23

Donderdag was bedrieglijk plezierig.

’s Morgens wachtten me twee verrassingen. Het telefoontje naar mijn verzekeringsagent leverde geen problemen op. De beide reparateurs die ik opbelde, hadden zowaar tijd en zouden onmiddellijk aan de slag gaan.

Gedurende de dag gaf ik college en bewerkte de cat-scanlezing voor het congres van fysische antropologen. Laat in de middag meldde Ron Gillman dat de technische recherche niets bruikbaars had gevonden in de rotzooi uit mijn keuken. Daar keek ik niet van op. Hij had de politie gevraagd om mijn huis in het oog te houden.

Ik kreeg ook een telefoontje van Sam. Hij had geen nieuws, maar raakte er steeds vaster van overtuigd dat de lichamen op zijn eiland waren gedumpt door dopedealers. Hij beschouwde dat als een persoonlijke belediging en had van de weeromstuit een oud jachtgeweer opgeduikeld dat hij onder een van de bedden in het onderzoekscentrum had verstopt.

Onderweg van de universiteit naar huis stopte ik bij de grote supermarkt van Harris Teeter tegenover het Southpark Shopping Center en kocht al mijn favoriete etenswaren. Ik ging trainen bij de sportschool van de ymca in Harris en was rond halfzeven weer bij de Annex. Het raam was gemaakt en een werkman was bijna klaar met het afschuren van de vloer. Alles in de keuken was bedekt met een dun wit stoflaagje.

Ik maakte de kookplaat en het aanrecht schoon en maakte daarna krabkoekjes en een salade met geitenkaas klaar die ik opat terwijl ik naar een herhaling van Murphy Brown keek. Die Murph was een taaie. Ik besloot een voorbeeld aan haar te nemen.

Gedurende de avond bewerkte ik mijn cat-scanlezing nog eens, keek naar een wedstrijd van de Hornets en dacht aan mijn belastingformulier. Ik besloot om dat ook in te vullen. Maar niet deze week. Om elf uur viel ik in slaap terwijl de kopieën van het dagboek van Louis-Philippe nog over het bed slingerden.

Het scenario voor vrijdag kwam van de hand van satan. Die dag kreeg ik een eerste aanwijzing van de verschrikking die me te wachten stond.

De slachtoffers van Murtry arriveerden ’s morgens vroeg vanuit Charleston. Om halftien had ik mijn handschoenen aan, mijn dissectiebril op en de beide gevallen uitgelegd in mijn laboratorium. Op een van de tafels lagen de schedel en de botmonsters die Hardaway had weggenomen tijdens zijn autopsie van het onderste lijk. Op de andere lag een volledig skelet. De technici van de medische faculteit hadden hun werk prima gedaan. Alle beenderen zagen er schoon en onbeschadigd uit.

Ik begon met het lichaam dat onder in de kuil had gelegen. Hoewel het in verregaande staat van ontbinding had verkeerd, was er nog voldoende zacht weefsel over geweest om een volledige autopsie te kunnen verrichten. Over geslacht en ras bestond geen enkele twijfel, dus had Hardaway alleen mijn hulp nodig bij het bepalen van de leeftijd. Ik liet het rapport van de patholoog en de foto’s nog even met rust, omdat ik niet wilde dat mijn oordeel zou worden beïnvloed door het zijne.

Ik hing de röntgenfoto’s op de lichtbak. Niets ongewoons. Op de schedelfoto’s kon ik zien dat alle tweeëndertig tanden aanwezig waren en dat de wortels volgroeid waren. Geen vullingen of ontbrekende tanden. Dat vulde ik in op het registratieformulier.

Ik liep naar de eerste tafel en keek naar de schedel. Het achterhoofdsgat was aan elkaar gegroeid. Dit was geen puber.

Ik bestudeerde de uiteinden van de ribben en de buitenkant van het punt waarop beide helften van het bekken aan de voorkant samenkomen, de symphysis pubica. De ribben hadden vrij diepe inkepingen op de plaats waar ze met kraakbeen aan het borstbeen vast hadden gezeten. Over het oppervlak van de symphysis pubica liepen golvende richels en aan de uiterste rand zag ik aan weerszijden kleine botknobbeltjes zitten.

De beide sleutelbeenderen waren aan de voorzijde vastgegroeid. Aan de bovenkant van beide heupbeenderen was nog een dun scheidingslijntje te onderkennen.

Ik controleerde mijn voorbeelden en histogrammen en zette mijn schatting op schrift. De vrouw was tussen de twintig en achtentwintig jaar oud toen ze overleed.

Hardaway wilde een complete analyse van het lijk dat direct onder het aardoppervlak had gelegen. Ik begon opnieuw met de röntgenfoto’s. Wederom was er niets opvallends aan te zien, met uitzondering van het vrijwel perfecte gebit.

Zoals ik tegen Ryan had gezegd, had ik al het vermoeden dat ook dit slachtoffer vrouwelijk was. Terwijl ik de beenderen uitlegde, viel me op hoe glad de schedel was en hoe teer de gelaatstrekken. Het brede korte bekken met de typisch vrouwelijke schaamstreek bevestigde mijn vermoeden.

De leeftijdsaanduidingen voor deze vrouw waren gelijk aan die van het eerste slachtoffer, met dien verstande dat haar symphysis pubica diepe richels over het hele oppervlak vertoonden en de kleine botknobbeltjes ontbraken.

Ik schatte dat dit slachtoffer bij haar dood iets jonger was geweest, waarschijnlijk rond een jaar of twintig.

Om de afstamming te bepalen pakte ik de schedel er weer bij. Het middendeel van het gezicht was klassiek, vooral de kentekenen van de neus: een neusbeen tot tussen de ogen, smalle neusgaten, een scherp afgetekende onderrand en hetzelfde gold voor het tussenschot.

Ik verrichtte metingen die ik later statistisch zou analyseren, maar ik wist dat het om een blanke vrouw ging.

Ik mat de lange beenderen, bracht de gegevens in de computer in en riep de regressieve vergelijkingsgegevens op. Ik vulde net een geschatte lengte in op het registratieformulier toen de telefoon ging.

‘Als ik hier nog één dag langer blijf, zal ik een complete taalcursus moeten volgen,’ zei Ryan.

‘Stap dan op een bus naar het noorden.’

‘Ik dacht dat het aan jou lag, maar nu begrijp ik dat je er niets aan kunt doen.’

‘Het is heel moeilijk om aan de invloed van je geboortestreek te ontkomen.’

‘Yo.’

‘Heb je nog iets nieuws ontdekt?’

‘Ik zag vanmorgen een geweldige bumpersticker.’

Ik wachtte.

‘Jezus houdt van je. De rest van de wereld vindt je een klootzak.’

‘Heb je me alleen maar opgebeld om me dat te vertellen?’

‘Dat was de bumpersticker.’

‘Wij zijn nogal religieus hier.’

Ik keek op de klok. Kwart over twee. Ik besefte dat ik rammelde van de honger en pakte de banaan en het broodje dat ik van huis had meegenomen.

‘Ik heb Doms kleine ashram een tijdje in de gaten zitten houden. Daar ben ik niet veel mee opgeschoten. Donderdagochtend stapten drie van de gelovigen in een busje en gingen ervandoor. Verder heb ik niemand naar binnen of naar buiten zien gaan.’

‘Kathryn?’

‘Niet gezien.’

‘Heb je de nummerplaten laten natrekken?’

‘Ja, mevrouw. Beide busjes staan op naam van Dom Owens op het adres aan Adlers Lyons.’

‘Heeft hij een rijbewijs?’

‘Uitgegeven door de grote Palmetto Staat in 1988. Van een eerder rijbewijs geen spoor. De dominee kwam kennelijk op een goeie dag gewoon langs en heeft zijn examen afgelegd. Hij betaalt zijn verzekering keurig op tijd. Contant. Hij heeft nooit een claim ingediend. Hij is ook nooit opgepakt wegens een verkeersovertreding en heeft nooit een bekeuring gehad.’

‘Dingen als gas en licht?’ Ik probeerde het cellofaan glad te houden.

‘Telefoon, elektriciteit en water. Owens betaalt alles contant.’

‘Heeft hij een sofinummer?’

‘In 1987 toegekend. Maar daar valt niets uit op te maken. Hij heeft nooit om een uitkering gevraagd.’

‘Zevenentachtig? Waar heeft hij voor die tijd gezeten?’

‘Een slimme vraag, doctor Brennan.’

‘Post?’

‘Die lui houden er geen fanatieke correspondentie op na. Ze krijgen de gebruikelijke liefdesbetuigingen aan de “bewoner” en uiteraard de rekeningen voor de telefoon en zo, maar verder niets. Owens heeft geen postbus, maar natuurlijk kan hij zijn post ook ergens anders onder een andere naam krijgen. Ik heb het postkantoor een poosje in de gaten gehouden, maar ik heb daar niemand van zijn kudde langs zien komen.’

Er verscheen een student in de deuropening, maar ik schudde mijn hoofd.

‘Stonden er nog vingerafdrukken op die sleutelhanger van je?’

‘Drie schoonheden, maar onbekend. Dom Owens is kennelijk zo onschuldig als een koorknaap.’

We bleven allebei een tijdje stil.

‘Er wonen ook kinderen op dat adres. Hoe zit het met de sociale dienst?’

‘Je bent behoorlijk goed, Brennan.’

‘Ik kijk vaak tv.’

‘Ik ben bij de sociale dienst langs geweest. Een van de buren heeft ongeveer anderhalf jaar geleden opgebeld omdat ze zich zorgen maakte over de kinderen. Ene mevrouw Joseph Espinoza. Dus hebben ze er meteen een maatschappelijk werkster op af gestuurd. Ik heb het rapport gelezen. Ze trof een schoon huis met glimlachende, weldoorvoede koters die geen van allen de leerplichtige leeftijd hadden bereikt. Zij zag geen reden om in te grijpen, maar vond wel dat er een halfjaar later een vervolgbezoek moest worden afgelegd. Dat is nooit gebeurd.’

‘Heb je met die buurvrouw gepraat?’

‘Overleden.’

‘Hoe zit het met het pand?’

‘Tja, daar is wel iets mee.’

Er gingen een paar seconden voorbij. ‘Ja?’

‘Ik heb de hele woensdag tot over mijn oren in de gegevens van het kadaster en de belastingdienst gezeten.’

Hij bleef weer stil.

‘Wil je me nou het bloed onder de nagels vandaan halen?’ vroeg ik.

‘Dat stuk grond heeft een kleurrijke voorgeschiedenis. Wist je dat daar een school is geweest vanaf ongeveer achttienhonderdzestig tot de eeuwwisseling? Een van de eerste privé-scholen die in Noord-Amerika zijn opgericht uitsluitend voor zwarte studenten.’

‘Dat wist ik niet.’ Ik trok een blikje cola light open.

‘En Baker had gelijk. Het pand is vanaf de jaren dertig tot het midden van de jaren zeventig als visserskamp gebruikt. Toen de eigenaresse stierf, ging het over op haar familie in Georgia. Ik denk dat die niet zo gek waren op vis. Of misschien hadden ze geen zin meer om de onroerendgoedbelasting te betalen. Hoe het ook zij, ze verkochten het pand en de grond in negentien achtentachtig.’

Dit keer hield ik mijn mond tot hij uit zichzelf verderging.

‘De koper was een zekere J.R. Guillion.’

Het duurde een nanoseconde tot het muntje viel.

‘Jacques Guillion?’

Oui, madame.’

‘Dezelfde Jacques Guillion?’ Ik riep het zo hard dat een student die door de gang liep, zich omdraaide en me aankeek.

‘Waarschijnlijk wel. De belasting wordt betaald…’

‘Met een acceptgiro via Citicorp in New York.’

‘Precies.’

‘Goeie genade.’

‘Correct geformuleerd.’

Ik was helemaal ondersteboven van die inlichtingen. De eigenaar van het pand aan Adler Lyons was ook de eigenaar van het uitgebrande huis in St. Jovite.

‘Heb je met die Guillion gepraat?’

‘Monsieur Guillion schittert nog steeds door afwezigheid.’

‘Wat?’

‘Ze hebben hem niet kunnen vinden.’

‘Nou mag ik toch barsten. Er bestaat echt een verband.’

‘Daar lijkt het wel op.’

Er ging een zoemer.

‘Er is nog iets.’

De gang vulde zich met de herrie van studenten die van het ene college naar het andere liepen.

‘Gewoon uit pure baldadigheid heb ik de namen ook naar Texas gestuurd. De eerwaarde dominee Owens leverde niets op, maar raad eens wie daar een ranch heeft?’

‘Nee!’

‘Monsieur J.R. Guillion. Bijna een hectare in Fort Bend County. Hij betaalt zijn belastingen…’

‘Met behulp van acceptgiro’s!’

‘Als puntje bij paaltje komt, zal ik er wel naartoe moeten, maar voorlopig laat ik eerst de plaatselijke sheriff maar een beetje rondneuzen. En de gendarmerie moet Guillion boven water zien te krijgen. Ik blijf hier nog een paar dagen plakken en zal Owens het vuur aan de schenen leggen.’

‘Probeer Kathryn te vinden. Ik ben ervan overtuigd dat ze iets weet.’

‘Als ze hier nog is, dan zal ik haar vinden.’

‘Ze kan best in gevaar zijn.’

‘Waarom denk je dat?’

Ik overwoog om verslag te doen van mijn recente gesprek over sektes, maar aangezien ik alleen maar wat inlichtingen had gevraagd was ik er niet zeker van dat ik echt relevante dingen had gehoord. Zelfs als Dom Owens de leider van een of andere sekte was, dan was hij nog geen Jim Jones of David Koresh, dat wist ik zeker.

‘Ik weet het niet. Het is gewoon een gevoel. Ze klonk zo op haar hoede toen ze belde.’

‘Mijn indruk van Kathryn is, dat er hier en daar een steekje loszit.’

‘Ze is gewoon anders.’

‘En haar vriendin Ellie ziet er ook niet uit alsof haar ieder moment een professoraat kan worden aangeboden. Heb jij het druk?’

Ik aarzelde even en vertelde hem toen wat mij was overkomen.

‘Goddomme. Wat rot voor je, Brennan. Ik vond die kat een leuk beest. Enig idee wie het gedaan heeft?’

‘Nee.’

‘Houden ze je huis wel in de gaten?’

‘Er rijdt om de haverklap een patrouillewagen voorbij. Ik red me wel.’

‘Zorg ervoor dat je geen donkere steegjes inloopt.’

‘De lijken van Murtry zijn hier vanmorgen aangekomen. Ik heb het behoorlijk druk in het lab.’

‘Als die moorden iets met drugs hebben uit te staan, dan is het best mogelijk dat je een paar duistere figuren lelijk voor de voeten loopt.’

‘Vertel me eens iets nieuws, Ryan.’ Ik gooide de bananenschil en de verpakking van mijn broodje in de prullenbak. ‘De slachtoffers zijn allebei jonge, blanke vrouwen, precies zoals ik dacht.’

‘Niet direct het standaardtype van een drugsdealer.’

‘Nee.’

‘Maar dat hoeft nog niets te zeggen. Sommige van dat soort kerels gebruiken vrouwen alsof het condooms zijn. De dames waren misschien op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.’

‘Ja.’

‘Doodsoorzaak?’

‘Ik ben nog niet klaar.’

‘Grijp ze in de lurven, meid. Maar denk erom dat wij je nodig zullen hebben voor de St. Jovite-zaak als ik die klootzakken te pakken heb.’

‘Welke klootzakken?’

‘Dat weet ik nog niet, maar daar kom ik wel achter.’

Toen we de verbinding verbroken hadden, zat ik naar mijn rapport te staren. Daarna stond ik op en begon door het lab te ijsberen. Toen ging ik weer zitten. Om vervolgens opnieuw heen en weer te gaan lopen.

De beelden uit St. Jovite bleven me door het hoofd spoken. Grauwbleke baby’s met teerblauwe ogen en vingernagels. Een schedel waar een kogel doorheen was gegaan. Afgesneden kelen, handen vol verdedigingswonden. Verschroeide lijken met verwrongen ledematen.

Wat was het verband tussen de moorden in Quebec en de landpunt op St. Helena Island? Waarom baby’s en zwakke oude vrouwen? Wie was Guillion? Wat had Texas ermee te maken? Tegen welke vorm van kwaadaardigheid was Heidi samen met haar gezin aangelopen?

Concentreer je, Brennan. De jonge vrouwen in dit lab zijn net zo goed dood. Laat die moorden in Quebec nou maar aan Ryan over en maak je werk hier af. Zij verdienen al je aandacht. Probeer maar uit te vissen wanneer ze zijn overleden. En hoe.

Ik trok een nieuw paar handschoenen aan en onderzocht elk bot van het skelet van het tweede slachtoffer onder een microscoop. Ik vond niets waaruit ik kon opmaken wat haar doodsoorzaak was. Geen verwondingen veroorzaakt door een stomp voorwerp. Geen plaatsen waar een kogel was ingeslagen of uitgetreden. Geen steekwonden. Geen breuk van het tongbeen, wat op wurging zou kunnen duiden.

Het enige dat ik kon vinden, was schade die door aasdieren was veroorzaakt.

Toen ik het laatste voetbeentje teruglegde, kroop een zwart kevertje onder een wervel uit. Ik staarde ernaar en dacht terug aan een middag toen Birdie in mijn keuken in Montreal een kever had gevonden. Hij had urenlang met het beest zitten spelen tot hij ten slotte de aandacht verloor.

Ik kon m’n tranen nauwelijks inhouden, maar ik wilde niet toegeven.

Ik pakte de kever en deed hem in een plastic doosje. Er waren al genoeg doden gevallen. Ik zou het insect vrijlaten als ik het gebouw verliet.

Oké, kever. Hoe lang zijn deze dames al dood? Daar moeten we maar eens iets aan gaan doen.

Ik wierp een blik op de klok. Halfvijf. Laat genoeg. Ik liep mijn rolodex door, vond het nummer dat ik zocht en toetste het in.

Vijf tijdzones verder werd een telefoon opgenomen.

‘Doctor West.’

‘Doctor Lou West?’

‘Ja.’

‘Alias Kapitein Kam?’

Stilte.

‘Van de ingeblikte haringen?’

‘Het ging om tonijn. Ben jij dat, Tempe?’

In gedachten zag ik hem voor me, met een dikke zilverwitte haardos en baard die een gezicht omlijstten dat door de Hawaïaanse zon permanent bruinverbrand was. Jaren voordat ik hem had leren kennen, had een Japans reclamebureau Lou in de gaten gekregen en hem gebruikt om een bepaald merk tonijn in blik aan te prijzen. Zijn oorring en zijn paardenstaart pasten precies bij het type zeekapitein waarnaar zij op zoek waren. De Japanners waren dol op Kapitein Kam. Hoewel wij hem er ongenadig mee pestten, had niemand bij mijn weten ooit die reclamespotjes gezien.

‘Ben je al zover dat je de insecten eraan hebt gegeven en alleen nog maar achter tonijnen aanzit?’

Lou is doctor in de biologie en geeft college aan de Universiteit van Hawaï. Volgens mij is hij de beste forensisch entomoloog van het hele land.

‘Nog niet helemaal,’ lachte hij. ‘Dat pak kriebelt.’

‘Doe het dan in je blootje.’

‘Ik geloof niet dat de Japanners al zover zijn.’

‘Sinds wanneer trek jij je daar iets van aan?’

Lou en ik, plus nog een handjevol andere forensische specialisten, geven een cursus Lijken bergen aan de fbi Academy in Quantico, Virginia. Het is een onparlementair zootje, dat bestaat uit pathologen, entomologen, antropologen, plantkundigen en bodemdeskundigen, voor het merendeel met een academische opleiding. In een bepaald jaar vertelde een overijverige, conservatieve fbi-agent de entomoloog dat die oorring van hem eigenlijk niet kon. Lou hoorde hem ernstig aan en de volgende dag was de kleine gouden ring vervangen door een twintig centimeter lange indianenveer, compleet met kralen, franje en een zilveren belletje.

‘Ik heb je insecten ontvangen.’

‘Zijn ze heelhuids overgekomen?’

‘Onaangetast. En je hebt bij het verzamelen prima werk geleverd. In de Carolina’s bestaat het palet van insecten dat in verband wordt gebracht met ontbinding uit meer dan vijfhonderdtwintig soorten. Ik geloof dat je me de meeste daarvan hebt toegestuurd.’

‘En wat heb je me te vertellen?’

‘Wil je het hele verhaal?’

‘Zeker weten.’

‘Om te beginnen denk ik dat jouw slachtoffers overdag zijn vermoord. Of de lichamen zijn een tijdje aan daglicht blootgesteld geweest voor ze begraven werden. Ik heb larven van Sarcophaga bullata gevonden.’

‘Kun je dat in gewoon Engels vertalen?’

‘Dat is een soort aasvlieg. Jij hebt lege Sarcophaga bullata-poppen en complete poppen in beide lichamen aangetroffen.’

‘En?’

‘De Sarcophagidae hebben na zonsondergang niet zoveel puf meer. Als je een lijk naast hen deponeert, willen ze er misschien nog wel wat larven in achterlaten, maar ze zijn ’s nachts niet echt actief.’

‘Larven?’

‘Insecten laten larven achter of eitjes. Sommige leggen eitjes, anderen larven.’

‘Leggen insecten larven?’

‘Sommige wel. Larven in het vroegste stadium. De Sarcophagidae behoort tot een groep die larven legt. Door die handelwijze liggen ze niet alleen meteen een straatlengte voor op de rest van de maden maar het geeft hun ook enige bescherming tegen rovers die zich met eitjes voeden.’

‘Waarom leggen dan niet alle insecten larven?’

‘Er zit ook een nadeel aan. De vrouwtjes kunnen niet half zoveel larven produceren als eitjes. Het is kiezen of delen.’

‘Het leven is een compromis.’

‘Precies. Ik vermoed ook dat de lichamen in de buitenlucht hebben gelegen, in ieder geval gedurende korte tijd. De Sarcophagidae zijn niet zo gemakkelijk een gebouw binnen te lokken als bepaalde andere soorten. De Calliphoridae, bijvoorbeeld.’

‘Dat klinkt logisch. Ze zijn of op het eiland vermoord, of de lijken zijn daar met een boot naartoe gebracht.’

‘Hoe het ook zij, ik denk dat ze overdag zijn vermoord en vervolgens een tijdje in de openlucht en boven de grond zijn blijven liggen voordat ze begraven werden.’

‘Hoe zit het met de andere soorten?’

‘Wil je de hele verzameling horen?’

‘Absoluut.’

‘Voor beide lijken geldt dat begraven de normale invasie van insecten vertraagd zou hebben. Zodra het bovenste lichaam echter door aasdieren was blootgelegd, werd het voor de Calliphoridae een onweerstaanbare prooi om eitjes in te leggen.’

‘De Calliphoridae?’

‘Blaasvliegen. Die arriveren gewoonlijk binnen enkele minuten na de dood, samen met hun maatjes de aasvliegen. Het zijn allebei sterke vliegers.’

‘Wat een mazzel voor ze.’

‘Je hebt op z’n minst twee soorten blaasvliegen gevonden, Cochliomyia…’

‘Het lijkt me beter dat we ons tot de gewone namen beperken.’

‘Oké. Je hebt larven in het eerste, tweede en derde stadium plus complete en lege poppen gevonden van minstens twee soorten blaasvliegen.’

‘En wat houdt dat in?’

‘Oké, kinders, opgelet. Laten we de levenscyclus van de vlieg eens in ogenschouw nemen. Net als wij vinden volwassen vliegen het heel belangrijk dat hun kinderen in de juiste omgeving opgroeien. Een lijk is de perfecte plaats. Een beschermde omgeving. Meer dan genoeg te eten. Een prima buurt om de kinderen op te voeden. Lijken zijn zo aantrekkelijk dat ze al binnen een paar minuten na de dood blaasvliegen en aasvliegen aantrekken. De vrouwtjes gaan onmiddellijk eitjes leggen of voeden zich eerst een tijdje met vloeistoffen die uit de overblijfselen sijpelen en gaan dan eitjes leggen.’

‘Lekker.’

‘Hoor eens, dat spul barst van de proteïne. Als een lijk wonden heeft, dan gaan ze daar naartoe, anders concentreren ze zich op holten: ogen, neus, mond, anus…’

‘Ik snap wat je bedoelt.’

‘Blaasvliegen leggen een grote verzameling eitjes die de natuurlijke lichaamsholten of de plaats van een wond volkomen kunnen afdekken. Jij zegt dat het daar vrij koel is geweest, dus in dat graf van jou waren er misschien niet zoveel.’

‘En nadat de eitjes zijn uitgekomen, spelen maden de hoofdrol.’

‘Precies. Het tweede bedrijf. Maden zijn echt gave beesten. Aan de voorkant hebben ze een paar haken aan de bek die ze niet alleen gebruiken om te eten, maar ook om zich voort te bewegen. Ze ademen door kleine platte constructies aan de achterkant.’

‘Ze ademen door hun kont.’

‘In zekere zin. Maar goed, alle eitjes die tegelijkertijd zijn gelegd, komen ook gelijktijdig uit en de maden groeien gezamenlijk op. Ze eten ook gezamenlijk, vandaar dat je van die gigantische hoeveelheden maden kunt aantreffen in een lichaam. Dat gezamenlijke eetgedrag resulteert in het uitzaaien van bacteriën en de productie van spijsverteringsenzymen die de maden in staat stellen het merendeel van het zachte weefsel van een lijk te consumeren. Het is allemaal bijzonder efficiënt.

Maden worden snel volwassen en als ze hun maximale formaat hebben bereikt, verandert hun gedragswijze totaal. Ze houden op met eten en gaan op zoek naar een drogere verblijfplaats, meestal buiten het lichaam.’

‘Het derde bedrijf.’

‘Yep. De larven graven zich in en hun opperhuid verhardt en vormt een beschermend schild dat een pop wordt genoemd. Ze zien eruit als miniatuurtjes van een Amerikaanse voetbal. De maden blijven in die pop zitten tot hun cellen gereorganiseerd zijn en komen als volwassen vliegen tevoorschijn.’

‘Zijn daarom die lege poppen zo belangrijk?’

‘Ja. Kun je je die aasvliegen nog herinneren?’

‘De Sarcophagidae. De larvenleggers.’

‘Heel goed. Dat zijn meestal de eerste die volwassen zijn. Ze doen er tussen de zestien tot vierentwintig dagen over om volwassen te worden, zolang de temperatuur rond de achtentwintig graden is. Onder de condities die jij hebt beschreven, zouden ze er langer over doen.’

‘Ja. Zo warm was het niet.’

‘Maar uit de lege poppen valt op te maken dat een aantal van de aasvliegen alle ontwikkelingsstadia al doorlopen had.’

‘Ze waren al uitgevlogen, om het zo maar eens te zeggen.’

‘De blaasvlieg doet er veertien tot vijfentwintig dagen over om volwassen te worden, waarschijnlijk langer in de vochtige omgeving van dat eiland van jou.’

‘Die schattingen stemmen overeen.’

‘Je hebt ook iets gevonden dat volgens mij vrijwel zeker Muscidae-larven zijn, maden van de huisvlieg en aanverwanten. Dat zijn soorten die meestal pas een dag of vijf tot zeven na de dood komen opdagen. Die geven er de voorkeur aan te wachten tot wat wij het late vers- of het vroege opzwelstadium noemen. O, en er waren ook cheeseskippers.’

Cheeseskippers zijn maden die springen. Hoewel het niet altijd meevalt, heb ik geleerd ze te negeren als ik met ontbindende lijken bezig ben.

‘Mijn persoonlijke favorieten.’

‘Iedereen moet zich in leven zien te houden, doctor Brennan.’

‘Ik veronderstel dat je eigenlijk bewondering hoort te hebben voor een organisme dat in staat is om over een afstand van negentig keer zijn eigen lichaamslengte te springen.’

‘Heb je dat nagemeten?’

‘Dat is een schatting.’

‘Een bijzonder handig beest voor het bepalen van pmi is de zwarte soldaatvlieg. Die komen meestal pas een dag of twintig na het overlijden opdagen en ze zijn vrij consistent, zelfs bij begraven overblijfselen.’

‘Zaten die er ook bij?’

‘Ja.’

‘Wat nog meer?’

‘De verzameling kevers was wat minder uitgebreid, waarschijnlijk als gevolg van de vochtige omgeving. Maar alle typische roofsoorten waren aanwezig, ongetwijfeld om zich eens lekker te goed te doen aan de maden en de zachtlijvige soorten.’

‘En hoe luidt jouw schatting?’

‘Naar mijn idee hebben we het over drie tot vier weken.’

‘Voor beide lichamen?’

‘De maten die jij hebt opgegeven, waren een meter twintig tot de bodem van het graf en negentig centimeter tot de bovenkant van het onderste lichaam. We hebben het al gehad over het feit dat de aasvliegen hun larven hebben gelegd voordat de lichamen begraven werden, dus dat verklaart de poppen die je op en boven het onderste lichaam hebt aangetroffen. In sommige zaten volwassen vliegen, die half waren uitgekomen. Ze kwamen waarschijnlijk vast te zitten in de aarde op het moment dat ze probeerden uit te komen. En de Piophidae waren eveneens aanwezig.’

‘Lou?’

‘De cheeseskippers. Ik heb ook een paar coffinvliegen gevonden in de bodemmonsters die je boven het onderste lichaam hebt genomen en een paar larven op het lichaam zelf. Van die soorten is bekend dat ze zich omlaag wroeten tot ze een lijk hebben bereikt om hun eitjes in te leggen. De omwoelde aarde van het graf en de aanwezigheid van het bovenste lichaam heeft het hun waarschijnlijk gemakkelijk gemaakt om hun doel te bereiken. Ik vergat nog te zeggen dat ik ook coffinvliegen op het bovenste lichaam heb aangetroffen.’

‘Had je iets aan die bodemmonsters?’

‘Zeker weten. Je wilt echt niet weten hoeveel beesten zich te goed doen aan maden en rottend materiaal, maar ik heb één bepaalde soort gevonden die van nut kan zijn voor het pmi. Toen ik de bodemmonsters doorzocht, heb ik een paar mijten gevonden die bevestigen dat er minimaal drie weken zijn verlopen sedert het tijdstip van overlijden.’

‘Dus volgens jou gaat het om drie tot vier weken voor beide lijken.’

‘Dat is mijn voorlopige schatting.’

‘Dat helpt me een stuk verder, Lou. Ik sta telkens weer te kijken van jou en je maatjes.’

‘Klopt dit allemaal met de staat waarin de overblijfselen verkeren?’

‘Tot in de puntjes.’

‘Er is nog één ding waar ik het over wil hebben.’

Wat hij me toen vertelde, sneed als een ijzige wind door mijn ziel.