24
‘Neem me niet kwalijk, Lou, maar wil je dat nog eens herhalen?’
‘Het is niets nieuws. De laatste paar jaar zijn de aan drugs gelieerde sterfgevallen dermate toegenomen dat het noodzakelijk werd om onderzoek te doen naar het testen van aasetende insecten op farmaceutische producten. Ik hoef jou niet te vertellen dat lijken niet altijd onmiddellijk gevonden worden, dus hebben de opsporingsdiensten niet altijd de beschikking over de monsters die nodig zijn voor een toxicologische analyse. Je weet wel, bloed, urine of orgaanweefsel.’
‘Dus gaan jullie na of er sporen van drugs zijn te vinden in maden?’
‘Dat zou kunnen, maar we hebben meer succes gehad met het omhulsel van de poppen. Waarschijnlijk vanwege de langere voedingstijd in vergelijking met de larven. We hebben ook wat gestoeid met keverexuviae en feces…’
‘Wat?’
‘Afgeworpen keverhuiden en uitwerpselen. Maar we vinden de grootste drugsconcentraties in de vliegenpoppen. Dat ligt waarschijnlijk aan het voedingspatroon. Terwijl kevers de voorkeur geven aan verdroogde huid of vliezen, prefereren vliegen het zachte weefsel. En die bevatten doorgaans de hoogste concentratie drugs.’
‘Wat is er tot nu toe gevonden?’
‘Dat is een behoorlijk lange lijst. Cocaïne, heroïne, methamfetamine, amitriptyline, nortriptyline. De laatste tijd hebben we voornamelijk gewerkt aan 3,4-methylenedioxymethamfetamine.’
‘Hoe noemt een normaal mens dat?’
‘De straatnaam is Ecstasy.’
‘En jullie hebben al die stoffen in het omhulsel van poppen aangetroffen?’
‘We hebben zowel de oorspronkelijke middelen als hun metabolieten aangetroffen.’
‘Hoe?’
‘De extractiemethode is gelijk aan de werkwijze bij normale pathologische monsters, met dien verstande dat je de taaie chitin-proteïnematrix in de poppen en de exuviae van de insecten moet afbreken zodat de gifstoffen vrijkomen. Dat doe je door de schilden te verpulveren en ze vervolgens met een sterk zuur of base te behandelen. Nadat het pH is aangepast, gebruik je de normale technieken om drugs op te sporen. Wij doen een basische extractie gevolgd door vloeistofchromatografie en massaspectrometrie. Uit de ionentelling blijkt dan vervolgens wat er in je monster zit en hoeveel.’
Ik moest even slikken.
‘En jij wilt me dus vertellen dat je flunitrazepam hebt aangetroffen in de lege poppen die ik je heb toegestuurd.’
‘De poppen die bij het bovenste lichaam horen bevatten flunitrazepam en twee metabolieten daarvan, desmethylflunitrazepam en 7amino flunitrazepam. De concentratie van het oorspronkelijke middel was veel groter dan die van de metabolieten.’
‘Wat duidt op een eenmalige dosis in plaats van chronisch gebruik.’
‘Klopt als een bus.’
Ik bedankte Lou en hing op.
Gedurende een moment zat ik wezenloos voor me uit te staren. De schok van de ontdekking deed mijn maag samenkrimpen en ik had het gevoel dat ik moest overgeven. Of misschien lag het aan dat smerige broodje.
Flunitrazepam.
Dat woord had eindelijk de verborgen herinnering boven water gebracht.
Flunitrazepam.
Rohypnol.
Dat was wat mijn brein me duidelijk had willen maken.
Met trillende vingers toetste ik het nummer van het Lord Cartaret Motel in. Geen gehoor. Ik belde nog een keer en liet mijn nummer achter op de buzzer van Ryan.
Daarna zat ik te wachten terwijl mijn meevoelende zenuwstelsel een soort mild alarm uitzond, dat me vertelde dat ik bang moest zijn. Bang waarvoor?
Rohypnol.
Toen de telefoon ging, stortte ik me erop.
Een student.
Ik zorgde ervoor dat de lijn zo snel mogelijk weer vrijkwam en het wachten begon opnieuw, waarbij een donkere, kille vrees zich meester van me maakte.
Rohypnol. De ‘verkrachtings’-drug.
Gletsjers werden gevormd. Het niveau van oceanen steeg en daalde. Ergens toverde een ster planeten uit stof te voorschijn.
Elf minuten later belde Ryan terug.
‘Ik denk dat ik nog een verband heb gevonden.’
‘Wat?’
Rustig aan. Laat de schok je denkvermogen niet beïnvloeden.
‘Tussen de moorden op Murtry Island en die uit St. Jovite.’
Ik vertelde hem wat ik van Lou West had gehoord.
‘Een van de vrouwen op Murtry had grote hoeveelheden Rohypnol in haar weefsel.’
‘Net als de lichamen in de slaapkamer in St. Jovite.’
‘Ja.’
Er was nog een herinnering naar boven gekomen toen Lou de naam van het middel had genoemd.
Een woud ergens in het noorden. Luchtfoto’s van een smeulend chalet. Een wei vol afgedekte lijken die in een kring lagen. Mensen in uniform. Brancards. Ambulances.
‘Herinner jij je de Orde van de Zonnetempel nog?’
‘Die mafkezen die en bloc zelfmoord pleegden?’
‘Ja. In Europa stierven achtenveertig mensen. In Quebec vijf.’
Het kostte me moeite om mijn stem onder controle te houden.
‘De chalets in Zwitserland en het huis in Quebec waren allemaal ondermijnd met de bedoeling dat ze zouden ontploffen en afbranden.’
‘Ja. Daar heb ik wel aan gedacht.’
‘Op beide locaties werd Rohypnol aangetroffen. Veel van de slachtoffers hadden dat middel kort voor hun dood ingenomen.’
Het was even stil.
‘Denk jij dat Owens de plaats van de tempel wil innemen?’
‘Ik weet het niet.’
‘Denk je dat ze erin handelen?’
Waarin? In mensenlevens?
‘Volgens mij zou dat best kunnen.’
Weer hielden we allebei een tijdje onze mond.
‘Ik zal dit voorleggen aan de kerels die de zaak van Morin Heights hebben behandeld. Ondertussen zal ik Dom Owens bij zijn kladden pakken.’
‘Er is nog iets.’
Er klonk een zacht gezoem op de lijn.
‘Luister je nog?’
‘Ja.’
‘West schat dat die vrouwen drie tot vier weken dood zijn.’
Mijn adem klonk luid tegen de microfoon.
‘De brand in St. Jovite was op tien maart. Morgen is het de eerste.’
Ik luisterde naar het gezoem terwijl Ryan het rekensommetje maakte.
‘Goddomme. Drie weken geleden.’
‘Ik heb het gevoel dat er iets verschrikkelijks gaat gebeuren, Ryan.’
‘Helemaal mee eens.’
De kiestoon.
Als ik er nu op terugkijk, heb ik altijd het gevoel dat de gebeurtenissen zich na dat gesprek niet alleen sneller maar ook chaotischer gingen afspelen en uiteindelijk een draaikolk vormden waardoor alles werd meegezogen. Ik ook.
Die avond bleef ik overwerken. Dat gold eveneens voor Hardaway, die me opbelde op het moment dat ik zijn autopsierapport uit de envelop haalde.
Ik gaf hem mijn profielschets voor het bovenste lichaam en de geschatte leeftijd van het onderste.
‘Dat klopt,’ zei hij. ‘Ze was vijfentwintig.’
‘Hebben jullie haar geïdentificeerd?’
‘We zijn erin geslaagd om één bruikbare vingerafdruk te nemen. Er was niets te vinden in het plaatselijke archief of in dat van de Staat, dus hebben ze die afdruk doorgezonden naar de fbi. Die hadden ook niets. Maar toen gebeurde er iets mafs. Ik weet niet waarom ik het heb gedaan, waarschijnlijk alleen maar omdat ik weet dat jij daar werkt. Toen die knaap bij de fbi voorstelde om het bij de rcmp te proberen zei ik, verrek, wat maakt het ook uit, stuur die handel maar door. En ik mag barsten als ze niet prompt Canadees bleek te zijn.’
‘Wat zijn jullie nog meer over haar te weten gekomen?’
‘Wacht even.’
Ik hoorde het gekraak van een stoel gevolgd door ritselende papieren.
‘We hebben het bericht vanmiddag laat ontvangen. Ze heet Jennifer Cannon. Blank. Lengte een meter tweeënzestig, gewicht negenenvijftig kilo. Haar bruin. Ogen groen. Vrijgezel. Het laatst in leven gezien…’ Er viel even een stilte terwijl hij zat te rekenen. ‘… twee jaar en drie maanden geleden.’
‘Waar komt ze vandaan?’
‘Even kijken.’ Pauze. ‘Uit Calgary. Waar ligt dat?’
‘Helemaal in het westen. Wie heeft haar als vermist opgegeven?’
‘Sylvia Cannon. Die woont in Calgary, dus dat moet de moeder zijn.’
Ik gaf Hardaway het nummer van de buzzer en vroeg of hij Ryan wilde bellen.
‘Als je hem spreekt, vraag dan alsjeblieft of hij mij wil opbellen. Als ik hier niet meer ben, zit ik thuis.’
Ik deed de botten van Murtry in een doos en zette die achter slot en grendel. Daarna stopte ik mijn diskette, de registratieformulieren, Hardaways autopsierapport plus foto’s en de cat-scanlezing in mijn koffertje, sloot het lab af en ging weg.
Het universiteitsterrein lag er verlaten bij, de avond was rustig en klam. Warm voor de tijd van het jaar heet dat bij het weerbericht. De lucht was bezwangerd met de geur van pas gemaaid gras en drukkend vanwege de regen die ieder moment kon gaan vallen. Ergens in de verte hoorde ik het gerommel van donder en zag in gedachten de bui van de Smokies omlaag komen en over de Piedmont rollen.
Op weg naar huis stopte ik bij de Selwyn Pub om iets te eten mee naar huis te nemen. De mensen die na het werk een pilsje hadden gepakt begonnen net naar huis te gaan en de jongere meute van Queens College was nog niet op komen dagen om de kroeg in beslag te nemen. Sarge, de kwajongensachtige Ierse mede-eigenaar, zat op zijn gebruikelijke hoekkruk meningen over sport en politiek te ventileren, terwijl Neal de barkeeper biertjes van een stuk of tien verschillende merken stond te tappen. Sarge wilde een discussie uitlokken over de doodstraf, of liever gezegd, uit de doeken doen hoe hij over de doodstraf dacht, maar ik was niet in de stemming om gezellig te kibbelen. Ik pakte mijn cheeseburger en maakte me uit de voeten.
De eerste druppels vielen op de magnolia’s toen ik mijn sleutel in het slot van de Annex stak. Er was niets om me te begroeten, alleen een zacht, gestaag getik.
Het was bijna tien uur toen Ryan zich meldde.
Sylvia Cannon bleek niet meer te wonen op het adres dat in het meer dan twee jaar oude bericht omtrent een vermiste persoon vermeld stond. En ze woonde evenmin op de plaats waarnaar het postkantoor eventueel de post kon doorsturen.
De buren bij het eerste adres herinnerden zich geen echtgenoot en maar één dochter. Ze beschreven Sylvia als rustig en teruggetrokken. Een eenling. Niemand wist waar ze had gewerkt of waar ze naartoe was gegaan. Eén vrouw dacht dat er ergens in de omgeving een broer moest wonen. De politie van Calgary probeerde haar op te sporen.
Later in bed, vlak onder het dak, lag ik te luisteren naar de regen die op het dak en op de bladeren tikte. De donder rommelde en de bliksem flitste en zorgde af en toe voor tegenlicht achter het silhouet van Sharon Hall. De plafondventilator bracht een koele mist binnen en tegelijkertijd de geur van petunia’s en natte vensters.
Ik ben dol op onweersbuien. Ik houd van de rauwe kracht waarmee het spektakel gepaard gaat: Waterkracht! Elektrische spanning! Drumsolo’s! Moeder natuur regeert en iedereen danst naar haar pijpen.
Ik genoot zolang als ik kon van de voorstelling en stond toen op om naar de koekoek te lopen. Het gordijn voelde vochtig aan en het water stond al in plasjes op de vensterbank. Ik trok het linkerraam dicht en zette het vast, pakte toen het rechter en haalde even diep adem. De onweersbui met bijbehoren riep een stortvloed van jeugdherinneringen op. Zomeravonden. Vuurvliegjes. Samen met Harry slapen op de veranda bij oma.
Denk daar maar aan, hield ik mezelf voor. Luister naar die herinneringen in plaats van naar de stemmen van de doden die door je hoofd spoken.
Een bliksemflits en de adem stokte in mijn keel. Bewoog daar iets onder de heg?
Weer een flits.
Ik tuurde, maar de struiken stonden stil en onbeweeglijk.
Had ik me dat verbeeld?
Mijn ogen zochten door het duister. Het groen van het gazon en de heggen. Kleurloze paden. Bleke petunia’s tegen de donkere achtergrond van dennenschors en klimop.
Er bewoog niets.
Opnieuw lichtte de wereld op en een luid gekraak doorboorde de nacht.
Iets wits schoot onder de bosjes vandaan en vloog over het gazon. Ik spande mijn ogen in, maar de gedaante was al weer verdwenen voor ik mijn ogen scherp kon stellen.
Mijn hart bonsde zo hard dat ik het in mijn hoofd kon voelen. Ik gooide het raam wijdopen en leunde tegen de hor, turend naar de duistere plek waar het ding was verdwenen. Mijn nachtpon werd drijfnat en ik kreeg kippenvel over mijn hele lijf.
Ik bleef bevend de tuin afzoeken.
Stilte.
Terwijl ik het raam vergat, stoof ik de trap af. Ik stond net op het punt om de achterdeur open te gooien toen de telefoon ging en mijn hart in mijn keel deed kloppen.
O, god. Wat nu weer?
Ik greep de hoorn op.
‘Tempe, het spijt me verschrikkelijk.’
Ik keek op de klok.
Tien over halftwee.
Waarom belde mijn buurvrouw me op?
‘… hij moet hier woensdag naar binnen zijn geglipt toen ik iemand het huis liet zien. Het staat leeg, zie je. Ik ben hier alleen maar naartoe gekomen om te kijken of alles in orde is, vanwege die onweersbui en zo, en hij kwam ineens naar buiten schieten. Ik heb hem nog geroepen, maar hij ging er meteen vandoor. Ik dacht dat je dat wel even zou willen weten…’
Ik liet de hoorn vallen, smeet de keukendeur open en holde naar buiten.
‘Hier, Bird,’ riep ik. ‘Kom dan, jochie.’
Ik liep het terras af. Binnen een paar seconden was mijn haar kletsnat en voelde mijn nachtpon aan als natte Kleenex.
‘Birdie! Ben je daar?’
Weer een bliksemflits die de paden, de bosjes, de tuinen en de gebouwen deed oplichten.
‘Birdie!’ schreeuwde ik. ‘Bird!’
Regendruppels kletterden op de stenen en ranselden de bladeren boven mijn hoofd.
Ik riep opnieuw.
Geen reactie.
Ik bleef zijn naam roepen terwijl ik als een gek door de tuinen van Sharon Hall dwaalde. Binnen de kortste keren bibberde ik van top tot teen.
Toen zag ik hem.
Hij zat weggedoken onder een bosje, met de kop omlaag en de oren op een vreemde manier naar voren gestoken. Zijn vacht was nat en samengeklonterd, waardoor streepjes bleke huid zichtbaar werden als barstjes in een oud schilderij.
Ik liep naar hem toe en ging op mijn hurken zitten. Hij zag eruit alsof hij kopje onder was gegaan en vervolgens had liggen rollen. Op zijn kop en zijn rug zaten dennennaalden, stukjes boomschors en allerlei blaadjes vastgekleefd.
‘Bird?’ zei ik zachtjes terwijl ik mijn armen uitstak.
Hij tilde zijn kop op en staarde met ronde gele ogen naar mijn gezicht. Weer een bliksemschicht. Birdie stond op, zette een hoge rug en zei: ‘Mrrrw.’
Ik stak mijn vlakke hand naar hem uit. ‘Kom dan, Bird,’ fluisterde ik.
Hij aarzelde, maar kwam toen naar me toe, drukte zijn lijfje zijdelings tegen mijn dij en zei nog een keer: ‘Mrrrw.’
Ik pakte mijn kat op, hield hem dicht tegen me aan en holde naar de keuken. Birdie legde zijn voorpootjes over mijn schouder en drukte zich tegen me aan, alsof hij een jong aapje was dat zich aan zijn moeder vastklemde. Door mijn doorweekte nachtpon heen, kon ik zijn nagels voelen.
Tien minuten later had ik hem helemaal drooggewreven. Een paar handdoeken zaten onder de witte haren, de rest dwarrelde door de lucht. Voor de verandering was er geen spoor van protest geweest.
Birdie schrokte een bakje vol Science Diet en een schoteltje vanilleijs naar binnen. Daarna nam ik hem mee naar boven. Hij kroop onder de dekens en ging languit tegen mijn been liggen. Ik voelde zijn lichaam spannen en ontspannen terwijl hij zijn poten strekte en zich op het matras nestelde. Zijn vacht was nog steeds vochtig, maar dat kon me niets schelen. Ik had mijn kat terug.
‘Ik hou van je, Bird,’ zei ik tegen de nacht.
Ik viel in slaap bij een duet van gesmoord gespin en neerkletterende regen.