4
De volgende ochtend lag ik in bed naar het aanbreken van de nieuwe dag te staren. Ik was vergeten de jaloezieën neer te laten, en dus keek ik toe hoe de dageraad de oceaan, de duinen, en het terras buiten Annes glazen schuifdeuren kleurde.
Ik sloot mijn ogen en dacht aan Ryan. Zijn reactie was voorspelbaar geweest, bedoeld om me te amuseren. Maar ik vroeg me af wat hij zou zeggen als hij hier was. Als hij het graf had gezien. En ik had spijt van het feit dat ik me aan hem geërgerd had. Ik miste hem. We hadden elkaar al meer dan een maand niet gezien.
Ik dacht aan Pete. Innemende, charmante, overspelige Pete. Ik hield mezelf voor dat ik hem vergeven had. Maar was dat wel zo? En zo niet, waarom vroeg ik dan geen echtscheiding aan om me definitief van hem los te maken?
Advocaten en een hele papierwinkel. Maar was dat de werkelijke reden?
Ik draaide me op mijn zij en trok het dekbed op tot aan mijn kin.
Ik dacht aan Emma. Ze zou spoedig bellen. Wat zou ik tegen haar zeggen?
Ik had geen reden om niet aan Emma’s verzoek te voldoen. Natuurlijk, Charleston was mijn rayon niet. Maar Dan Jaffer zou nog enkele weken in het buitenland verblijven. Wat Anne betrof mocht ik net zo lang gebruikmaken van Sea for Miles als ik wilde. Ryan zat in Nova Scotia, maar had gezegd dat hij misschien naar Charleston zou komen. Katy bevond zich in Chili voor een vierweekse cursus Spaanse literatuur.
Ik glimlachte. ‘Cervantes en Cerveza’ had mijn dochter haar zomerprogramma schertsend genoemd. Hoe dan ook, die laatste drie studiepunten zouden de afsluiting betekenen van een studie die zes jaar geduurd had. Yes!
Terug naar Emma. Emma dilemma.
Mijn studenten konden de spullen terugbrengen naar uncc. Ik kon hun werkstukken hier beoordelen en de cijfers per e-mail versturen. Hetzelfde zou ik kunnen doen met mijn rapport voor de staatsarcheoloog.
Hoopte het werk in Montréal zich op? Dat kon ik met één telefoontje te weten komen.
Wat te doen?
Simpel. Koffie en een bagel.
Ik stapte uit bed en kleedde me aan.
Maakte haastig toilet. Haar in een paardenstaart. Klaar.
Dat is waarschijnlijk de reden dat ik me tot de archeologie aangetrokken voelde. Geen make-up, geen ingewikkeld gedoe met kapsels. Elke dag casual Friday. Minder dan casual.
Ik zette koffie en roosterde een bagel. Inmiddels was de zon opgekomen en het begon al warmer te worden. Ik liep naar buiten.
Ik ben een nieuwsjunk. Ik kan niet zonder. Thuis begint mijn ochtend met cnn en een krant. De Observer in Charlotte. De Gazette in Montréal. De e-maileditie van The New York Times. Als ik op reis ben, behelp ik me met USA Today, de plaatselijke krant, zelfs tabloids als de nood aan de man komt.
Bij Sea for Miles werd geen krant aan huis bezorgd. Terwijl ik at, las ik een Post and Courier die ik donderdag had gekocht, maar nog nauwelijks had ingekeken.
Een gezin was om het leven gekomen bij een brand in een flatgebouw, veroorzaakt door kortsluiting.
Een man spande een proces aan nadat hij een oor had aangetroffen in zijn koolsalade bij een filiaal van een van de grote fried chicken-ketens. De politie en ambtenaren van de gezondheidsdienst hadden geen ontbrekende oren geconstateerd bij de werknemers die betrokken waren bij de levering van koolsalade aan het restaurant. Het oor werd aan een dna-test onderworpen.
Er werd een man vermist, en de autoriteiten deden een beroep op het publiek. Jimmie Ray Teal, zevenenveertig, verliet het appartement van zijn broer in Jackson Street op maandag 8 mei rond drie uur ’s middags, op weg naar een afspraak met de dokter. Sinds die tijd was Teal niet meer gezien.
Mijn hersencellen hesen een alarmvlaggetje. Dewees Island?
Ach welnee. Teal ademde elf dagen geleden nog. Het slachtoffer in onze lijkzak had al minstens twee jaar geen zuurstof meer tot zich genomen.
Ik was toe aan het wekelijkse katern met buurtnieuws toen mijn mobieltje ging. Ik keek op het schermpje wie het was. Emma. Als een straatvechter koos ze direct voor de aanval.
‘Wil je soms dat zij winnen?’
Precies wat ik mezelf tijdens mijn strandwandeling ook al had voorgehouden.
‘Wanneer?’ vroeg ik.
‘Morgenochtend negen uur?’
‘Wat is het adres?’
Ik noteerde het.
Tien meter uit de kust sprongen twee dolfijnen op uit de golven, hun ruggen glanzend in de ochtendzon als blauwgrijs porselein. Ik keek toe hoe ze omhoogkwamen, weer in het water plonsden en verdwenen in een mij onbekende wereld.
Terwijl ik mijn laatste slok koffie dronk, vroeg ik me af welke onbekende wereld ik op het punt stond te betreden.
Verder gebeurde er die dag niet veel.
Op de locatie van de opgraving vertelde ik mijn studenten wat er na hun vertrek de vorige dag was gebeurd. Daarna, terwijl ik nog wat laatste foto’s en aantekeningen aan mijn verslag toevoegde, gooiden ze de uitgegraven sleuven weer dicht. Gezamenlijk maakten we troffels, borstels en zeven schoon, leverden onze golfkarretjes af bij het gebouw bij de aanlegsteiger, en gingen aan boord van de Aggie Gray voor de afvaart van zes uur.
Die avond at de groep garnalen en oesters in het Boat House in Breach Inlet. Na het eten kwamen we bijeen op Annes veranda voor een laatste groepsbijeenkomst. De studenten evalueerden wat ze gedaan hadden, en controleerden nogmaals de catalogisering van alle aangetroffen artefacten en beenderen. Rond negen uur verdeelden ze de spullen over de diverse auto’s, namen afscheid van elkaar en van mij en vertrokken.
Ik ervoer de gebruikelijke dip na een tijdlang met een vaste groep te hebben samengewerkt. Akkoord, ik voelde me ook opgelucht. Het veldwerkproject was verlopen zonder noemenswaardige catastrofes, en nu kon ik me concentreren op Emma’s skelet. Maar het vertrek van de studenten bezorgde me ook een akelig leeg gevoel.
De jongelui konden behoorlijk irritant zijn. De onophoudelijke herrie. De clownerie. De onoplettendheid. Maar mijn studenten waren ook een bron van energie en barstten van jeugdig enthousiasme.
Ik bleef even zitten, omhuld door de stilte in Annes huis van een miljoen dollar. Merkwaardig genoeg ervoer ik de stilte als onheilspellend in plaats van kalmerend.
Ik liep het huis door, deed de lichten uit en liep toen de trap op naar mijn slaapkamer. Ik deed de glazen schuifdeuren open en verwelkomde het geluid van golven op het zand.
Tegen halfnegen de volgende ochtend reed ik over de Cooper River Bridge, een torenhoog postmodern bouwwerk dat Mount Pleasant en de eilanden voor de kust verbindt met de stad Charleston. Met zijn kolossale pijlers en gewelfde ruggengraat doet de brug me altijd denken aan een impressionistische uit staal opgetrokken dinosaurus. De brug ligt zo hoog dat Anne nog steeds het zweet in haar handen heeft staan als ze eroverheen rijdt.
musc bevindt zich in het noordwestelijke gedeelte van de Peninsula, halverwege de Citadel en het historische centrum. Ik volgde Highway 17, sloeg af op Rutledge Avenue en reed over de campus naar de parkeergarage die Emma me had uitgeduid.
De zon verwarmde mijn nek en mijn haar terwijl ik Sabin Street overstak naar een groot bakstenen gebouw dat eenvoudigweg bekendstond als het hoofdziekenhuis. Ik volgde Emma’s aanwijzingen, vond de ingang van het mortuarium, beklom de oprit en drukte op een zoemer naast een rechthoekige luidspreker. Even later begon er een motor te zoemen en een van de twee grijsmetalen deuren rolde omhoog.
Emma zag er verschrikkelijk uit.
Haar gezicht was bleek, haar kleren zaten vol kreukels en ze had donkere wallen onder haar ogen.
‘Hé,’ zei ze zachtjes.
‘Hé.’ Oké, het klinkt merkwaardig, maar zo begroeten wij zuiderlingen elkaar nu eenmaal.
‘Voel je je wel goed?’ vroeg ik, terwijl ik een van Emma’s handen in de mijne nam.
‘Migraine.’
‘We kunnen dit ook een andere keer doen.’
‘Het gaat nu wel weer.’
Emma drukte op een knop en de deur rolde knarsend achter me dicht.
‘Ik blijf voorlopig nog even in Charleston,’ zei ik. ‘We kunnen dit ook doen als je je wat beter voelt.’
‘Ik mankeer niets.’ Zachtjes, maar geen tegenspraak duldend.
Emma ging me voor, een volgende helling op. Toen de vloer weer horizontaal liep, zag ik twee roestvrijstalen compressiedeuren die vermoedelijk toegang gaven tot koelruimtes. Verderop bevond zich een gewone deur die waarschijnlijk toegang gaf tot het drukker bevolkte gedeelte van het ziekenhuis. Spoedeisende Hulp. Verloskunde-Gynaecologie. Intensive Care. Waar men zich met de levenden bezighield. Wij bevonden ons aan de andere kant. De kant van de dood.
Emma wees naar een van de roestvrijstalen deuren. ‘Wij moeten daar zijn.’
We liepen erheen en Emma trok de deur open. Koude lucht golfde over ons heen en droeg de lucht van gekoeld vlees en bederf met zich mee.
Het vertrek was ongeveer zes bij vijf meter en er stonden een stuk of tien brancards met afneembare bladen met instrumenten. Op zes ervan lagen lijkzakken, sommige uitpuilend, sommige vrijwel plat.
Emma koos een zak die er deerniswekkend plat uitzag. Met haar voet haalde ze de brancard van de rem en duwde hem de gang in terwijl ik de deur voor haar openhield.
Een lift bracht ons naar een bovenverdieping. Autopsieruimtes. Kleedkamer. Deuren die toegang gaven tot mij onbekende ruimtes. Emma zei niet veel. Ik viel haar niet lastig met vragen.
Terwijl we ons omkleedden, zei Emma dat ik vandaag de leiding zou hebben. Ik was de antropoloog. Zij was de lijkschouwer. Ik zou de opdrachten geven. Zij zou me assisteren. Later zou ze mijn bevindingen, samen met die van alle andere deskundigen, verwerken in een dossier, en tot een uitspraak komen.
We liepen terug naar de autopsieruimte, waar Emma de paperassen nogmaals controleerde, het casusnummer op een identiteitskaartje noteerde, en foto’s nam van de ongeopende lijkzak. Ik zette mijn laptop aan en sorteerde formulieren op een klembord.
‘Casusnummer?’ Ik zou het identificatiesysteem van de lijkschouwer van Charleston County aanhouden.
Emma hield het identiteitskaartje omhoog. ‘Ik heb het de code 02 gegeven, onbepaald. Het is lijkschouwersdode nummer 277 dit jaar.’
Ik noteerde ccc-2006020277 op mijn casusformulier.
Emma legde een laken over de autopsietafel en zette een zeef boven de gootsteen. Vervolgens bonden we plastic schorten voor die we achter onze nek en ons middel vastknoopten, deden mondmaskers voor en trokken handschoenen aan.
Emma ritste de zak open.
Het haar zat in een apart plastic bakje, evenals de losse tanden en kiezen. Ik zette de bakjes op het werkblad.
Het skelet was zoals ik het me herinnerde, grotendeels intact, met nog slechts enkele wervels en het linkerscheenbeen en -dijbeen met elkaar verbonden door restanten uitgedroogd weefsel. De losse beenderen waren tijdens het transport door elkaar gehusseld.
Om te beginnen verwijderden we alle zichtbare insecten van het skelet en stopten die in flesjes. Vervolgens verwijderden we zo goed mogelijk de aarde van elk bot en bewaarden die voor later onderzoek. Terwijl we daarmee bezig waren, rangschikte ik de verschillende delen van het skelet in anatomische volgorde op het laken.
Tegen het middaguur was dat moeizame proces afgerond. Er stonden twee plastic bakjes en vier flesjes op het werkblad en er lag een skelet op de tafel, vinger- en teenbotjes waaiervormig uitgespreid als die van een specimen in een catalogus van een toeleveringsbedrijf van biomedische artikelen.
We pauzeerden even voor een snelle lunch in de cafetaria van het ziekenhuis. Emma nam een grote cola en een bakje gelatinepudding. Ik nam frites en een zeer twijfelachtige tonijnsandwich. Tegen enen waren we weer terug in de autopsieruimte.
Terwijl ik inventariseerde, beenderen identificeerde en linkeren rechterkanten scheidde, maakte Emma nog meer foto’s. Daarna verdween ze met de schedel, kaak en losse tanden en kiezen om er röntgenfoto’s van te laten maken.
Ik concentreerde me op het bepalen van het geslacht toen Emma weer terugkwam. Ik vermoedde dat het slachtoffer van het mannelijk geslacht was, aangezien de meeste beenderen fors uitgevallen waren en voorzien van robuuste spieraanhechtingspunten.
‘Klaar voor het seksen?’ vroeg ik.
‘Ik heb hoofdpijn.’
Jawel. Ik mocht deze vrouw.
Ik pakte een bekkenhelft op en wees naar voorkant.
‘Het schaambeen is fors uitgevallen, de onderrand is dik, en de hoek van de schaamvoeg heeft meer weg van een V dan van een U.’ Ik draaide het bot om en stak mijn vinger in een holte onder het brede bekkenblad. ‘De heupinkeping is smal.’
‘Je denkt aan het Y-chromosoom.’
Ik knikte. ‘Laten we de schedel maar eens bekijken.’
Emma reikte hem me aan.
‘Grote voorhoofdsribbels, geprononceerde orbitale randen.’ Ik liet de schedel in mijn handen ronddraaien. Er zat een forse knobbel op de middellijn aan de achterkant. ‘Occipitale knobbel is groot genoeg voor een eigen postcode.’
‘Alles wijst op een man.’
‘Absoluut.’ Ik noteerde ‘mannelijk’ op mijn formulier.
‘Leeftijd?’ vroeg Emma.
Over het algemeen komen de laatste kiezen door rond het twintigste levensjaar, wanneer het skelet zo’n beetje volgroeid is. Het laatste skeletonderdeel dat aan elkaar groeit is een kapje aan de keelzijde van het sleutelbeen. In combinatie met elkaar zijn sleutelbeenvergroeiing en het doorkomen van de verstandskiezen betrouwbare indicatoren voor volwassenheid.
‘Alle kiezen doorgekomen?’ vroeg ik.
Emma knikte.
Ik pakte het sleutelbeen op.
‘De mediale epifyse is gesloten.’ Ik legde het bot op de tafel. ‘Dus het is geen kind.’
Ik concentreerde me weer op het bekken. Opnieuw ging mijn belangstelling uit naar de voorkant, ditmaal de aansluiting van de beide bekkenhelften. Bij jongvolwassenen vertonen deze oppervlakken een topografie vol bergen en dalen. Met het verstrijken der jaren slijten de bergen af en vullen de dalen zich op.
‘De schaambeenvoeg is glad,’ zei ik. ‘Met een verhoogde rand eromheen. Laten we de röntgenfoto’s van het gebit maar eens bekijken.’
Emma draaide de schakelaar van een lichtbak om en schudde vervolgens tien zwarte rechthoekjes uit een kleine bruine envelop. Ik verdeelde de foto’s in twee rijen, onder- en bovenelementen, met alle tanden en kiezen op de juiste plaats.
Gedurende het hele leven vullen de tandholtes en wortelkanalen zich met tandstof. Hoe ouder een tand of kies is, hoe donkerder het beeld ervan op een röntgenfoto. Deze exemplaren wezen duidelijk op een volwassene. Bovendien waren alle wortels van de kiezen helemaal volgroeid en was er nauwelijks sprake van slijtage van de tandkroon.
‘De tanden en kiezen geven hetzelfde beeld als de beenderen,’ zei ik.
‘Dat wil zeggen?’
‘In de veertig. Maar houd in gedachten dat mannen variabel zijn.’
‘Dat is zacht uitgedrukt,’ zei Emma. ‘Ras?’
Ik concentreerde me weer op de schedel.
Het evalueren van raskenmerken is meestal behoorlijk lastig. Maar niet bij deze knaap.
De onderkant van de schedel stak niet in het minst uit als je hem van opzij bekeek. De neusbeenderen vormden een spits toelopende hoek. De neusopening was tamelijk klein, met in het midden van de onderrand een benig uitsteekseltje.
‘Smalle, vooruitstekende neus. Vlak gezichtsprofiel.’
Emma keek toe terwijl ik met een lampje in de gehoorgang scheen.
‘De ovale opening naar het binnenoor is zichtbaar.’
Toen ik opkeek, had Emma haar ogen dicht en wreef ze in trage cirkels over haar slapen.
‘Ik zal de gegevens invoeren in Fordisc 3.0. Maar deze knaap ziet eruit als een pagina uit het Kaukasisch prentenboek.’
‘Een blanke man van in de veertig.’
‘Om aan de veilige kant te blijven, zou ik zeggen tussen de vijfendertig en de vijftig.’
‘Tijdsbestek?’
Ik wees naar de plastic flesjes op het werkblad. Een heleboel lege poppen, een paar dode torretjes en afgeworpen keverschildjes. ‘Je entomoloog zou in staat moeten zijn om een redelijk nauwkeurige pmi vast te stellen.’
‘Met insecten is altijd een hoop tijd gemoeid. Ik wil liever meteen het ncic inschakelen.’
Emma verwees naar het National Crime Information Center van de fbi, een computerdatabank met informatie over strafbladen, voortvluchtigen, gestolen goederen, en vermiste en ongeïdentificeerde personen. Met een dergelijk enorm gegevensbestand is een zo nauwkeurig mogelijke tijdsbepaling van groot belang.
‘Ik heb in eerste instantie gezegd twee tot vijf jaar, maar om er zeker van te zijn dat je geen mogelijkheden uitsluit, zou ik dat willen verruimen naar één tot vijf jaar.’
Emma knikte. ‘Als het ncic niets oplevert, ga ik aan de slag met plaatselijke aangiften van vermiste personen.’
‘Met de tandheelkundige gegevens kun je waarschijnlijk een heel eind komen,’ zei ik. ‘Deze knaap had het nodige metaal in zijn mond.’
‘Onze odontoloog zal maandag met hem aan de slag gaan.’ Emma wreef weer over haar slapen. Hoewel ze heel erg haar best deed, was duidelijk te zien dat ze het moeilijk had.
‘Ik zal de botten van onder- en bovenbeen opmeten en de lengte berekenen,’ zei ik.
Een flauw knikje. ‘Verder nog bijzondere kenmerken?’
Ik schudde het hoofd. Ik had geen geheeld trauma gezien, geen aangeboren afwijking, geen enkel opvallend skeletkenmerk.
‘Doodsoorzaak?’
‘Niets dat in het oog springt. Geen breuken, geen aanwijzingen voor schotwonden, geen beschadigingen door een scherp voorwerp. Ik wil de beenderen graag onder de microscoop bekijken zodra ze grondig zijn schoongemaakt, maar op dit moment, nada.’
‘Röntgenfoto’s van het complete skelet?’
‘Kan geen kwaad.’
Terwijl ik een dijbeen begon op te meten, ging Emma’s mobieltje. Ik hoorde hoe ze naar het werkblad liep en het apparaatje openklapte.
‘Emma Rousseau.’
Ze luisterde.
‘Daar kan ik mee leven.’ Behoedzaam.
Pauze.
‘Hoe ernstig?’
Langere pauze.
‘En wat nu?’ Gespannen.
Ik keek op.
Emma stond met haar rug naar me toe. Hoewel ik haar gezicht niet kon zien, hoorde ik aan haar stem dat er iets helemaal mis was.