33

De vloer van Ryans Jeep was kletsnat van gesmolten smurrie. De ruitenwissers zwiepten heen en weer en schoten af en toe uit over een plek ijs. In de schoongeveegde halve cirkels op de voorruit zag ik miljoenen zilverkleurige scherfjes door de lichtbundels van onze koplampen snijden.

Centre-Ville was donker en verlaten. Geen brandende straatlantaarns of verlichte gebouwen, geen neonreclames, geen stoplichten. De enige auto’s die ik zag, waren patrouillewagens van de politie. Aan de voet van wolkenkrabbers waren de trottoirs afgezet met gele linten, om te voorkomen dat iemand door vallende ijsbrokken gewond zou raken. Ik vroeg me af hoeveel mensen vandaag serieus zouden proberen om naar hun werk te gaan. Nu en dan hoorde ik een luid gekraak, waarna een stuk van de laag ijs die op het wegdek lag uit elkaar spatte. Het landschap deed me denken aan nieuwsflitsen uit Sarajevo en ik zag in gedachten mijn buren weggekropen zitten in koude, donkere kamers.

Ryan had zijn rijstijl aangepast aan het noodweer, de schouders gespannen, de vingers stijf om het stuur geklemd. Hij reed langzaam en regelmatig, trok rustig op en nam zijn voet ver voor we bij een kruising waren van het gaspedaal. Desondanks slipten we vaak. Ryan had gelijk dat hij zijn eigen Jeep had gepakt. De patrouillewagens die we onderweg tegenkwamen, glibberden meer dan dat ze rolden.

We kropen omhoog over rue Guy en sloegen daarna in oostelijke richting af naar Docteur-Penfield. Boven ons zag ik Montreal Central oplichten met behulp van stroom uit een eigen aggregaat. De vingers van mijn rechterhand omklemden de armleuning, mijn linkerhand was gebald.

‘Het is zo koud als de pest. Waarom sneeuwt het niet gewoon?’ snauwde ik. Ik kon de spanning en de angst niet meer onderdrukken. Ryans ogen bleven strak op de weg gevestigd.

‘Volgens de radio is er in zekere zin sprake van een omkering, dat wil zeggen dat het in de wolken warmer is dan op de grond. Dat spul begint aanvankelijk als regen, maar het bevriest als het hier beneden aankomt. Door het gewicht van het ijs zijn complete elektriciteitscentrales uitgeschakeld.’

‘Wanneer houdt het op?’

‘Die vent van het weerbericht zegt dat de depressie vastzit en nergens naartoe gaat.’

Ik sloot mijn ogen en concentreerde me op geluid. De aanjager. De ruitenwissers. De wind die voorbijgierde. Mijn bonzende hart.

De auto maakte een zwieper en mijn ogen vlogen open. Ik ontspande mijn hand en drukte de radio aan.

De stem was ernstig en geruststellend. Het grootste deel van de provincie zat zonder elektriciteit en HydroQuebec had drieduizend mensen aan het werk gezet. Er zouden ploegendiensten gedraaid worden, maar niemand kon zeggen wanneer de stroomvoorziening hersteld zou zijn.

De transformator die Centre-Ville bediende, had wegens overbelasting het loodje gelegd, maar daar werd met man en macht aan gewerkt. De waterzuiveringsinstallatie lag plat en de inwoners kregen het advies hun water te koken.

Dat is niet gemakkelijk zonder stroom, dacht ik.

Overal waren opvangcentra ingericht en de politie zou bij het aanbreken van de dag huis aan huis langskomen op zoek naar bejaarden die in de knel zaten. Veel wegen waren afgesloten en automobilisten kregen de raad om thuis te blijven.

Ik zette de radio uit en wenste wanhopig dat ik thuis was. Samen met mijn zuster. De gedachte aan Harry veroorzaakte een kloppend gevoel achter mijn linkeroog.

Vergeet die hoofdpijn en denk na, Brennan. Je had net zo goed thuis kunnen blijven als je nu gaat zitten dromen.

De Goyettes woonden in een wijk die bekendstaat als het Plateau, dus reden we naar het noorden en vervolgens weer naar het oosten over avenue des Pins. Hoog op de heuvel zag ik de lichten van het Royal Victoria Hospital. Onder ons lag McGill als een zwarte lap stof met daarachter de stad en de havens, waar alleen Place Ville-Marie zichtbaar was.

Ryan reed St. Denis op in noordelijke richting. De straat die gewoonlijk uitpuilt van winkelend publiek en toeristen was nu overgeleverd aan ijs en wind. Alles was bedekt met een dikke doorzichtige laag die de namen van de boetieks en de bistro’s onleesbaar maakte.

Bij Mont-Royal gingen we weer naar het oosten, draaiden in zuidelijke richting Christophe Colomb op en stopten een eeuwigheid later bij het adres dat ik van Anna had gekregen. Het gebouw was zo’n drie verdiepingen hoge flat die je in Montreal veel ziet, aan de voorkant voorzien van erkers en smalle metalen trappen die naar de eerste verdieping voeren. Ryan stopte voorzichtig langs het trottoir en liet de Jeep op de rijweg staan.

Toen we uitstapten, prikte de ijsregen als fijne metaaldeeltjes in mijn wangen en deed mijn ogen tranen. Met gebogen hoofd klommen we omhoog naar de flat van de Goyettes, glibberend en glijdend over de bevroren treden. De bel ging schuil onder een dikke laag ijs, dus klopte ik op de deur. Een moment later bewoog het gordijn en het gezicht van Anna verscheen. Door de bevroren ruit kon ik zien dat ze haar hoofd schudde.

‘Doe de deur open, Anna,’ riep ik.

Het hoofdschudden werd heftiger, maar ik was niet in de stemming om zoete broodjes te bakken.

‘Doe godverdomme die deur open!’

Ze verstijfde en een hand vloog naar haar oor. Ze deed een stap achteruit en ik verwachtte dat ze zou verdwijnen. In plaats daarvan hoorde ik het geluid van een sleutel en vervolgens werd de deur op een kiertje geopend.

Ik wachtte niet. Ik gaf een stevige duw en Ryan en ik stonden binnen voor ze kon reageren.

Anna deinsde achteruit en stond met haar armen over elkaar, terwijl ze met haar handen de mouwen van haar jasje vasthield. Op een houten tafeltje sputterde een olielamp, die hoog op de muren van de smalle gang dansende schaduwen wierp.

‘Waarom kunnen jullie me niet allemaal gewoon met rust laten?’ Haar ogen leken ongewoon groot in het flikkerende licht.

‘Je moet me helpen, Anna.’

‘Dat kan ik niet doen.’

‘Ja, dat kun je wel.’

‘Ik heb precies hetzelfde tegen haar gezegd. Ik kan het niet doen. Dan komen ze achter me aan.’ Haar stem trilde en ik kon de angst op haar gezicht lezen. Die blik bezorgde me een steek in mijn hart. Die had ik al eerder gezien. Bij een vriendin, die doodsbang was voor een stalker. Ik had haar ervan overtuigd dat er eigenlijk geen gevaar bestond en dat had haar het leven gekost.

‘Tegen wie heb je dat gezegd?’ Ik vroeg me af waar haar moeder was.

‘Tegen doctor Jeannotte.’

‘Is zij hier geweest?’

Een knik.

‘Wanneer?’

‘Een paar uur geleden. Ik lag te slapen.’

‘Wat wilde ze?’

Haar ogen flitsten even naar Ryan en keken toen naar de grond.

‘Ze stelde rare vragen. Ze wilde weten of ik met iemand van Amalie’s groep uit was geweest. Ik geloof dat ze op weg was naar het platteland, naar de plek waar ik die workshop heb gehad. Ik… ze heeft me geslagen. Ik heb nog nooit van iemand zo’n klap gehad. Het leek wel of ze gek was. Ik heb haar nog nooit zo meegemaakt.’

Ik hoorde schrik en schaamte in haar stem doorklinken, alsof het op de een of andere manier haar schuld was dat iemand haar had aangevallen. Ze leek zo klein zoals ze daar in die donkere gang stond, dat ik naar haar toe ging en mijn armen om haar heen sloeg.

‘Je hoeft jezelf niets te verwijten, Anna.’

Haar schouders begonnen te schokken en ik streelde over haar haar. Het glansde in het flikkerende lamplicht.

‘Ik had haar best willen helpen, maar ik kan me echt niets herinneren. Ik… het was echt een van mijn slechte dagen.’

‘Dat weet ik wel, maar ik wil toch dat je teruggaat in de tijd en heel goed nadenkt. Denk aan alles wat je je kunt herinneren van de plaats waar je bent geweest.’

‘Dat heb ik al geprobeerd. Er is gewoon niets.’

Ik had haar het liefst door elkaar gerammeld om de informatie los te schudden die mijn zuster kon redden. Ik herinnerde me een cursus Kinderpsychologie. Wees niet abstract, stel gerichte vragen. Voorzichtig duwde ik haar een armlengte van me af en tilde met mijn hand haar kin op.

‘Toen je naar die workshop ging, ben je toen vanaf de universiteit vertrokken?’

‘Nee. Ze kwamen me hier ophalen.’

‘Welke kant gingen jullie op aan het eind van deze straat?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Weet je nog hoe jullie de stad uit zijn gereden?’

‘Nee.’

Te abstract, Brennan.

‘Zijn jullie over een brug gekomen?’

Ze kneep haar ogen samen en knikte toen.

‘Over welke brug?’

‘Dat weet ik niet. Wacht even, ik herinner me een eiland met een heleboel hoge gebouwen.’

‘Het Ile des Soeurs,’ zei Ryan.

‘Ja.’ Ze sperde haar ogen wijdopen. ‘Iemand maakte een grapje over nonnen die in dure koopflats woonden. U weet wel, soeurs. Zusters.’

‘De Champlain Bridge,’ zei Ryan.

‘Hoe ver was het naar de boerderij?’

‘Ik…’

‘Hoe lang heb je in dat busje gezeten?’

‘Ongeveer drie kwartier. Ja. Toen we er waren, pochte de chauffeur dat hij er nog geen uur over had gedaan.’

‘Wat zag je toen je uit het busje stapte?’

Opnieuw stond de twijfel in haar ogen te lezen. Daarna zei ze langzaam, alsof ze een rohrschachvlek beschreef: ik weet nog dat ik vlak voordat we er waren een grote toren heb gezien met een massa draden, antennes en schotels. En daarna een piepklein huisje. Waarschijnlijk hadden mensen dat gebouwd voor hun kinderen, zodat ze daar op de schoolbus konden wachten. Ik kan me nog herinneren dat ik dacht dat het van koek was gemaakt, versierd met suikergoed.’

Op dat moment dook achter Anna een gezicht op. Het droeg geen make-up en het zag er glimmend en bleek uit in het flikkerende licht.

‘Wie bent u? Wat komt u hier midden in de nacht doen?’ Engels met een zwaar accent.

Zonder op antwoord te wachten greep de vrouw Anna bij haar pols en trok het meisje achter zich.

‘Laat mijn dochter met rust.’

‘Mevrouw Goyette, ik denk dat er mensenlevens op het spel staan. Anna kan misschien helpen om die te redden.’

‘Ze voelt zich niet goed. Ga weg.’ Ze wees naar de deur. ‘Doe wat ik zeg anders bel ik de politie.’

Het spookachtige gezicht. Het schemerachtige licht. De gang die op een tunnel leek. Ik was weer terug in mijn droom en plotseling schoot het me te binnen. Ik wist het weer en ik moest er onmiddellijk naartoe!

Ryan begon te praten, maar ik viel hem in de rede.

‘Dank u wel. Uw dochter is erg behulpzaam geweest,’ kon ik nog net uitbrengen.

Ryan wierp me een woedende blik toe toen ik hem opzij duwde en de deur uit liep. Ik schoot zo snel de trap af dat ik bijna op mijn neus viel. Ik voelde de kou niet meer toen ik ongeduldig bij de Jeep stond te wachten op Ryan die nog iets tegen mevrouw Goyette zei, zijn muts vaster op zijn hoofd drukte en voorzichtig naar de begane grond afdaalde.

‘Wat had dat voor de donder…’

‘Geef me eens een kaart, Ryan.’

‘Die kleine idioot kan best…’

‘Heb je nou verdomme een kaart van deze provincie?’ siste ik.

Zonder iets te zeggen liep Ryan om de Jeep heen en we stapten allebei in. Hij haalde een kaart tevoorschijn uit een vakje in het linkerportier en ik dook een zaklantaarn op uit mijn rugzak. Terwijl ik de kaart openvouwde, startte hij de motor en stapte toen uit om de voorruit af te krabben.

Ik vond Montreal en volgde de Champlain Bridge over de St. Lawrence tot de 10-East. Met een verkleumde vinger volgde ik de weg die ik naar Memphrémagog had genomen. In gedachten zag ik de oude kerk voor me. Ik zag het graf. Ik zag het naambordje, half bedekt met sneeuw.

Ik liet mijn vinger langs de snelweg glijden om te schatten hoe lang we erover zouden doen. De namen dansten in het licht van de zaklantaarn.

Marieville. St. Grégoire. Sainte-Angèle-de-Monnoir.

Mijn hart stond stil toen ik het zag.

Alsjeblieft, god, zorg dat we op tijd komen.

Ik draaide het raampje omlaag en schreeuwde tegen de wind in. Het gekrab stopte en het portier ging open. Ryan gooide de krabber op de achterbank en gleed achter het stuur. Hij trok zijn handschoenen uit en ik gaf hem de kaart plus de zaklantaarn. Zonder iets te zeggen wees ik op een stipje op het vierkant dat ik bovenop had gevouwen. Hij bestudeerde het, terwijl zijn adem een soort nevel vormde in de gele lichtstraal.

‘Christenenzielen.’ Een ijskristal smolt en viel van zijn wimpers. Hij veegde ongeduldig langs zijn oog.

‘Het is heel logisch. Guardian Angel. Het is geen persoon, maar een plaats. Ze hebben afgesproken in Guardian Angel. Dat moet op ongeveer drie kwartier hiervandaan liggen.’

‘Hoe ben je daar op gekomen?’ vroeg hij.

Ik had geen zin om over de droom te praten. ‘Ik herinnerde me dat ik dat bordje had gezien toen ik naar Memphrémagog reed. Laten we maar meteen gaan.’

‘Brennan…’

‘Ryan, ik zeg het nog één keer. Ik ga mijn zuster ophalen.’ Ik had moeite om mijn stem in bedwang te houden. ‘Ik ga, of je nu meegaat of niet. Je kunt me thuis afzetten of je kunt me naar Guardian Angel brengen.’

Hij aarzelde, toen: ‘Fuck!’

Hij stapte uit, klapte zijn stoel naar voren en stond op de achterbank te rommelen. Toen hij het portier dichtsloeg, zag ik dat hij iets in zijn zak stopte en de rits dichttrok. Daarna begon hij weer te krabben.

Een minuut later was hij weer terug. Zonder een woord te zeggen klikte hij zijn veiligheidsriem vast, zette de Jeep in de versnelling en drukte het gaspedaal in. De wielen draaiden maar we kwamen niet in beweging. Hij schakelde in de achteruit en toen weer snel terug naar de eerste versnelling. De auto schokte terwijl Ryan van de achteruit naar de een bleef schakelen. Toen schoot de Jeep los en we reden langzaam de straat uit.

Ik zei niets toen we in zuidelijke richting over Christophe Colomb kropen en vervolgens op Rachel naar het westen. Bij St. Denis reed Ryan naar het zuiden, precies dezelfde route volgend die we op de heenweg hadden genomen.

Verdomme! Hij bracht me naar huis. Mijn bloed veranderde in ijswater toen ik aan de rit naar Guardian Angel dacht.

Ik sloot mijn ogen en leunde achterover om mezelf erop voor te bereiden. Je hebt sneeuwkettingen, Brennan. Die leg je erop en dan rijd je gewoon op dezelfde manier als Ryan nu doet. Die zak van een Ryan.

Mijn verhandeling werd onderbroken door stilte. Toen ik mijn ogen opendeed, was alles om me heen pikdonker. Er kletterde geen ijsregen meer op de voorruit.

‘Waar zijn we?’

‘In de Ville-Marie Tunnel.’

Ik zei niets. Ryan stoof door de tunnel als een ruimteschip dat zich een weg door de ruimte baant. Toen hij de afslag naar de Champlain Bridge nam, voelde ik me zowel opgelucht als ongerust.

Ja! Naar Guardian Angel.

Tien lichtjaren later reden we de St. Lawrence over. De rivier zag er onnatuurlijk dichtbebouwd uit, met de gebouwen van het Ile des Soeurs zwart tegen de vroege ochtendhemel. Hoewel hun scoreborden niet werkten, kende ik de spelers wel. Nortel. Kodak. Honeywell. Zo gewoon. Zo vertrouwd in mijn wereld aan het eind van het tweede millennium. Ik wenste dat ik onderweg was naar hun geordende kantoren in plaats van naar de waanzin die voor ons lag.

De sfeer in de Jeep was gespannen. Ryan concentreerde zich op de weg en ik martelde mijn duimnagel. Ik staarde uit het raam en zette de gedachten aan wat ons te wachten stond van me af.

We kropen door een koud en meedogenloos landschap, een panorama dat van een bevroren planeet omlaag was geseind. Terwijl we naar het oosten reden, werd de ijslaag zichtbaar dikker en beroofde de wereld van elke vorm en kleur. Randen werden verdoezeld en voorwerpen leken in elkaar over te gaan alsof het onderdelen waren van één gigantisch beeldhouwwerk.

Naambordjes, verkeersborden en reclameborden waren onleesbaar, waardoor alle informatie en alle grenzen verdwenen leken te zijn. Hier en daar waren in de duisternis nog dunne wolkjes rook te zien die uit schoorstenen omhoog kringelden, verder leek alles op de plaats vastgevroren. Vlak achter de Richelieu River maakte de weg een bocht en ik zag een gestrande auto, die als een reuzenschildpad op zijn rug lag. Aan de bumpers en de banden hingen stalactieten.

We waren al bijna twee uur onderweg toen ik het bord zag. De dageraad was aangebroken en de lucht veranderde van zwart in dofgrijs. Door het ijs kon ik een pijl onderscheiden en de letters nge gardi.

‘Daar.’

Ryan nam gas terug en reed voorzichtig de afrit op. Toen die op een t-kruising uitliep, pompte hij op het rempedaal en de Jeep kwam krakend tot stilstand.

‘Welke kant op?’

Ik greep de krabber, stapte uit en strompelde naar het richtingbord, waarbij ik een keer uitgleed en hard op mijn knie terechtkwam. Terwijl ik stond te hakken, blies de wind mijn haren recht overeind en joeg ijzige korreltjes in mijn ogen. Boven mijn hoofd siste hij door de takken en liet elektriciteitskabels rammelen met een vreemd kletterend geluid.

Ik stond als een gek op het ijs in te hakken. Op een gegeven moment brak het lemmet, maar ik bleef doorstoten tot het plastic volkomen aan gort was. Met het houten handvat krabde en klauwde ik verder tot ik eindelijk letters en een pijl zag.

Terwijl ik terugkrabbelde naar de Jeep voelde ik dat er iets helemaal mis was met mijn linkerknie.

‘Die kant op,’ wees ik. Ik verontschuldigde me niet voor het feit dat ik zijn krabber had vernield.

Toen Ryan draaide, brak de achterkant van de Jeep weg en we zwabberden over de weg. Mijn voet schoot naar voren en ik greep de armleuningen vast.

Ryan kreeg de auto weer onder controle en mijn kaken ontspanden zich.

‘Er zit geen rempedaal aan jouw kant.’

‘Bedankt.’

‘Dit is het district Rouville. Hier vlakbij is een sq-post. Daar gaan we eerst naartoe.’

Hoewel ik eigenlijk geen tijd wenste te verliezen, protesteerde ik niet. Ik wist heel goed dat we iemand moesten hebben op wie we konden terugvallen als we ons in een wespennest zouden steken. En hoewel Ryans Jeep het goed deed op het ijs, was er geen radio aan boord.

Vijf minuten later zag ik de toren. Of wat er van over was. Het metaal had het begeven onder het gewicht van het ijs en verbogen steunen en dwarsliggers lagen overal verspreid, als onderdelen van een gigantische mecanodoos.

Vlak achter de ingestorte toren liep een weg naar links. Een meter of tien verderop zag ik Anna’s koekhuisje staan.

‘Daar is het, Ryan! Draai om!’

‘We doen dit op mijn manier, of helemaal niet.’ Hij reed verder zonder af te remmen.

Ik was volledig over mijn toeren. Ik moest hem ompraten.

‘Het wordt al licht. Stel je voor dat ze van plan zijn om het bij zonsopgang te doen?’ Ik dacht aan Harry, verdoofd en hulpeloos terwijl fanaten vuren aanstaken en tot hun god baden. Of wilde honden loslieten op offerlammeren.

‘We gaan ons eerst melden.’

‘Maar misschien komen we dan te laat!’ Mijn handen trilden. Ik hield het niet meer uit. Mijn zuster kon hier tien meter vandaan zitten. Ik had het gevoel dat er een steen op mijn borst lag en draaide hem de rug toe.

Een boom gaf de doorslag.

We waren nog geen vijfhonderd meter verder toen een enorme dennenboom ons de weg versperde. Hij was omgevallen waardoor een bijna vier meter hoge wortelklomp uit de grond was gerukt en had elektriciteitskabels omlaaggehaald die nu dwars over de weg slierden. In die richting konden we geen meter verder.

Ryan gaf met zijn platte hand een klap op het stuur.

‘Jezus Christus in een perenboom!’

‘Het is een dennenboom.’ Mijn hart ging als een bezetene tekeer.

Hij keek me aan, niet in het minst geamuseerd. Buiten huilde de wind en joeg ijs tegen de ramen. Ik zag hoe Ryans kaakspieren zich spanden, ontspanden en weer spanden. Toen: ‘We doen dit op mijn manier, Brennan. Als ik zeg dat je in de Jeep blijft, dan blijf je ook op je reet zitten. Begrepen?

Ik knikte. Ik zou overal ja op hebben gezegd.

We draaiden honderdtachtig graden om en sloegen rechtsaf bij de omgevallen toren. De weg was smal en bezaaid met bomen, sommige ontworteld, andere afgebroken op een zwakke plek in de stam. Ryan slingerde eromheen, erlangs en ertussendoor. Aan weerszijden stonden populieren, essen en berken als omgekeerde u’s langs de weg, de kruinen bijna tegen de grond gebogen door het gewicht van het ijs.

Vlak achter het koekhuisje begon een hek van houten planken. Ryan minderde vaart en kroop erlangs. Op verschillende plaatsen was de afzetting vernield door omgevallen bomen. Toen kreeg ik het eerste levende wezen in de gaten dat we sinds Montreal hadden gezien.

De auto stond met de neus in een greppel, met draaiende wielen en omgeven door een wolk uitlaatgas. Het portier aan de kant van de bestuurder was open en ik zag een gelaarsde voet die buiten op de grond was geplant.

Ryan remde en schakelde terug naar de vrij om te kunnen parkeren.

‘Blijf hier.’

Ik wilde protesteren, maar bedacht me.

Hij stapte uit en liep naar de auto. Van waar ik zat, kon de inzittende net zo goed een man als een vrouw zijn. Terwijl Ryan in gesprek was met de chauffeur draaide ik het raampje open, maar ik kon niet verstaan wat er gezegd werd. Ryans adem spoot als nevelwolkjes uit zijn mond. Binnen een minuut was hij terug in de Jeep.

‘Niet bepaald de meest behulpzame figuur.’

‘Wat zei hij dan?’

Oui en non. Hij woont een eindje verderop, maar al kwam Djengis Khan naast hem wonen, dan zou die oen nog niks in de gaten hebben.’

We reden verder tot de plaats waar het hek eindigde bij een met grind bestrooide oprit. Ryan zette de auto aan de kant en draaide het contactsleuteltje om.

Twee busjes en een stuk of zes auto’s stonden her en der geparkeerd voor een vervallen houten tuinmanswoning. Ze leken op ronde bochels, bevroren nijlpaarden in een grijze rivier. IJs droop van de goten en de vensterbanken van het huis en had de ramen bedekt met een wit laagje, waardoor het onmogelijk was om naar binnen te kijken.

Ryan keek me aan.

‘Luister goed. Als dit de juiste plek is, zullen wij ongeveer even welkom zijn als een stel ratelslangen.’ Hij raakte mijn wang aan. ‘Beloof me dat je hier blijft.’

‘Ik…’

Zijn vingers gleden naar mijn lippen.

‘Blijf hier.’ Zijn ogen waren verblindend blauw in het sombere ochtendlicht.

‘Dit is kolder,’ zei ik tegen zijn vingertoppen.

Hij trok zijn hand terug en wees naar me.

‘Wacht in de auto.’

Hij trok handschoenen aan en stapte de storm in. Toen hij het portier dichtsloeg, pakte ik mijn wanten. Ik zou twee minuten wachten.

Wat er zich vervolgens afspeelde, komt in loshangende beelden bovendrijven, scherven van herinneringen gebroken door de tijd. Ik zag alles, maar mijn hersens konden het geheel niet verwerken. Ze bewaarden de herinnering, maar borgen die in aparte beelden op.

Ryan had een stuk of zes passen gelopen toen ik een plop hoorde en zijn lichaam schokte. Zijn handen vlogen omhoog en hij begon zich om te draaien. Weer een plop en opnieuw een schok, daarna viel hij op de grond en bleef stil liggen.

‘Ryan!’ schreeuwde ik terwijl ik het portier opensmeet. Op het moment dat ik uit de auto sprong, voelde ik een pijnscheut in mijn been en zakte door mijn knie. ‘Andy!’ gilde ik naar zijn bewegingsloze lichaam.

Toen schoot er een bliksemschicht door mijn hoofd en ik werd omhuld door een duisternis die nog dikker was dan de ijslaag.