punt van zijn snuit boven water uitstaken. Het was niet duidelijk of het dier ons in de gaten hield of lag te doezelen.
‘Het water komt steeds hoger.’ Gullet gooide het restje van zijn koffie op de modder onder ons. ‘Wie wil er een potje worstelen met Ramon?’
Oswald Moultrie had ons verteld dat de alligator een regelmatige bezoeker van de kreek was en dat ze hem de naam Ramon hadden gegeven.
‘Laat mij maar. Ik ben toch al nat.’ Nat was nauwelijks het juiste woord. Ik zat van top tot teen onder de modder.
‘Je hoeft niet te bewijzen dat je niet bang bent voor alligators,’ zei Miller.
‘Ik ben niet bang voor alligators,’ zei ik. Dat klopte. Ik ben bang voor slangen. Maar dat hield ik voor me.
‘We hebben nu tenminste een vuurwapen.’ Zamzow zwaaide met een Remington-jachtgeweer dat hij uit de kofferbak van zijn auto had gehaald. ‘Als het beest deze kant op komt, schiet ik hem een kogel in zijn hersens.’
‘Het is nergens voor nodig om hem dood te schieten,’ zei Gullet. ‘Als je een eindje vóór hem richt, keert hij wel om.’
Ik gaf Miller mijn piepschuimen beker aan. ‘Zeg tegen Moultrie dat hij zijn slachtafval gereedhoudt.’
Net als eerder liet ik me van de steiger zakken, schuifelde over de modder en stapte toen om het vat heen het water in.
De sheriff had gelijk. Het tij kwam op. Het water was gestegen tot net onder de bovenkant van het vat.
Ditmaal hadden we een plan. Ik zou onder water duiken en de lus onder de onderste ribbel van het vat proberen te schuiven. Als dat gelukt was, zou ik de bovenkant op zijn plaats houden terwijl Gullet en Zamzow twee hulplijnen binnenhaalden die aan de onderkant bevestigd waren.
Het ging niet bepaald van een leien dakje, maar het plan werkte. Na drie pogingen lukte het me de tweede lus om het vat te schuiven. Hijgend en druipend van het water trok ik beide lussen aan. Alles leek goed te zitten.
Ik gebaarde naar Gullet. Gullet gebaarde naar Miller. Miller riep naar Tybee. Bij de steiger werd de motor van de politieauto gestart.
Langzaam werden de touwen strakgetrokken. Het vat bewoog, viel weer terug op zijn plaats.
Gullet zwaaide. Miller schreeuwde. De motor van de politieauto brulde weer. Terwijl ik mijn adem inhield, dook ik ineen als een honkbalcatcher en duwde met mijn schouder tegen de onderkant van het vat. Er was geen beweging in te krijgen.
Met brandende longen duwde ik opnieuw en voelde het vat bewegen.
Toen ik mijn hoofd weer boven water stak, hoorde ik zuigende en schrapende geluiden. Het vat schoof langzaam vanuit het water op de modder.
Terwijl Gullet en ik duwden en Zamzow het stuurde, kroop het vat de oever op terwijl smerig water uit spleten in de zijkant gutste.
Het leek een eeuwigheid te duren voordat we het vat boven de vloedlijn hadden gekregen. Nog een eeuwigheid voordat we de modder verruild hadden voor vaste grond. Toen we het vat ten slotte veilig op de oever hadden, stond Miller klaar met haar camera en een steekwagen.
Zwijgend wees Leiand Moultrie naar een kraan naast zijn veranda. Ik bedankte hem en liep naar de hut, trok de lieslaarzen uit, boog me voorover en liet water door mijn haar en over mijn gezicht lopen. Oswald Moultrie kwam naar buiten en gaf me een handdoek aan. Ik had hem bijna omhelsd.
Toen ik terugkeerde van mijn opknapbeurt, was Miller nog steeds foto’s aan het nemen. Ik keek naar het water dat uit het vat sijpelde en vroeg me af hoe het gesteld zou zijn met degene die zich daarbinnenin bevond. Was hij of zij al tientallen jaren dood? Jaren? Een etmaal? Was het lijk opgezwollen en verkleurd door de tijd die het in zee had gelegen? Waren er door de spleten in het metaal aaseters gekronkeld, gekropen of gezwommen, die reeds lang geleden het vlees van de botten hadden verwijderd?
Als een volledige autopsie onmogelijk was, zou Emma me dan vragen om het gebeente te bestuderen?
Had de koningin een voorkeur voor onflatteuze hoeden?
Een plotselinge gedachte. Zou het lijk in het vat een van Cruikshanks vermiste personen kunnen zijn?
Een afschuwelijke gedachte. Zou het Helene Flynn kunnen zijn?
Een kwartelkoning riep vanuit een of andere verborgen plek. Het geluid bracht me weer terug in het heden.
Miller duwde haar steekwagen naar het vat. Gullet duwde terwijl hij tegelijkertijd één kant optilde, en de vork schoof eronder. Terwijl Tybee en Zamzow toekeken, duwde Miller haar vrachtje naar de wagen van de lijkschouwer.
Dat was het dan. Mijn taak zat erop. Miller en de hulpsheriffs konden het verdomde ding inladen.
De schone, droge hulpsheriffs.
Terwijl ik tegen Tybees politieauto leunde, knoopte ik de veters van mijn gympen vast. Daarna liep ik naar Gullets Explorer, haalde mijn rugzak uit de wagen, en haalde een kam door mijn haar.
Ik zag mijn gezicht in de achteruitkijkspiegel. Mascara was een heel slecht idee geweest.
Tybee en Zamzow bleven achter om video-opnamen te maken, in de omgeving rond te neuzen en de Moultries verder aan de tand te voelen. Gullet en ik reden achter Miller aan naar het mortuarium van musc. Gullet had een lap plastic over de voorbank van de Explorer gelegd.
Terwijl ik een douche nam en werkkleding aantrok, laadde Miller het vat uit. Een kwartier nadat we gearriveerd waren, voegde ik me bij haar in het opnamegedeelte net binnen de metalen roldeur.
‘Waar is Gullet?’ vroeg ik.
‘Die kreeg een telefoontje.’
‘Van zijn kleermaker?’
Miller lachte. ‘Wie weet. De sheriff is iemand die de nodige aandacht aan zijn uiterlijk besteedt, en hij heeft een gruwelijke hekel aan vuile kleren. Het zou me niets verbazen als hij ook die suv van hem een wasbeurt zou laten geven. Hij wil dat jij hem op de hoogte houdt van onze bevindingen.’
‘Heb je Emma al gebeld?’
Miller knikte. ‘De lijkschouwer zegt dat we het vat open moeten maken. Ik moet zelf maar bepalen wie dat doet. Of jij, of een van onze pathologen is de gelukkige.’
‘Blijf jij erbij?’
‘Ik zou het voor geen goud willen missen.’
Miller handelde de nodige administratieve formaliteiten af en maakte een identificatielabel, ccc-2006020299. Ik hield het label op de juiste plek terwijl zij close-ups van het vat en de ketting maakte.
‘De ketting is in goede staat.’ Miller tuurde door haar zoeker. ‘Het vat is een roestbak.’
‘Ze zijn misschien niet allebei van hetzelfde materiaal gemaakt.’
‘Of het zouden een nieuwe ketting en een oud vat kunnen zijn.’
Terwijl we bezig waren, verspreidde zich een plasje water over het cement dat de geur van ontbinding verspreidde. Toen Miller klaar was met fotograferen, inspecteerden we samen de buitenkant van het vat. Zoals ze al voorspeld had, waren eventuele opschriften of logo’s allang verdwenen.
‘Er moeten heel wat bedrijven zijn die dergelijke oliedrums produceren,’ zei ik.
‘Tientallen,’ zei Miller.
Nadat ze nog een paar polaroidfoto’s had gemaakt, verdween Miller. Even later kwam ze terug met een breekijzer en een kettingzaag.
‘Goed, liefje, hoe wil je dit aanpakken?’
‘Ik zie geen reden waarom we het niet gewoon open kunnen breken,’ zei ik.
‘Oké.’ Miller trok grote leren handschoenen aan, stak de koevoet onder de rand van het deksel en probeerde dat open te wrikken. Er was geen beweging in te krijgen.
‘Dat heb je stevig vast gemept,’ zei Miller.
‘De adrenaline gierde door mijn lijf.’
Nadat ze de koevoet een klein stukje onder het deksel had weten te wurmen, duwde Miller met haar hele gewicht op de steel. Het deksel wipte een eindje omhoog terwijl er een regen van natte roestdeeltjes naar beneden kwam. Miller stak haar vingers onder het deksel, trok om de paar centimeter aan de rand, gaf toen een harde ruk omhoog. Het deksel kwam los.
Er steeg een oude, vochtige lucht op uit het vat. Rottend zeewier. Muf zeewater. En nog meer. De stank van de dood.
Miller legde het deksel op de betonnen vloer en pakte een zaklantaarn. Allebei tuurden we in het vat.
Het was een menselijke gestalte, maar niet echt menselijk meer, een groteske reproductie in wasachtig wit. De gestalte zat in elkaar gedoken, het hoofd tussen de knieën.
Miller trok haar neus op. ‘Misschien dat de klus nogal meevalt, doc.’
Daar was ik nog niet zo zeker van. In de aanwezigheid van vocht kunnen de hydrogenatie en hydrolyse van lichaamsvet leiden tot de vorming van materie die vetzuren en glycerine bevat. Deze vettige, soms wasachtige substantie staat bekend als lijkenwas.
Als lijkenwas zich eenmaal gevormd heeft, kan het gedurende lange tijd intact blijven, waarbij het een soort afgietsel vormt van het vetweefsel. Ik had lijken gezien waarin lijkenwas de lichamelijke kenmerken en de gelaatstrekken in stand hield, terwijl het ontbindingsproces de ingewanden in soep veranderde.
‘Het lichaam is er met de voeten vooruit in gestopt en daarna naar beneden geduwd,’ zei Miller.
‘Of het slachtoffer werd gedwongen om erin te klimmen en te hurken,’ zei ik.
‘Naakt.’
‘Het ziet er klein uit.’ Ik sprak zonder na te denken, ten prooi aan de gebruikelijke maalstroom van droefheid en woede.
‘Een vrouw?’ Millers stem klonk gespannen. Ze was ten prooi aan dezelfde gevoelens als ik.
‘Daar wil ik liever niet over speculeren.’
Maar ik wist het al. Ik had te veel verkrachte echtgenotes, studentes, stiefdochters, serveersters en prostituees gezien. Het was mijn geslacht dat de klappen kreeg.
‘Een heleboel zand,’ zei ik, terwijl ik mijn woede onderdrukte. ‘Waarschijnlijk gebruikt om het vat te verzwaren.’
‘Stenen zouden een betere keus zijn geweest,’ zei Miller. ‘Eén klap van de schroef van een boot, één doorgeroeste plek, en het zand loopt eruit. Dat is er waarschijnlijk de oorzaak van dat het ding naar de oppervlakte is gekomen en aangespoeld is.’
‘Laten we haar maar op een tafel zien te krijgen,’ zei ik.
Samen lieten we de steekwagen plat op de grond zakken, voorzichtig, alsof we bang waren om degene die in het vat zat door elkaar te schudden. Zinloos. Het zou haar een zorg zijn.
Miller zette een veiligheidsbril op, startte de kettingzaag, sneed het vat aan weerszijden in de lengterichting open en zaagde een deel van de bodem in, waarna ze het bovenste gedeelte eraf tilde.
Het stoffelijk overschot lag op haar rug in de onderste helft van het vat, het hoofd tussen de opgetrokken knieën. Ik kon schaafplekken in de lijkenwas zien waar de knieën en scheenbenen tegen de binnenkant van het vat hadden geschuurd.
Terwijl ik een douche genomen had en een operatiepak had aangetrokken, had Miller een plastic zeil over een brancard gelegd. Ze zette haar veiligheidsbril af, trok haar leren handschoenen uit en bracht de brancard in positie. Samen legden we de afneembare draagbaar van de brancard op de grond naast het vat. Nadat we operatiehandschoenen aan hadden getrokken, nam ik het hoofd en Miller het onderlichaam.
‘Klaar?’ Gespannen.
Ik knikte.
Voorzichtig tilden we het lijk een paar centimeter op. Het zeepachtige vlees hield het.
‘Oké,’ zei ik.
We tilden het lijk nog een paar centimeter hoger, toen nog een paar, zachtjes trekkend bij elke weerstand. Langzaam gaf het vat zijn gevangene vrij. We stopten even, terwijl stinkend vocht naar beneden droop. Ik knikte. We stapten opzij, lieten het lijk op haar zij op de draagbaar zakken en tilden die op de brancard. Ik liep om de brancard heen.
Hoewel het vlees grotesk misvormd was en het haar en de huid verdwenen waren, vertelden de genitaliën me dat het slachtoffer inderdaad een vrouw was. Door de tijd die ze in het vat had doorgebracht, had ze een foetushouding aangenomen.
Gek, maar het leek alsof de vrouw zichzelf beschermde tegen de vernedering die haar onnatuurlijke dood met zich meebracht. Ten opzichte van mij. Ten opzichte van Miller. Ten opzichte van al diegenen die zich zouden bezighouden met de reconstructie van haar gruwelijke laatste momenten, die de verwoesting die was aangericht door haar waterige graf gedetailleerd in kaart zouden brengen.
Een deel van me wilde deze vrouw bedekken, haar beschermen tegen de in operatiepak gehulde figuren, de felle lampen, de flitslichten, de blinkende instrumenten. Maar mijn rationele ik wist dat ze daar niets mee op zou schieten. Net als de man op Dewees, en de man in het bos, had de vrouw in het vat een identiteit nodig.
Ik nam me plechtig voor haar die te bezorgen. Om achter de identiteit te komen die haar met de levenden zou verbinden. Om een eind te maken aan de anonimiteit die voorkwam dat er om haar gerouwd kon worden, die voorkwam dat bekend werd wat haar overkomen was.
In eendrachtige samenwerking draaiden Miller en ik de vrouw voorzichtig van haar zij op haar rug. Ik wachtte terwijl Miller foto’s maakte. Daarna probeerden we met zachte druk de verstijfde ledematen uit te strekken.
‘Het lijkt wel een betonnen slangenmens,’ zei Miller. ‘Ik denk dat hier de nodige spierkracht voor nodig is.’
We voerden de druk op. Een voor een gaven de armen mee en we legden ze naast het lichaam van de vrouw.
We deden hetzelfde met de benen. Terwijl Miller op de rechterknie drukte, trok ik aan de enkel. Ondanks de lijkstijfheid lukte het.
Terwijl het been van de vrouw zich strekte, gleed er een klont weefsel van haar buik en bleef naast haar heup liggen.
Blub.
Miller verwoordde mijn gedachten.
‘Godallemachtig, wat is dát?’