14
‘Hoe staan de zaken, doc?’
Het duurde een fractie van een seconde voordat ik de stem herkende. Plankton.
‘Hoe bent u aan mijn nummer gekomen?’
‘Niet slecht gedaan, hè?’
‘Ik geef geen interviews, meneer Winborne.’
‘Hebt u mijn artikel in de Post and Courier gelezen? Het stuk over het lijk op Dewees?’
Ik zei niets.
‘Mijn hoofdredacteur was er bijzonder mee in zijn nopjes. Gaf me het groene licht voor een vervolgartikel.’
Ik zei nog steeds niets.
‘En dus heb ik een paar vragen.’
Ik gebruikte mijn staalharde stem, die ik van politiemensen en douanebeambten had gekopieerd. ‘Ik. Geef. Geen. Interviews.’
‘Ik heb maar een minuutje van uw tijd nodig.’
‘Nee.’ Onvermurwbaar.
‘Het is ook in uw eigen belang om…’
‘Ik ga nu ophangen. Belt u me niet meer terug.’
‘Ik raad u aan om niet op te hangen.’
‘Hebt u nog steeds die Nikon, meneer Winborne?’
‘Jazeker.’
‘Dan raad ik ú aan om die camera in uw re…’
‘Ik weet van het lijk dat jullie losgesneden hebben in het Francis Marion.’
Dat werkte. Ik hing niet op.
‘De naam van het slachtoffer is Noble Cruikshank, en hij werkte vroeger bij de politie in Charlotte.’
Dus Plankton had een informant.
‘Hoe komt u aan die informatie?’ vroeg ik op zo ijzig mogelijke toon.
‘Doc.’ Gespeelde teleurstelling. ‘U snapt toch wel dat mijn bronnen vertrouwelijk zijn. Maar mijn feiten kloppen, of niet soms?’
‘Ik bevestig niets.’
Pete wierp me vragende blikken toe. Ik gebaarde dat hij zijn ogen op de weg moest houden.
‘Maar er is iets wat me dwarszit.’ Traag. Nadrukkelijk. Winborne klonk alsof hij veel te veel afleveringen van Columbo had gezien. ‘Cruikshank was privédetective en een voormalig rechercheur. Hij was waarschijnlijk met een zaak bezig toen hij stierf. Wat zou er zo vreselijk kunnen zijn dat zo iemand zichzelf opknoopt?’
Stilte zoemde over de lijn.
‘En dan de demografie. Man, blank, in de veertig. Klinkt dat u niet bekend in de oren?’
‘Keanu Reeves.’
Winborne negeerde mijn opmerking. Of snapte hem niet. ‘Dus probeer ik erachter te komen waar Cruikshank mee bezig was toen hij zichzelf verhing. Hebt u daar misschien bepaalde ideeën over?’
‘Geen commentaar.’
‘En ik ben op zoek naar een verband tussen Cruikshank en dat skelet van u op Dewees.’
‘Om diverse redenen adviseer ik u om hierover niets te publiceren.’
‘O ja? Geef me eens een van die redenen.’
‘Ten eerste, als het lijk in het Francis Marion inderdaad dat van Noble Cruikshank mocht zijn, is een artikel over een man die zelfmoord pleegt nauwelijks een primeur. Ten tweede, zoals u weet werkte Cruikshank vroeger bij de politie. Zijn voormalige collega’s zouden het misschien niet zo op prijs stellen als u zijn naam door het slijk haalt. En ten derde, wie het slachtoffer ook blijkt te zijn, het is onethisch om informatie te verstrekken over een sterfgeval voordat de familie op de hoogte is gebracht.’
‘Daar zal ik over nadenken.’
‘Ik ga nu ophangen, meneer Winborne. Als u me nog eens fotografeert, sleep ik u voor de rechter.’
Ik verbrak de verbinding.
‘De klootzak!’ Het scheelde niet veel of ik had het toestel door de voorruit gesmeten.
‘Lunchen?’ vroeg Pete.
Ik knikte, te nijdig om iets te zeggen.
Even voorbij Shem Creek sloeg Pete vanaf Coleman Boulevard rechts af naar Live Oak Drive, een rustige zijstraat met aan weerszijden bungalows en overschaduwd door, u raadde het al, altijdgroene eiken die vol hingen met Spaans mos. Even later sloeg Pete Haddrell in, hield links aan en reed toen een met grind bedekte parkeerplaats op.
Aan de overkant van de parkeerplaats, tussen de Wando Seafood Company en Magwood & Sons Seafoods, bevond zich een bouwvallig pand dat eruitzag alsof het in elkaar getimmerd was door een ploeg arbeiders die geen gemeenschappelijke taal spraken. The Wreck of the Richard and Charlene staat bij de plaatselijke bevolking bekend als ‘The Wreck’. Het restaurant, dat nergens aangegeven staat en geen reclame maakt, zou wel eens het best bewaarde geheim van Charleston kunnen zijn.
Het verhaal gaat ongeveer als volgt. Tijdens de orkaan Hugo werd een vissersboot genaamd de Richard and Charlene op het perceel van de eigenaars van het restaurant geworpen. De vrouw van de eigenaar beschouwde dat als een voorteken en gaf het etablissement de naam van het wrak.
Dat was in 1989. Het wrak ligt er nog steeds, en The Wreck staat er ook nog steeds, en de eigenaars zien af van elke vorm van reclame en publiciteit.
Betonnen vloeren. Plafondventilators. Veranda’s met gaashorren. Een op wederzijds vertrouwen gebaseerd systeem dat inhoudt dat je zelf je biertje pakt uit de koeler op de veranda als je daar op een tafeltje moet wachten. De formule werkt, en het zit er altijd stampvol.
Om halfvijf ’s middags was het ongebruikelijk rustig in de zaak. Er kon pas vanaf halfzes gegeten worden, maar we kregen alvast een tafeltje. Nou ja, zo’n soort zaak is The Wreek nu eenmaal.
Het bestelsysteem van The Wreck is net zo simpel als de menukaart. Met het krijtje dat op tafel lag, omcirkelde Pete het garnalenmandje, de gumbo en de limoen broodpudding, en gaf aan dat hij Richard-porties wilde. Ik koos een Charlene-portie oesters. Een Coca-Cola light voor mij. Een Carolina Blonde voor Pete.
Dixie-voedsel op zijn best.
‘Laat me eens raden,’ zei Pete toen we onze drankjes hadden gekregen. ‘Dat telefoontje was afkomstig van een journalist.’
‘Dezelfde vuile gluiperd die me ook al bij de opgraving op Dewees lastigviel.’
‘Heeft hij promotie gemaakt naar de misdaadverslaggeving?’
‘Zie ik er soms uit als de beroepskeuzeadviseur van dat ettertje?’ Ik was nog steeds zo nijdig dat mijn stem schel klonk. ‘Maar hij beschikt over veel meer informatie dan het geval zou moeten zijn.’
‘Dan moet-ie dus een informant hebben.’
‘Goh. Denk je heus?’
‘Ik zeg al niks meer.’ Pete nam een slok bier en leunde achterover in een houding die te kennen gaf dat wat hem betrof de conversatie opgeschort werd totdat ik weer tot bedaren was gekomen.
Door de hor keek ik naar meeuwen die boven afgemeerde trawlers cirkelden. Hun energieke, hoopvolle duikvluchten werkten op een of andere manier kalmerend.
‘Sorry,’ zei ik toen ons eten werd gebracht. ‘Ik ben niet boos op jou.’
‘No problemo.’ Pete prikte een garnaal aan zijn vork en wees ermee naar mij. ‘Een heleboel verslaggevers luisteren noodfrequenties af.’
‘Daar heb ik ook aan gedacht. Winborne heeft misschien politieberichten opgepikt over de vondst van het lijk, maar op die manier kan hij niet achter de identiteit ervan zijn gekomen.’
‘Iemand op het bureau van de sheriff of dat van de lijkschouwer?’
‘Mogelijk.’
‘Personeel van het mortuarium?’
‘Zou kunnen.’
‘Tenzij…’ Pete liet het woord in de lucht hangen.
‘Tenzij wát?’
‘Hoe zit het met je vriendin Emma? Heeft die misschien een verborgen agenda?’
Die gedachte was al bij me opgekomen. Ik had me herinnerd hoe Emma het opgenomen had voor Winborne, betoogd had dat zijn aanwezigheid op Dewees geen kwaad zou kunnen.
Ik zei niets. Maar Pete had wel degelijk een goed punt ter sprake gebracht.
Hoe zat het precies met Emma?
We aten en kletsten over andere dingen. Katy. De nieuwe heup van Petes moeder. Mijn familie. Een uitstapje naar Kiawah dat we twintig jaar geleden hadden gemaakt. Voor ik het wist, gaf mijn horloge 17.45 uur aan.
Ooooooké.
Pete stond erop de rekening te betalen. Hij betaalde contant. Geen creditcards in The Wreck.
‘Heb je soms zin om me te helpen bij het doorspitten van Cruikshanks dossiers?’ vroeg Pete toen we voor Sea for Miles stopten.
‘Ik zou best willen, maar ik moet de werkstukken van het veldwerkproject nog nakijken.’
‘Kunnen die niet nog een dagje wachten?’
‘Morgen is de laatste dag dat ik de cijfers kan inleveren, ik moet op zijn minst een voorlopig rapport schrijven over de opgraving op Dewees voor de staatsarcheoloog in Columbia, en wie weet wat er zich nog meer zou kunnen voordoen.’
‘Dus het ziet ernaar uit dat ik het in mijn eentje zal moeten opknappen.’ Bedroefd Pete-gezicht.
Ik glimlachte en stompte Pete tegen zijn schouder. ‘Gebruik je contacten. Bel je maatje Rejewski.’
Terwijl ik de trap op liep naar mijn kamer, belde ik Emma’s nummer. Ik kreeg haar antwoordapparaat en sprak een boodschap in.
Tegen achten had ik het laatste werkstuk nagekeken, cijfers berekend, en de lijst gemaild naar de faculteitssecretaresse van uncc. Ze had me beloofd het formulier persoonlijk aan de administrateur te overhandigen.
Opnieuw belde ik Emma’s nummer. Opnieuw kreeg ik haar antwoordapparaat. Ik hing op.
Tegen tienen had ik een beknopt rapport opgesteld betreffende de Sewee-begraafplaats op Dewees, inclusief mijn mening over de waarde ervan als cultureel erfgoed. Ik mailde het document naar het bureau van de staatsarcheoloog en verzond kopieën naar het South Carolina Department of Archives and History en naar Dan Jaffer op usc-Columbia.
Daarna leunde ik achterover terwijl ik bij mezelf overlegde. Dickie Dupree? De man was een rat. Nee. Daarmee deed ik de ratten waarschijnlijk te kort. Maar de opgraving bevond zich op Duprees land, en mijn evaluatie zou van invloed kunnen zijn op beslissingen die hij mogelijk zou moeten nemen. En, God verhoede het, op Dickies financiële resultaten.
Birdie lag opgerold op de linkerkant van het bureau.
‘Wat vind jij, Bird?’
De kat rolde zich op zijn rug en rekte alle vier zijn poten zo ver mogelijk uit.
‘Gelijk heb je.’
Via internet vond ik een e-mailadres en ik verstuurde een kopie naar Dupree.
Pete en Boyd zaten in de zitkamer. De tv stond aan, hoewel ze geen van beiden leken te kijken. Ditmaal was het een oude Bob Hope-film.
Pete zat op de bank, zijn blote voeten over elkaar geslagen op de lage salontafel, het Helene Flynn-dossier opengeslagen op zijn schoot. Hij zat aantekeningen te maken op een grote blocnote.
Boyd lag naast hem op de bank, op zijn zij, met zijn achterpoten op de knie van zijn baas.
De doos met dossiers en doos nummer acht stonden naast elkaar op het bankje onder het raam.
Op het scherm beschreef iemand zombies als figuren met dode ogen die alleen maar orders opvolgen en geen flauw benul hebben van wat ze doen.
‘Je bedoelt zoals de Democraten?’ vroeg Hope.
Pete wierp zijn hoofd achterover en lachte.
‘Voel je je niet beledigd?’
‘Humor is humor,’ antwoordde Pete de Democraat.
De chow opende één slaperig oog. Toen hij mij in de deuropening zag staan, verruilde hij de bank voor de vloer.
Pete wees met zijn ballpoint naar de tv. ‘In deze film zitten enkele van Hopes beste oneliners.’
‘Titel?’ Toen Pete en ik elkaar pas kenden, en gedurende de eerste jaren van ons huwelijk, waren oude films een van onze passies geweest.
‘Ghost Breakers.’
‘Was dat niet met de Bowery Boys?’
Pete maakte een geluid als van een zoemer. ‘Nnnn! Fout. Dat was Ghost Chasers.’
Ik moest lachen, of ik wilde of niet. Het voelde allemaal zo vertrouwd aan.
Toen ik Pete daar zo zag zitten, terwijl het lamplicht de lijnen van zijn gezicht verzachtte, realiseerde ik me plotseling iets. Hoewel we al geruime tijd gescheiden leefden, ging er geen dag voorbij waarop ik niet, al was het maar vluchtig, aan mijn echtgenoot dacht.
De lach bestierf op mijn lippen.
‘Waar gaat het over?’ vroeg ik, op gemaakt nonchalante toon.
‘Paulette Goddard heeft een spookkasteel geërfd. Hopes oneliners zijn klassiekers.’
‘Ben je nog opgeschoten met die code?’
Pete schudde het hoofd.
Ik liep naar het bankje onder het raam, pakte de doos met Cruikshanks bezittingen en ging naast Pete op de bank zitten. Met de doos tussen mijn voeten sloeg ik de flappen open en begon de inhoud te doorzoeken.
Het eerste dat ik tevoorschijn haalde was een trofee: een klein figuurtje met een pet op en een knuppel in de handen. Op een metalen plaatje op het houten onderstuk stond gegraveerd: league champions, 24 juni 1983. Ik zette de trofee op de salontafel.
Vervolgens haalde ik uit de doos een honkbal tevoorschijn die bedekt was met handtekeningen.
Ik legde de bal naast de trofee, terwijl ik me afvroeg of beide voorwerpen iets met elkaar te maken hadden. Mijn geest begon te dwalen.
Cruikshank had in een competitie gespeeld. Waar? Op welke positie? Had zijn team regelmatig goed gepresteerd, vroeg ik me af, of vormden de bal en de trofee de tastbare herinnering aan hun enige kampioenschap? Hoe was het weer geweest op die dag in juni? Warm? Regenachtig? Was het een eenzijdige wedstrijd geweest? Had Cruikshanks team dankzij één fantastische homerun gewonnen?
Had Cruikshank de wedstrijdbal gekregen omdat hij het winnende punt had binnengeslagen? Hadden zijn ploeggenoten hem op de rug geslagen? Waren ze na afloop met zijn allen aan het bier gegaan en hadden ze eindeloos nagepraat over de wedstrijd?
Had Cruikshank dat moment in de daaropvolgende jaren regelmatig opnieuw beleefd? Had hij, alleen met zijn whisky, het veld gezien, de knuppel in zijn handen gevoeld, het geluid gehoord waarmee de bal van de ideale plek op de knuppel spatte?
Had de man zich afgevraagd hoe het met zijn leven zo vreselijk verkeerd had kunnen gaan?
Pete grinnikte om iets wat Hope op de tv zei terwijl ik twee ingelijste foto’s uit de doos tevoorschijn haalde. Op de eerste stonden vijf soldaten in uniform, glimlachend, de armen om elkaars schouders geslagen. De eigenaar van de foto stond uiterst links.
Ik concentreerde me op Cruikshank. Zijn haar was kort en hij had zijn ogen tot spleetjes geknepen, waarschijnlijk omdat hij tegen de zon in keek. De contouren van zijn gezicht waren zachter, maar toonden toch al duidelijk de oudere man die hij geworden was.
Had Cruikshank in het leger gediend? Bij de National Guard? Hij was te jong geweest voor Vietnam. Waar had hij zijn diensttijd doorgebracht?
De tweede ingelijste foto toonde mannen in donkere uniformen die in kaarsrechte rijen stonden opgesteld. Ik vermoedde dat het Cruikshanks afgestudeerde lichting van de politieacademie was.
In een rond metalen blik bevonden zich nog meer politiememorabilia. Koperen insignes van de verschillende eenheden waarin Cruikshank had gediend. Kleurige insignes waarvan ik aannam dat het korpsonderscheidingen waren. Een duplicaat-politiepenning.
Een stevige bruine map bevatte een diploma van de politieacademie, verscheidene certificaten van gespecialiseerde trainingscursussen en nog meer foto’s. Cruikshank die de hand schudde van een of andere hoge politiefunctionaris. Cruikshank in het gezelschap van drie mannen in burger. Cruikshank en een andere politieman samen met Billy Graham voor een kerk.
Ik snuffelde verder.
Een Zippo-aansteker met een cmpd-logo. Een sleutelring, zakmes en dasspeld met hetzelfde logo. Een cmpd-penning. Handboeien. Sleutels. Een kanten kousenband. Een oude Sam Browne-gesp. Een sleetse holster. Een snellader voor een revolver.
Ik legde alles op de salontafel.
Onder in de doos lagen een boek en verscheidene enveloppen. Ik koos er een grote bruine uit, maakte hem open en schudde de inhoud op mijn schoot.
Foto’s. Korrelig en vervagend naar sepia aan de randen. Ik pakte ze op en bekeek ze een voor een.
Op elke foto stond dezelfde blonde vrouw. Wipneus, sproeten, een klassiek Kleine huis op de prairie-ge zicht.
Op sommige foto’s was de vrouw alleen. Op andere stond ze samen met Cruikshank. Op sommige maakten de twee deel uit van een grotere groep. Kerstborrel. Skivakantie. Picknick. Op grond van haarstijl en kleding nam ik aan dat de foto’s genomen waren eind jaren zeventig of begin jaren tachtig.
Ik keek op de achterkant van elke foto. Op slechts één ervan stond iets geschreven. Op de foto in kwestie droegen Cruikshank en de vrouw zwemkleding en lagen ze zij aan zij op een deken, met hun kin steunend op hun vuist. De tekst achter op de foto luidde: Noble en Shannon, Myrtle Beach, juli 1976.
Ik pakte de laatste foto op. Noble en Shannon, glimlachend alsof de wereld altijd jong zou blijven. Ik glimlachte niet. Mijn geest dwaalde af naar een zeer donkere plek.
Op dit Kodakmoment stonden Cruikshank en Shannon tegenover elkaar met uitgestrekte armen, de vingers ineengestrengeld. Zij droeg een kort wit zonnejurkje en bloemen in het haar. Hij droeg een lichtblauw jasje. Boven hun hoofd een banier met de tekst viva las vegas trouwkapel. Vóór hen, op één knie en recht in de camera kijkend, zat een imitatie-Elvis, compleet met zonnebril en een met lovertjes versierde witsatijnen jumpsuit.
Ik staarde naar de foto, een bevroren moment bij de geboorte van een gedoemd huwelijk. De foto, ooit een dierbaar aandenken, was geworden tot niet meer dan een herinnering die weggestopt was in een oude bruine envelop.
Mijn blik dwaalde naar Pete. Ik voelde mijn oogleden branden. Ik dwong mezelf weg te kijken. Mijn blik viel weer op Cruikshanks bezittingen. Schrale troost.
Deze voorwerpen vertegenwoordigden een leven, een man die vriendschap had gekend, zijn land had gediend, politieman was geweest, honkbal had gespeeld, getrouwd was. Een man die, in weerwil van dat alles, verkozen had een eind aan dat leven te maken.
Maar was dat wel zo?
Mijn blik viel op de foto op Myrtle Beach. Shannon en Noble. Een verloren leven.
Op de tv vroeg iemand aan Hope of hij vond dat Goddard het kasteel moest verkopen.
‘Mijn advies is om het kasteel te houden en de spoken te verkopen.’
Het geluid van Petes lach drong door het pantser van mijn geveinsde onverschilligheid. Hoe vaak had hij niet samen met mij gelachen? De clown voor me gespeeld? Bloemen gekocht terwijl we geen geld hadden? De onderbroekdans gedaan als ik boos was? Waarom was het lachen opgehouden? Wanneer?
Terwijl ik neerkeek op de hartverscheurende fotoverzameling die voor me uit lag gespreid, werd ik overweldigd door de teloorgang van Noble en Shannon. Door de onomkeerbaarheid van Cruikshanks dood. Door de catastrofe van mijn eigen mislukte huwelijk. Door de wirwar van emoties waaraan ik op dat moment ten prooi was.
Ik kon er even niet meer tegen.
Zwaar ademend kwam ik overeind van de bank.
‘Tempe?’ Pete. Verward.
Ik struikelde bijna over Cruikshanks doos en holde de kamer uit, zonder enig idee waar ik heen ging.
Oceaanlucht. Sterren. Leven.
Ik rukte de voordeur open en holde naar buiten.
Pete kwam achter me aan. In de voortuin greep hij me bij een van mijn schouders, draaide me om en sloeg zijn armen om me heen.
‘Het is oké. Hé, Tempe. Het is oké.’ Hij streek over mijn haar.
Eerst stribbelde ik tegen, maar toen liet ik me gaan. Terwijl ik mijn wang tegen Petes borst drukte, liet ik mijn tranen de vrije loop.
Ik weet niet hoe lang we daar zo stonden, ik snikkend, Pete sussende geluidjes makend.
Seconden, misschien een eeuwigheid, later kwam er een auto aanrijden over Ocean Drive, remde af, draaide toen de oprit van Sea for Miles in. Ik keek op. In het zilverwitte maanlicht was te zien dat de bestuurder alleen was.
De auto kwam tot stilstand. Een jeep? Een kleine suv?
Ik voelde hoe Pete verstrakte toen het portier openging. Een man stapte uit en liep om de motorkap heen. Ik kon zien dat de man lang en mager was.
En ik zag nog iets anders.
O, god!
De man bleef doodstil staan, een silhouet in het licht van de koplampen.
Het hart bonkte in mijn keel.
Voordat ik iets kon roepen, keerde de man op zijn schreden terug, stapte weer in, schakelde in zijn achteruit, en stoof de oprit af.
Ik zag de koplampen zwenken.
Piepende banden.
De achterlichten verschrompelden tot kleine rode vlekjes die in de verte verdwenen.