8

Op vrijdag kreeg ik Ryan noch Bertrand te zien. LaManche zat de hele dag beneden met de volwassen lijken uit St. Jovite. Ik had de ribben van de baby’s te weken gezet in glazen bakken in het histologielab. Eventueel aanwezige groeven of striae zouden zo klein zijn dat ik ze niet wilde beschadigen door ze te koken of af te krabben en ik kon niet riskeren dat ik zelf kerfjes zou maken met een scalpel of een schaar, dus het enige dat ik op dat moment kon doen was van tijd tot tijd het water vervangen en het vlees er heel voorzichtig aftrekken.

Ik was blij dat het even iets minder druk was en gebruikte de tijd om het voor die dag beloofde rapport over Elisabeth Nicolet af te maken. Aangezien ik maandag terug moest naar Charlotte, was ik van plan om de ribben in het weekend te onderzoeken. Als er niets anders tussenkwam, dacht ik wel dat ik alle haastklusjes voor maandag klaar kon krijgen. Ik had niet gerekend op het telefoontje dat ik om halfelf aannam.

‘Het spijt me echt ontzettend dat ik u zomaar opbel, doctor Brennan.’ Engels, langzaam gesproken, elk woord met zorg gekozen.

‘Zuster Julienne, wat leuk om iets van u te horen.’

‘Alstublieft. Ik bied mijn verontschuldigingen aan voor al die telefoontjes.’

‘De telefoontjes?’ Ik bladerde de roze briefjes op mijn bureau door. Ik wist dat ze op woensdag had teruggebeld, maar dacht dat ze een aanvulling had op ons eerdere gesprek. Er waren nog twee andere briefjes met haar naam en telefoonnummer.

‘Ik ben degene die zich moet verontschuldigen. Ik ben gisteren de hele dag bezig geweest en ik heb mijn boodschappen niet doorgekeken. Het spijt me.’

Geen antwoord.

‘Ik ben nu bezig met het rapport.’

‘Nee, nee, daar gaat het niet om. Ik bedoel, ja natuurlijk, dat is ontzettend belangrijk. En we wachten allemaal vol verlangen…’

Ze aarzelde en ik zag in gedachten hoe haar donkere wenkbrauwen de eeuwige frons op haar gezicht nog dieper maakten. Zuster Julienne keek altijd bezorgd.

‘Ik vind het erg gênant, maar ik weet niet tot wie ik me moet wenden. Ik heb uiteraard gebeden en ik weet dat God naar me luistert, maar ik heb het gevoel dat ík iets moet doen. Ik wijd me helemaal aan mijn werk, aan het bijhouden van Gods archieven, maar, nou ja, ik heb ook een aardse familie.’ Ze formuleerde haar woorden nauwgezet, ze vormde ze zoals een bakker zijn deeg modelleert.

Er viel opnieuw een lange stilte. Ik wachtte rustig af tot ze verder zou gaan.

‘Hij helpt degenen die zichzelf helpen.’

‘Ja.’

‘Het gaat over mijn nichtje, Anna. Anna Goyette. Zij is degene die ik woensdag bedoelde.’

‘Uw nichtje?’ Ik had geen idee waar dit op uit zou draaien.

‘Ze is het kind van mijn zuster.’

‘Ik begrijp het.’

‘Ze is… we weten niet zeker waar ze is.’

‘A-ha.’

‘Ze is doorgaans een heel nadenkend kind, heel betrouwbaar en ze blijft nooit weg zonder te bellen.’

‘A-ha.’ Ik begon een flauw vermoeden te krijgen.

Ten slotte gooide ze het eruit. ‘Anna is gisteravond niet gekomen en mijn zuster is volkomen over haar toeren. Ik heb natuurlijk tegen haar gezegd dat ze moet bidden, maar nou ja…’ Haar stem ebde weg.

Ik wist niet precies wat ik moest zeggen. Ik had niet verwacht dat het gesprek deze kant op zou gaan.

‘Uw nichtje wordt vermist?’

‘Ja.’

‘Als u zich zorgen maakt, kunt u misschien beter contact opnemen met de politie.’

‘Mijn zuster heeft al twee keer opgebeld. Ze hebben tegen haar gezegd dat hun normale aanpak is om bij iemand van Anna’s leeftijd altijd achtenveertig tot tweeënzeventig uur te wachten.’

‘Hoe oud is uw nichtje?’

‘Anna is negentien.’

‘Is zij degene die aan McGill studeert?’

‘Ja.’ Haar stem klonk zo gespannen dat je er een metalen stang mee had kunnen doorzagen.

‘Zuster, er is echt niets…’

Ik hoorde hoe ze een snik inslikte. ‘Ik weet het, ik weet het en het spijt me dat ik u lastigval, doctor Brennan.’ Haar woorden kwamen er als een soort gehik uit, onderbroken door kort en scherp inademen. ‘Ik weet dat u het druk hebt, dat weet ik, maar mijn zuster is hysterisch en ik weet gewoon niet wat ik tegen haar moet zeggen. Ze heeft twee jaar geleden haar man verloren en nu heeft ze het gevoel dat Anna het enige is dat ze nog heeft. Virginie belt me ieder halfuur op en houdt vol dat ik haar moet helpen om haar dochter te vinden. Ik weet dat dit uw werk niet is en ik zou u ook nooit opgebeld hebben als ik niet zo wanhopig was. Ik heb gebeden, maar, o…’

Ik was verbijsterd toen ik hoorde hoe ze in tranen uitbarstte. Ze slokten haar spraakvermogen op en wisten haar woorden uit. Ik wachtte af, terwijl mijn gedachten één grote warboel vormden. Wat moest ik zeggen?

Toen nam het gesnik af, ik hoorde het geluid van papieren zakdoekjes die uit een doos werden getrokken en vervolgens een neus die werd gesnoten.

‘Ik… ik… Vergeeft u me alstublieft.’ Haar stem beefde.

Raad geven is nooit een van mijn sterke punten geweest. Zelfs met mensen die me na staan, voel ik me onhandig en onnuttig als er emoties aan te pas komen. Ik ben meer praktisch ingesteld.

‘Is Anna wel vaker weg geweest?’ Los het probleem maar op.

‘Dat geloof ik niet. Maar het contact tussen mijn zuster en mij verloopt niet altijd… even soepel.’ Ze was een beetje gekalmeerd en woog haar woorden weer op een goudschaaltje.

‘Heeft ze problemen met haar studie gehad?’

‘Dat geloof ik niet.’

‘Met vrienden dan? Heeft ze misschien een vriendje?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Is u opgevallen of ze zich de laatste tijd anders gedroeg?’

‘Hoe bedoelt u?’

‘Heeft ze haar eetgewoontes veranderd? Slaapt ze meer of minder dan normaal? Is ze minder mededeelzaam geworden?’

‘Het… het spijt me. Sinds ze op de universiteit zit, heb ik Anna niet meer zo vaak gezien als vroeger het geval was.’

‘Woont ze haar colleges wel bij?’

‘Dat weet ik niet zeker.’ Haar stem zakte weg bij het laatste woord. Ze klonk alsof ze volslagen uitgeput was.

‘Kan Anna goed met haar moeder opschieten?’

Er viel een lange stilte.

‘Er is sprake van de gebruikelijke spanning, maar ik weet dat Anna van haar moeder houdt.’

Bingo.

‘Zuster, het is best mogelijk dat uw nichtje wat tijd voor zichzelf nodig had. Als u een dag of twee wacht, weet ik zeker dat ze wel weer komt opdagen of belt.’

‘Ja, ik denk wel dat u gelijk hebt, maar Virginie maakt dat ik me zo hulpeloos voel. Ze is volkomen overstuur. Ze is niet voor rede vatbaar en ik dacht dat als ik haar kon vertellen dat de politie een onderzoek instelt, ze misschien… gerustgesteld zou zijn.’

Ik hoorde weer een zakdoekje tevoorschijn komen en vreesde een nieuwe huilbui.

‘Laat mij maar even bellen. Ik weet niet zeker of het helpt, maar ik zal mijn best doen.’

Ze bedankte me en we verbraken de verbinding. Ik bleef even zitten terwijl ik overwoog wat ik kon doen. Ik dacht aan Ryan, maar McGill bevindt zich op het eiland van Montreal. Communauté Urbainne de Montréal Police. cum. Ik haalde even diep adem en toetste het nummer in. Toen de receptioniste opnam, kwam ik met mijn verzoek.

‘Monsieur Charbonneau, s’il vous plaît.’

‘Un instant, s’il vous plaît.’

Even later kwam ze weer aan de lijn en zei dat Charbonneau die middag afwezig was.

‘Wilt u Monsieur Claudel?’

‘Ja.’ Mond-en-klauwzeer was me even lief geweest. Verdomme.

‘Claudel,’ zei de volgende stem.

‘Monsieur Claudel. Met Tempe Brennan.’

Terwijl ik naar lege lucht zat te luisteren, zag ik in gedachten Claudels kromme neus en zijn papegaaiengezicht, waar meestal de afkeuring over mij op te lezen stond. Een dikke puist bezorgde me evenveel genoegen als praten met deze rechercheur. Maar aangezien ik nooit te maken kreeg met weggelopen jongeren, wist ik niet tot wie ik me anders moest wenden. Claudel en ik hadden eerder samen cum-zaken afgehandeld en hij had met me leren leven, dus ik hoopte dat hij me op z’n minst kon vertellen bij wie ik moest zijn.

Oui?’

‘Monsieur Claudel, ik heb een nogal vreemd verzoek. Ik besef dat dit niet echt uw…’

‘Waar gaat het om, doctor Brennan?’ Abrupt. Claudel was een van de weinigen die de Franse taal koud konden laten klinken. Alleen de feiten, dame.

‘Ik ben net opgebeld door een vrouw die zich zorgen maakt over haar nichtje. Het meisje studeert aan McGill en ze is gisteravond niet thuisgekomen. Ik vroeg me a…’

‘Dan moet er rapport worden opgemaakt van een vermiste persoon.’

‘De moeder kreeg te horen dat er de eerste achtenveertig tot tweeënzeventig uur niets aan te doen was.’

‘Leeftijd?’

‘Negentien.’

‘Naam.’

‘Anna Goyette.’

‘Is ze intern?’

‘Dat weet ik niet. Zo klonk het niet. Ik denk dat ze bij haar moeder woont.’

‘Heeft ze gisteren haar colleges gevolgd?’

‘Dat weet ik niet.’

‘Waar is ze het laatst gezien?’

‘Dat weet ik niet.’

Weer een stilte. Toen: ‘Het schijnt dat er heel wat is dat u niet weet. Dit is misschien niet eens een cum-zaak en het is, in dit stadium, zeker geen zaak voor de moordbrigade.’ Ik zag hem in gedachten met iets ergens tegenaan tikken, zijn gezicht vertrokken van ongeduld.

‘Ja. Ik wilde gewoon graag weten met wie ik contact op kan nemen,’ snauwde ik. Hij gaf me het gevoel dat ik me niet goed had voorbereid en dat irriteerde me niet alleen, maar ook mijn taalgebruik leed eronder. Zoals gewoonlijk was ik met Claudel in de buurt niet op mijn best, vooral niet omdat zijn kritiek op mijn methodiek deels terecht was.

‘Probeer het eens bij Vermiste personen.’

Ik luisterde naar een kiestoon.

Ik zat nog steeds te briesen van woede toen de telefoon opnieuw ging.

‘Doctor Brennan,’ blafte ik.

‘Komt het niet gelegen?’ Het zachte, zuidelijke Engels vormde een scherp contrast met Claudels afgemeten, nasale Frans.

‘Doctor Jeannotte?’

‘Ja. Noem me alsjeblieft Daisy.’

‘Ik hoop dat je het me niet kwalijk neemt, Daisy. Ik… ik heb een paar zware dagen achter de rug. Wat kan ik voor je doen?’

‘Nou, ik heb wat interessant Nicolet-materiaal voor je gevonden. Ik zou het vervelend vinden om het per koerier te moeten sturen, aangezien bepaalde stukken heel oud en waarschijnlijk waardevol zijn. Zou je langs willen komen om het op te halen?’

Ik keek op mijn horloge. Het was elf uur geweest. Verrek, waarom ook niet. Misschien kon ik navraag doen naar Anna als ik toch op het universiteitsterrein was. Dan had ik ten minste iets om aan zuster Julienne te vertellen.

‘Ik kan rond twaalf uur wel even komen. Schikt dat?’

‘Dat zou prima zijn.’

Ik was opnieuw te vroeg. Opnieuw stond de deur open en was er niemand in het kantoor, met uitzondering van een jonge vrouw die tijdschriften in de schappen stond te leggen. Ik vroeg me af of dat dezelfde stapel was die Jeannottes assistente woensdag had staan inruimen.

‘Hoi. Ik ben op zoek naar doctor Jeannotte.’

De vrouw draaide zich om en de grote ringen in haar oren schommelden en weerkaatsten het licht. Ze was lang, misschien wel een meter tachtig, met donker haar dat vlak boven haar hoofdhuid afgeschoren was.

‘Ze is even naar beneden gegaan. Hebt u een afspraak?’

‘Ik ben een beetje te vroeg. Het geeft niet.’

Het kantoor was even warm en even onoverzichtelijk als bij mijn eerste bezoek. Ik trok mijn jack uit en propte mijn wanten in de zakken. De vrouw wees op een houten staande kapstok en ik hing mijn jack eraan. Ze keek toe zonder iets te zeggen.

‘Ze heeft wel veel tijdschriften,’ zei ik, terwijl ik naar de stapel op het bureau wees.

‘Volgens mij doe ik niets anders dan deze dingen uitzoeken.’ Ze rekte zich uit en legde een tijdschrift op het schap boven haar hoofd.

‘Wel praktisch om lang te zijn, neem ik aan.’

‘Bij sommige dingen wel.’

‘Ik heb woensdag de assistente ontmoet die doctor Jeannotte helpt bij de voorbereiding van haar colleges. Zij was ook bezig met het opruimen van tijdschriften.’

‘Mmm.’ De jonge vrouw pakte opnieuw een tijdschrift op en bekeek de rug.

‘Ik ben doctor Brennan,’ zei ik.

Ze duwde het tijdschrift in een stapel op ooghoogte.

‘En jij bent…’ drong ik vriendelijk aan.

‘Sandy O’Reilly,’ zei ze zonder zich om te draaien. Ik vroeg me af of ze beledigd was door mijn opmerking over lengte.

‘Leuk om kennis met je te maken, Sandy. Ik realiseerde me woensdag pas toen ik al weg was dat ik helemaal niet had gevraagd hoe die andere assistente heette.’

Ze haalde haar schouders op. ‘Ik weet zeker dat Anna zich daar niet druk over heeft gemaakt.’

De naam trof me als een zweepslag. Zoveel geluk kon ik niet hebben.

‘Anna?’ vroeg ik. ‘Anna Goyette?’

‘Ja.’ Ze draaide zich eindelijk om en keek me aan. ‘Kent u haar?’

‘Nee, niet echt. Een studente die zo heet, is familie van een kennis van me en ik vroeg me af of het om dezelfde persoon ging. Is ze vandaag ook aanwezig?’

‘Nee. Ik geloof dat ze ziek is. Daarom werk ik nu. Ik ben er nooit op vrijdag maar Anna kon niet, dus heeft doctor Jeannotte gevraagd of ik kon invallen.’

‘Is ze ziek?’

‘Ja, dat geloof ik wel. Ik weet het eigenlijk niet. Het enige dat ik weet, is dat ze er alweer niet is. Maar het maakt niet uit. Ik kan het geld goed gebruiken.’

‘Alweer?’

‘Nou, ja. Ze is er vaak niet. Meestal val ik in. Het extra geld is wel leuk, maar op die manier krijg ik mijn proefschrift nooit af.’ Ze lachte even, maar ik kon de ergernis in haar stem horen.

‘Heeft Anna problemen met haar gezondheid?’

Sandy hield haar hoofd schuin en keek me aan. ‘Waarom hebt u zoveel belangstelling voor Anna?’

‘Zo ligt het niet precies. Ik ben hier om wat onderzoeksmateriaal op te halen dat doctor Jeannotte voor me heeft. Maar ik ben bevriend met Anna’s tante en ik weet dat haar familie zich zorgen maakt omdat ze haar sinds gisterochtend niet meer hebben gezien.’

Ze schudde haar hoofd en pakte weer een tijdschrift op. ‘Ze hebben alle reden om zich zorgen te maken over Anna. Ze is behoorlijk maf.’

‘Maf?’

Ze borg het tijdschrift op, draaide zich om en keek me aan. Haar ogen bleven lang in de mijne rusten, taxerend.

‘Bent u een vriend van de familie?’

‘Ja.’ In zekere zin.

‘U bent geen rechercheur of een journalist of zo?’

‘Ik ben antropoloog.’ Waar, ook al was het niet helemaal juist. Maar de gedachte aan Margaret Mead of Jane Goodall zou haar misschien wat meer geruststellen. ‘Ik vroeg het alleen maar omdat Anna’s tante me vanmorgen heeft opgebeld. En nu blijkt dat we het over dezelfde persoon hebben…’

Sandy liep het kantoor door, keek de gang in en leunde toen tegen de muur vlak achter de deur. Het was duidelijk dat ze zich niet voor haar lengte geneerde. Ze liep met opgeheven hoofd en bewoog zich voort met lange, lome passen.

‘Ik wil geen dingen zeggen die Anna haar baantje kunnen kosten. Of mij het mijne. Vertel alstublieft aan niemand van wie u dit hebt gehoord, vooral niet aan doctor Jeannotte. Ze zou het niet leuk vinden dat ik over een van haar studenten klets.’

‘Mijn woord erop.’

Ze haalde diep adem. ‘Ik denk dat Anna echt in de puree zit en hulp nodig heeft. En niet alleen omdat ik voor haar moet invallen. Anna en ik waren vrienden, althans we trokken vorig jaar heel veel met elkaar op. Daarna is ze veranderd. Ze is volkomen aan het eind van haar Latijn. Ik heb er al een tijdje over lopen denken om haar moeder te bellen. Iemand moet het weten.’

Ze slikte en ging op haar andere been staan.

‘Anna zit de helft van de tijd bij de studentenadviescommissie omdat ze zo ongelukkig is. Ze is dagenlang onvindbaar en als ze weer boven water komt, is het net alsof ze geen eigen leven heeft en alleen maar eeuwig hier rondhangt. En ze ziet er altijd zo gespannen uit, alsof ze op het punt staat van een brug af te springen.’

Ze hield op, met haar ogen vast op me gericht, nadenkend. Daarna: ‘Een vriend heeft me verteld dat Anna ergens bij betrokken is.’

‘Ja?’

‘Ik heb geen flauw idee of dit waar is en of ik er zelfs maar over zou moeten praten. Het is niet mijn gewoonte om roddels door te geven, maar als Anna in moeilijkheden zit, zou ik het mezelf nooit vergeven als ik mijn mond hield.’

Ik wachtte af.

‘En als het waar is, zou ze gevaar kunnen lopen.’

‘Waar is Anna volgens jou dan bij betrokken?’

‘Het klinkt zo bizar.’ Ze schudde haar hoofd en de oorringen tikten tegen haar kaken. ‘Ik bedoel, je hoort dat soort dingen wel eens, maar het gaat nooit om iemand die je kent.’

Ze slikte opnieuw en wierp over haar schouder een blik uit de deur.

‘Mijn vriend vertelde me dat Anna zich bij een sekte heeft aangesloten. Een groep Satanaanbidders. Ik weet niet of…’

Toen ze de vloer hoorde kraken, liep Sandy weer naar de andere kant van het kantoor en pakte een paar tijdschriften op. Ze was druk bezig met inruimen toen Daisy Jeannotte in de deuropening verscheen.