13

Op maandag stond ik bij het krieken van de dag op met de bedoeling voor Harry en mij een ontbijt klaar te maken. Ze bedankte en zei dat ze die dag moest vasten. Ze ging al voor zeven uur weg, in trainingspak en zonder make-up. Ik had van mijn levensdagen niet verwacht haar ooit nog eens zo te zullen zien.

Ergens is vastgelegd wat de koudste plek op aarde is, de koudste en de laagste. Maar de somberste is ongetwijfeld de afdeling Tijdschriften en het microfilmarchief in de McLennan-bibliotheek van McGill. Dat is een lange, smalle kamer op de eerste verdieping met betonnen muren en tl-buizen die elegant afsteken tegen een bloedrode vloer.

Op aanwijzing van de bibliothecaresse wurmde ik me langs stapels kranten en tijdschriften naar rijen metalen schappen vol kartonnen doosjes en ronde metalen blikjes. Ik vond de exemplaren die ik zocht en nam ze mee naar de leeskamer. Ik besloot om met de Engelse pers te beginnen, haalde een rol microfilm tevoorschijn en zette die in de projector.

In 1846 verscheen de Montreal Gazette drie keer per week, in eenzelfde soort opmaak als de huidige New York Times. Smalle kolommen, weinig foto’s en een groot aantal advertenties. Mijn projector was slecht en datzelfde gold voor de film. Het was alsof ik probeerde onder water te lezen. De letters waren soms helder, soms wazig en over het • scherm schoven haren en stukjes vuil voorbij.

Advertenties prezen bontmutsen, Britse schrijfwaren en ongelooide schaapshuiden aan. Doctor Taylor vond dat je zijn leverbalsem moest kopen en doctor Berlin dacht hetzelfde van zijn pillen tegen brandend maagzuur. John Bower Lewis beval als ervaren jurist zijn diensten aan. Pierre Grégoire zou het een genoegen vinden om je haar te verzorgen. Ik las de volgende advertentie:

Heer heeft nog plaats voor respectabele mannelijke en vrouwelijke cliënten. Zorgt ervoor dat uw haar zacht en glanzend wordt, ook al is het nog zo stug. Maakt gebruik van bewonderenswaardige preparaten om prachtige krullen te produceren en brengt het haar weer in uitstekende conditie. Redelijke prijzen. Uitsluitend selecte clientèle.

En dan het nieuws.

Antoine Lindsay overleed nadat zijn buurman hem een klap op zijn hoofd had verkocht met een stuk hout. Conclusie van de lijkschouwer: moord.

Maria Nash, een jong Engels meisje dat onlangs in Montreal was aangekomen, was het slachtoffer van ontvoering en verraad geworden. Ze overleed in krankzinnige toestand in het Emigrant Hospital.

Toen Bridget Clocone in het Women’s Lying In Hospital het leven schonk aan een mannelijk kind, kwamen de artsen erachter dat de veertigjarige weduwe kortgeleden nog een kind had gekregen. De politie doorzocht het huis van haar werkgever en vonden het lijk van een tweede, mannelijke baby verstopt onder een laag kleren in een doos. De baby vertoonde: ‘… tekenen van geweld, die mogelijk veroorzaakt konden zijn door de hevige druk van vingers op de keel.’ Conclusie van de lijkschouwer: moord.

Jezus. Verandert er dan nooit iets?

Ik ging verder en kwam bij een lijst van schepen die de haven hadden verlaten en een lijst van passagiers die per boot uit Montreal waren vertrokken naar Liverpool. Allemaal behoorlijk droge kost.

De prijs van kaartjes voor de stoomboot. Postkoetsdiensten naar Ontario. Aankondigingen van adreswijzigingen. Er gingen die week niet veel mensen verhuizen.

Uiteindelijk vond ik het. Geboortes. Huwelijken. Sterfgevallen. Op de zeventiende had mevrouw David Mackay hier in de stad een zoon gekregen en mevrouw Marie-Claire Bisset een dochter. Geen woord over Eugénie Nicolet en haar baby.

Ik noteerde van elke krant waar de geboorteaankondigingen stonden en werkte snel de paar volgende weken af door meteen naar die plek te gaan. Niets. Ik had iedere krant op de filmrol gehad. Tot eind 1846 was er geen aankondiging van Elisbeths geboorte te vinden.

Ik probeerde de andere Engelse kranten. Hetzelfde verhaal. Geen woord over Eugénie Nicolet. Geen geboorte van Elisabeth. Ik schakelde over op de Franse pers. Nog steeds niets.

Om tien uur staken mijn ogen en had ik niet alleen pijn in mijn rug maar ook in mijn schouders. Ik leunde achterover, rekte me en wreef over mijn slapen. Wat nu?

Aan de andere kant van de kamer drukte iemand achter een ander apparaat op de terugspoelknop. Een goed idee. Iets beters kon ik toch niet bedenken. Ik zou teruggaan in de tijd. Elisabeth was in januari geboren. Laten we maar eens kijken naar de periode waarin het zaadcelletje en het eitje kennis met elkaar hadden gemaakt.

Ik haalde de dozen op en legde een film over de spoelen. April 1845. Dezelfde advertenties. Dezelfde adreswijzigingen. Dezelfde passagierslijsten. Engelse pers. Franse pers.

Tegen de tijd dat ik bij La Presse was aanbeland, dansten de letters voor mijn ogen. Ik keek op mijn horloge. Halftwaalf. Nog twintig minuten.

Ik leunde met mijn kin op mijn hand en drukte op de terugspoelknop. Toen de film stopte, was ik in maart aanbeland. Ik ging handmatig verder, af en toe stoppend om het middelste gedeelte van het scherm door te lopen toen mijn oog op de naam Bélanger viel.

Ik ging rechtop zitten en stelde scherp op het artikel. Het was maar een kort bericht. Eugénie Bélanger was naar Parijs vertrokken. De bekende zangeres en echtgenote van Alain Nicolet zou de reis maken met een gezelschap van twaalf personen en pas na het seizoen terugkomen. Dat was alles, afgezien van wat geleuter over hoezeer ze gemist zou worden.

Dus Eugénie was de stad uit. Wanneer was ze teruggekomen? Waar was ze in april? Ging Alain met haar mee? Zou hij zich daar bij haar voegen? Ik wierp een blik op mijn horloge. Shit.

Ik keek in mijn portemonnee, wroette mijn tas door en printte vervolgens net zoveel pagina’s als mijn voorraadje munten me toestond. Ik spoelde terug, borg de films weer op en haastte me over het universiteitsterrein naar Birks Hall.

De deur van Jeannotte was dicht en op slot, dus ging ik op zoek naar het afdelingskantoor. De secretaresse keek net lang genoeg op van haar computerscherm om me te verzekeren dat de dagboeken veilig zouden worden geretourneerd. Ik deed er een bedankbriefje bij en ging ervandoor.

Terwijl ik terugliep naar mijn flat, waren mijn hersens nog steeds op geschiedenis ingesteld. Ik stelde me voor hoe de indrukwekkende oude huizen waar ik langskwam er een eeuw geleden uit hadden gezien. Wat hadden de bewoners gezien als zij over Sherbrooke uitkeken? Niet het Musée des Beaux-Arts of het Ritz-Carlton. Niet de laatste producten van Ralph Laurent, Giorgio Armani en het atelier van Versace.

Ik vroeg me af of ze dergelijke trendy buren op prijs zouden hebben gesteld. Maar het stond wel vast dat de boetieks een vrolijker aanblik boden dan het pokkenziekenhuis dat niet ver van hun achtertuinen opnieuw was geopend.

Thuis controleerde ik het antwoordapparaat, vrezend dat ik het telefoontje van Harry was misgelopen. Niets. Ik maakte snel een boterham klaar en reed vervolgens naar het lab om mijn rapporten te tekenen. Toen ik wegging, legde ik een briefje op het bureau van LaManche om hem eraan te herinneren wanneer ik terug zou komen. Doorgaans breng ik het grootste deel van april in Charlotte door, met dien verstande dat ik onmiddellijk naar Montreal zou terugkomen als ik bij een rechtszaak aanwezig moest zijn of als er iets dringends gebeurde. Aanvang mei, als het voorjaarssemester erop zit, ga ik terug en blijf dan de rest van de zomer.

Weer thuis deed ik er een uur over om te pakken en mijn werkmateriaal op orde te brengen. Hoewel ik bepaald niet weinig bagage meesleep, zijn kleren niet het probleem. Na jaren pendelen tussen twee landen ben ik erachter gekomen dat het gemakkelijker is om van alles twee te hebben. Ik heb de grootste koffer op wielen die er op de wereld te vinden is en die stop ik vol boeken, dossiers, tijdschriften, manuscripten, lesmateriaal en de bijbehorende aantekeningen plus alle andere dingen waarmee ik op dat moment bezig ben. Tijdens deze reis zat er een paar pond fotokopieën in.

Om halfvier nam ik een taxi naar het vliegveld. Harry had niet gebeld.

Ik woon in wat waarschijnlijk het meest unieke appartement van heel Charlotte is. Mijn flat is de kleinste van een complex dat bekendstaat als Carol Hall, een landgoed met ruim een hectare grond in Myers Park. Op de bouwtekening staat de oorspronkelijke bestemming van het gebouwtje niet aangegeven en tegenwoordig wordt het bij gebrek aan een betere benaming door de bewoners de Annex van het Coach House genoemd, of kortweg de Annex.

Het hoofdgebouw van Carol Hall werd in 1913 gebouwd als verblijf van een plaatselijke houtfabrikant. Bij de dood van zijn vrouw in 1954 werd het 2500 vierkante meter metende, quasi-zeventiende eeuwse huis nagelaten aan Queens College. De gebouwen boden onderdak aan de muziekafdeling van het college tot het landgoed medio jaren tachtig werd verkocht en het huis en het koetshuis werden omgebouwd tot koopflats. Tegelijkertijd werden er vleugels aangebouwd en nog tien extra herenhuizen bijgezet, allemaal in stijl passend bij het oorspronkelijke huis. Oude bakstenen van een tuinmuur werden in de nieuwe gebouwen verwerkt en de ramen, de sierstrips en de hardhouten vloeren werden zo veel mogelijk aangepast aan de bouwstijl uit 1913.

Begin jaren zestig werd er naast de Annex een prieeltje neergezet en dat gebouwtje deed dienst als een soort tuinkeuken. Uiteindelijk werd het daarvoor niet meer gebruikt en in de volgende twintig jaar was het een soort schuur. In 1993 kocht een directielid van de NationsBank de Annex en verbouwde het tot het kleinste herenhuis ter wereld door het prieel bij de woonkamer te trekken. Hij werd net overgeplaatst toen ik wegens een min of meer op de klippen gelopen huwelijk gedwongen werd op zoek te gaan naar andere woonruimte. Ik heb iets meer dan tweehonderdvijftig vierkante meter verdeeld over twee etages en ik ben er dol op, ook al blijft het passen en meten.

Het enige geluid in het huis was het langzame, regelmatige getik van mijn schoolklok. Pete was hier geweest. Echt iets voor hem om die klok voor mij op te winden. Ik riep Birdies naam, maar hij kwam niet opdagen. Ik hing mijn jas in de halkast en sleepte de koffer de nauwe trap op naar mijn slaapkamer.

‘Bird?’

Geen gemiauw als antwoord en er kwam ook geen wollig wit kopje om een hoek kijken.

Beneden vond ik een briefje op de keukentafel. Birdie was nog steeds bij Pete, maar die moest woensdag voor een dag of twee naar Denver en wilde dat ik de kat op zijn laatst morgen zou oppikken. Het antwoordapparaat stond te knipperen als een alarminstallatie, en terecht, dacht ik.

Ik keek op mijn horloge. Halfelf. Ik had eigenlijk geen zin meer om weg te gaan.

Ik toetste het nummer van Pete in. Het nummer dat zoveel jaar ook mijn nummer was geweest. Ik zag in gedachten de telefoon aan de keukenmuur en de v-vormige keep aan de rechterkant van het toestel. We hadden een fijne tijd gehad in dat huis, vooral in de keuken met de manshoge stookplaats en de grote oude grenen tafel. Gasten kwamen altijd automatisch in die keuken terecht, ook al deed ik nog zo mijn best om ze ergens anders te houden.

Het antwoordapparaat schakelde in en Petes stem vroeg of ik een korte boodschap wilde achterlaten. Dat deed ik. Ik probeerde Harry te bereiken. Hetzelfde verhaal, maar dit keer met mijn stem.

Ik luisterde mijn eigen berichten af. Pete. Het hoofd van mijn afdeling. Twee studenten. Een vriend die me uitnodigde voor een feestje op afgelopen dinsdag. Mijn schoonmoeder. Twee mensen die ophingen. Mijn beste vriendin, Ann. Geen landmijnen. Altijd weer een opluchting als de reeks monologen wordt afgewerkt zonder dat er melding wordt gemaakt van reeds gebeurde rampen of rampen die zich dreigen af te spelen.

Ik had een diepvriespizza ontdooid en opgegeten en was bijna klaar met uitpakken toen de telefoon ging.

‘Heb je het leuk gehad?’

‘Gaat wel. Hetzelfde oude liedje.’

‘Bird zegt dat hij een aanklacht tegen je gaat indienen.’

‘Waarvoor?’

‘In de steek laten.’

‘Misschien wel terecht. Ben je van plan hem te vertegenwoordigen?’

‘Als hij de aanbetaling op tafel kan leggen.’

‘Wat is er in Denver?’

‘Een getuigenverklaring. Het ouwe liedje.’

‘Kan ik Birdie morgen ophalen? Ik ben al vanaf zes uur op en ik ben echt bekaf.’

‘Ik heb begrepen dat je Harry op bezoek hebt gehad.’

‘Dat heeft er niets mee te maken,’ snauwde ik. Mijn zuster is altijd een bron van onmin geweest met Pete.

‘Hé, hé. Kalm aan. Hoe is het met haar?’

‘Geweldig.’

‘Morgen is prima. Hoe laat?’

‘Het is de eerste dag dat ik weer terug ben, dus ik weet zeker dat ik niet vroeg weg zal kunnen. Waarschijnlijk rond zes of zeven uur.’

‘Geen probleem. Als je na zeven uur komt, zal ik iets te eten maken voor je.’

‘Ik…’

‘Vanwege Birdie. Hij heeft er behoefte aan om te zien dat we nog steeds vrienden zijn. Volgens mij denkt hij dat het allemaal zijn schuld is.’

‘Natuurlijk.’

‘Je wilt hem toch niet in de armen van een dierpsycholoog jagen?’

Ik glimlachte. Pete.

‘Oké. Maar ik breng wel wat mee.’

‘Mij best.’

De volgende dag was nog chaotischer dan ik had verwacht. Ik was om zes uur op en om halfacht op de universiteit. Om negen uur had ik mijn e-mail doorgekeken, mijn gewone post uitgezocht en de aantekeningen van mijn lesmateriaal doorgelezen.

Bij mijn beide colleges deelde ik tentamenuitslagen uit, dus zat ik tot ver na de gewone tijd in mijn kantoor vast. Een aantal studenten wilde over hun cijfers praten en anderen vroegen begrip voor het feit dat ze gezakt waren. Er zijn altijd verwanten die tijdens de tentamens overlijden en de kandidaten worden gekweld door allerlei persoonlijke crises. Dit voorjaarssemester was van hetzelfde laken een pak.

Om vier uur woonde ik een vergadering bij van de commissie Studieverloop en Onderwijsprogramma’s, waar we negentig minuten zaten te discussiëren over het feit of de afdeling Psychologie de naam van een ouderejaarscollege over Thomas van Aquino kon veranderen. Toen ik terugkwam in mijn kantoor knipperde het lichtje op mijn telefoon. Twee berichten.

Alweer een student met een dode tante. Een bandopname met een waarschuwing van de veiligheidsdienst van de universiteit dat er inbraken waren geweest in het gebouw van natuurwetenschappen.

Vervolgens hield ik me bezig met het bij elkaar zoeken van diagrammen, krompassers, afgietsels en het maken van een lijst van materialen die ik door mijn assistent wilde laten klaarleggen voor een praktijkles in het lab de volgende dag. Daarna zat ik een uur in het lab om me ervan te verzekeren dat de monsters die ik had gekozen ook geschikt waren.

Om zes uur sloot ik alle kasten af en deed de buitendeur van het lab op slot. De gangen van het Colvard Building lagen er verlaten en stil bij, maar toen ik de hoek omliep naar mijn kantoor zag ik tot mijn verbazing een jonge vrouw tegen mijn deur leunen.

‘Kan ik je ergens mee helpen?’

Ze maakte een sprongetje van schrik toen ze mijn stem hoorde.

‘Ik… Nee. Sorry. Ik had geklopt.’ Ze praatte zonder zich om te draaien, waardoor ik haar gezicht bijna niet kon zien. ‘Ik ben bij het verkeerde kantoor.’ Meteen daarop schoot ze de hoek achter mijn kantoor om en verdween.

Ik herinnerde me plotseling het bericht over de inbraken.

Hou je koest, Brennan. Ze stond waarschijnlijk alleen maar te luisteren of er iemand binnen was.

Ik drukte de deurkruk naar beneden en de deur ging open. Verdomme. Ik wist zeker dat ik hem op slot had gedaan. Of niet? Ik had mijn armen zo vol gehad, dat ik de deur met mijn voet dicht had getrokken. Misschien was hij niet in het slot gevallen.

Ik keek snel de kamer rond of er iets ontbrak. Het zag ernaar uit dat er niets was aangeraakt. Ik haalde mijn tas uit de onderste la van mijn archiefkast en controleerde de inhoud. Geld. Sleutels. Paspoort. Creditcards. Alles wat de moeite loonde, was nog aanwezig.

Misschien was ze inderdaad op de verkeerde plaats geweest. Misschien had ze naar binnen gekeken, beseft dat ze zich had vergist en wilde ze net weer weggaan. Ik had niet gezien dat ze de deur ook echt open had gedaan.

Nou ja.

Ik pakte mijn koffertje, draaide de sleutel om, controleerde of de deur ook echt op slot zat en liep naar de parkeergarage.

Het verschil tussen Charlotte en Montreal is even groot als dat tussen Boston en Bombay. Het is een stad die gebukt gaat onder het feit dat ze verschillende gezichten heeft en niet alleen het elegante Oude Zuiden vertegenwoordigt maar daarnaast ook het op een na grootste financiële centrum van het land is. Het is de bakermat van de Charlotte Motor Speedway en van zowel de NationsBank en First Union, van Opera Carolina en van Coyote Joe’s. Op iedere hoek staat een kerk, met om de bocht een paar sexcafé’s. Country clubs en grillbars, drukke snelwegen en rustige doodlopende straten. Billy Graham is opgegroeid op een melkboerderij op de plaats waar nu een winkelcentrum staat en de carrière van Jim Bakker begon hier in een plaatselijke kerk en eindigde in een federaal gerechtshof. Charlotte is de plaats waar begonnen werd met verplichte schoolbussen om rassengelijkheid op openbare scholen te bewerkstelligen en biedt onderdak aan een groot aantal privé-academies, sommige op religieuze grondslag, andere volstrekt seculier.

Aan het begin van de jaren zestig vierde in Charlotte de rassenscheiding nog hoogtij, maar daarna ging een uitzonderlijke groep zwarte en blanke leiders aan het werk om restaurants, logementen, recreatie en transport te integreren. Toen rechter James B. McMillan in 1969 het besluit omtrent de verplichte schoolbussen uitvaardigde, volgden er geen rellen. De rechter kreeg het persoonlijk zwaar te verduren, maar zijn besluit werd gehandhaafd en de stad hield zich eraan.

Ik heb altijd in het zuidwestelijke deel van de stad gewoond. Dillworth. Myers Park. Eastover. Foxcroft. Ze liggen weliswaar op flinke afstand van de universiteit, maar het zijn de oudste en de mooiste buurten, stuk voor stuk doolhoven vol kronkelende straten met aan weerszijden statige huizen en grote gazons, overkoepeld door hoge olmen en treureiken die ouder zijn dan de piramides. De meeste straten in Charlotte zijn, net als het merendeel van de inwoners van Charlotte, prettig en charmant.

Ik liet het raampje van de auto zakken en ademde de lucht in van een laat-maartse avond. Het was zo’n typische overgangsdag geweest, nog geen lente maar ook geen winter meer, zo’n dag waarop je zeker tien keer je jas uitdoet en weer aantrekt. De krokussen stonden al boven de grond en al snel zou de lucht vol zijn van de geur van azalea’s en andere bloeiende struiken. Vergeet Parijs. In de lente is Charlotte de mooiste stad ter wereld.

Ik kan op verschillende manieren vanaf het universiteitsterrein naar huis rijden. Die avond besloot ik de snelweg te nemen, dus ging ik via de achteruitgang naar Harris Boulevard. Zowel de 1-85 als de 1-77 waren filevrij, dus in een kwartiertje was ik de stad door en reed over Providence Road naar het zuiden. Ik stopte bij de Pasta and Provisions Company om spaghetti, een cesarsalade en knoflookbrood te kopen en even na zevenen hing ik bij Pete aan de bel.

Hij deed open, gekleed in een verschoten spijkerbroek en een geel met blauw rugbyshirt waarvan de bovenste knoopjes open waren. Zijn haar stond recht overeind, alsof hij er net zijn vingers had doorgehaald. Hij zag er goed uit. Pete ziet er altijd goed uit.

‘Waarom heb je je sleutel niet gebruikt?’

Ja, waarom niet?

‘En dan tegen een blondje in een strakke broek in de huiskamer oplopen?’

‘Is die hier dan?’ vroeg hij, terwijl hij zich met een ruk omdraaide alsof hij echt op zoek ging.

‘Dat mocht je willen. Hier, ga maar water koken.’ Ik duwde hem de pasta onder de neus.

Terwijl Pete de zak aanpakte, kwam Birdie tevoorschijn die eerst zijn ene achterpoot strekte en vervolgens de andere, om daarna met alle vier pootjes keurig bij elkaar te gaan zitten. Zijn ogen waren op mijn gezicht gevestigd, maar hij kwam niet naar me toe.

‘Hé, Bird. Heb je me gemist?’

De kat gaf geen krimp.

‘Je hebt gelijk. Hij heeft de pest erin,’ zei ik.

Ik gooide mijn tas op de bank en liep achter Pete aan naar de keuken. Op de stoelen aan weerszijden van de tafel lagen stapels post, het merendeel ongeopend. Hetzelfde gold voor de bank onder het raam en de houten plank onder de telefoon. Ik hield mijn mond. Daar hoefde ik me niet druk meer over te maken.

We zaten een uurlang gezellig spaghetti te eten en over Katy en andere familieleden te praten. Ik vertelde hem dat zijn moeder me had opgebeld en had geklaagd dat ik haar verwaarloosde. Hij zei dat hij haar en Birdie korting zou geven als hij hen allebei zou mogen vertegenwoordigen. Ik zei dat hij haar op moest bellen. Hij beloofde dat hij dat zou doen.

Om halfnegen droeg ik Birdie naar de auto. Pete liep mee met alle bijbehorende troep. Mijn kat heeft op reis meer bagage bij zich dan ik.

Terwijl ik het portier opendeed, legde Pete zijn hand op de mijne.

‘Weet je zeker dat je niet wilt blijven?’

Hij verstevigde de druk van zijn vingers en streelde met zijn andere hand zacht over mijn haar.

Wist ik dat zeker? Het was zo’n fijn gevoel als hij me aanraakte en het was zo gewoon geweest om samen te eten, zo behaaglijk. Ik voelde dat er vanbinnen iets begon te smelten.

Gebruik je verstand, Brennan. Je bent moe. Je bent geil. Zorg als de bliksem dat je thuiskomt.

‘En Judy dan?’

‘Dat was een tijdelijke verstoring van het kosmische bestel.’

‘Daar geloof ik niets van, Pete. We hebben hier genoeg over gepraat. Ik vond het gezellig om bij je te eten.’

Hij haalde zijn schouders op en liet zijn handen zakken.

‘Je weet waar ik woon,’ zei hij en liep terug naar het huis.

Ik heb ergens gelezen dat het menselijk brein uit tien triljoen cellen bestaat. En die waren bij mij die avond allemaal wakker en communiceerden zenuwachtig met elkaar over dat ene onderwerp: Pete.

Waaróm had ik mijn sleutel niet gebruikt?

Een kwestie van grenzen, vonden de cellen unaniem. Niet die oude uitdaging van: ‘ik trek een streep in het zand en daar mag je niet overheen stappen’, maar het vaststellen van nieuwe territoriale grenzen, zowel reëel als symbolisch.

Waarom waren we eigenlijk uit elkaar gegaan? Er was een tijd dat ik niets liever wilde dan met Pete trouwen en de rest van mijn leven bij hem wonen. Wat was er veranderd tussen de ik toen en de ik nu? Ik was heel jong toen ik trouwde, maar was de ik in de maak echt wel zo anders dan de ik vandaag? Of waren de beide Petes een andere koers gaan varen? Was de Pete met wie ik getrouwd was ook zo onverantwoordelijk geweest? Zo onbetrouwbaar? Had ik dat ooit een onderdeel van zijn charme gevonden?

Je begint te klinken als een liedje van Sammy Kahn, protesteerden de cellen.

Wat was er in de loop der tijden gebeurd dat ertoe had geleid dat we nu uit elkaar waren? Welke keuzes hadden we gemaakt? Zouden we diezelfde keuzes nu ook maken? Lag het aan mij? Aan Pete? Aan het noodlot? Wat was er misgegaan? Of was het juist goed gegaan? Was ik nu op een nieuw, maar juist pad en had de weg van mijn huwelijk me alleen maar tot een bepaald punt gebracht?

Moeilijke vragen, zeiden mijn hersencellen.

Wilde ik nog steeds met Pete naar bed?

De cellen riepen unaniem ja.

Maar het is een mager jaar geweest wat seks betreft, werp ik tegen.

Een interessante woordkeus, merken de grijze jongens op. Mager. Geen vlees. Dat duidt op honger.

Denk eens aan die advocaat in Montreal, protesteer ik.

Daar gaat het niet om, zegt de bovenkamer. Die vent deed de wijzer nauwelijks uitslaan. Met deze staat hij wel dik in het rood.

Er valt met het brein niet te redetwisten als het in zo’n stemming is.