4

Het was laat in de middag voordat het allerlaatste bot ingepakt was en vervoerd kon worden. Ryan keek toe terwijl ik voorzichtig de delen van de schedel tevoorschijn haalde, inpakte en in plastic dozen deed. Ik zou de overblijfselen in het lab analyseren. De rest van het onderzoek mocht hij voor zijn rekening nemen.

Het begon te schemeren toen ik uit de kelder kwam. Om te zeggen dat ik het koud had, was net zoiets als te beweren dat Lady Godiva geen kleren droeg. Voor de tweede achtereenvolgende dag had ik aan het eind van de middag geen enkel gevoel meer in mijn tenen en vingers. Ik hoopte dat amputatie niet nodig zou zijn.

LaManche was al weg, dus reed ik met Ryan en zijn partner, Jean Bertrand, mee naar Montreal. Ik zat achterin te rillen en te vragen of de verwarming hoger kon. Zij zaten voorin te zweten en af en toe iets uit te trekken.

Het drong nauwelijks tot me door waar ze het over hadden. Ik was compleet op, het enige dat ik nog wilde was een heet bad nemen en in mijn flanellen nachtpon kruipen. Een maand lang. Mijn gedachten dwaalden af. Ik zat aan beren te denken. Dat was ook een idee. Diep wegkruipen en slapen tot het lente werd.

Allerlei beelden schoten door mijn hoofd. Het slachtoffer in de kelder. Een sok die over verbrande en verstijfde tenen bungelde. Een naamplaatje op een kleine doodskist. Een sticker met een lachend smoeltje.

‘Brennan.’

‘Wat is er?’

‘Goodmorning, starshine. Earth says “Hello”.’

‘Wat?’

‘Je bent thuis.’

Ik had als een blok liggen slapen.

‘Bedankt. Ik spreek jullie maandag wel.’

Ik strompelde de auto uit en de trap naar mijn flatgebouw op. De buurt was bedekt met een laagje sneeuw, als poedersuiker op een koffiebroodje. Waar kwam al die sneeuw toch vandaan?

De voorraad etenswaren was nog steeds beneden peil, dus at ik een paar crackers met pindakaas die ik wegspoelde met wat vissoep. In de voorraadkast vond ik nog een oude doos koekjes met pure chocola, waar ik dol op was. Ze waren oudbakken en hard, maar ik kon me niet veroorloven om kieskeurig te zijn.

Het bad stelde me niet teleur. Toen ik eruit kwam, besloot ik om de open haard aan te maken. Ik was eindelijk warm, maar ik voelde me ontzettend moe en heel alleen. De chocola had me wat troost bezorgd, maar ik had behoefte aan meer.

Ik miste mijn dochter. Katy’s schooljaar was in vieren opgedeeld, mijn universiteit werkte met semesters, dus onze krokusvakantie viel niet samen. Zelfs Birdie was dit keer in het zuiden achtergebleven. Hij haatte vliegen en verkondigde die mening luidkeels tijdens elke vlucht. Aangezien ik dit keer nog geen twee weken in Quebec zou blijven, had ik besloten om zowel de kat als de vliegmaatschappij te sparen.

Terwijl ik de lucifer bij het aanmaakblokje hield, dacht ik na over vuur. Homo erectus was de eerste die het wist te temmen. We hadden het al bijna een miljoen jaar gebruikt om te jagen, te koken, warm te blijven en licht in ons leven te brengen. Dat was mijn laatste college geweest voor de vakantie. Ik dacht aan mijn studenten in North Carolina. In de tijd dat ik op zoek was naar Elisabeth Nicolet, hadden zij een tentamen afgelegd. De blauwe boekjes zouden hier morgen per post afgeleverd worden, terwijl de studenten zich uit de voeten maakten naar het strand.

Ik deed de lamp uit en keek toe hoe de vlammen langs en over de houtblokken likten en dartelden. Schaduwen dansten door de kamer. Ik rook de geur van dennenhout en hoorde vocht sissen en ploffen terwijl het zich kokend naar de oppervlakte werkte. Daarom is vuur ook zo aantrekkelijk. Het spreekt alle zintuigen aan.

Ik maakte een gedachtesprongetje naar Kerstmis in mijn jeugd en naar zomerkampen. Wat was vuur toch een zegen. Het kon troost brengen en fijne herinneringen oproepen. Maar het kon ook doden. Ik wilde vanavond niet meer aan St. Jovite denken.

Ik keek toe hoe de sneeuwlaag op de vensterbank steeds dikker werd. Mijn studenten zouden inmiddels plannen maken voor hun eerste dag aan het strand. Terwijl ik moest waken voor bevriezingsverschijnselen, moesten zij ervoor zorgen dat ze niet in de zon verbrandden. Daar wilde ik ook niet over nadenken.

Ik begon te piekeren over Elisabeth Nicolet. Zij was een non geweest. femme contemplative had er op de plaquette gestaan. Een bespiegelende vrouw. Maar ze had al meer dan een eeuw lang nergens meer over nagedacht. Stel je voor dat we de verkeerde kist hadden opgegraven? Weer iets waar ik niet over wilde nadenken. In ieder geval vanavond hadden Elisabeth en ik weinig gemeen.

Ik keek hoe laat het was. Tien over halftien. Als tweedejaars was Katy tot een van de ‘Beauties van Virginia’ verkozen. Hoewel ze gemiddeld een dikke voldoende haalde bij tentamens voor beide studierichtingen die ze volgde, Engels en psychologie, hield ze er toch een uitgebreide vriendenkring op na. Geen schijn van kans dat ze op vrijdagavond thuis zou zijn. Maar als eeuwige optimist ging ik toch met de telefoon voor de open haard zitten en belde naar Charlottesville.

Katy nam op toen de telefoon drie keer was overgegaan.

Omdat ik haar voicemail verwachtte, stotterde ik iets onverstaanbaars.

‘Mam? Ben jij dat?’

‘Ja. Hallo. Waarom zit jij thuis?’

‘Ik heb een puist op mijn neus zo groot als een hamster. Ik ben veel te lelijk om uit te gaan. Waarom zit jij thuis?’

‘Jij kunt gewoon niet lelijk zijn. Over die puist zal ik mijn mond houden.’ Ik nestelde me tegen een kussen en legde mijn voeten op de rand van de open haard. ‘Ik ben twee dagen bezig geweest met het opgraven van dode mensen en ik ben te moe om uit te gaan.’

‘Ik wil er niets over horen.’ Ik hoorde het geritsel van cellofaan. ‘Die puist ziet er niet uit.’

‘Dat gaat ook wel weer over. Hoe is het met Cyrano?’ Katy had twee ratten, Templeton en Cyrano de Bergerat.

‘Wel wat beter. Ik heb een of ander medicijn bij de dierenwinkel gehaald en hem dat met een pipetje ingegeven. Dat genies en geproest van hem is bijna over.’

‘Mooi zo. Hij is altijd mijn favoriet geweest.’

‘Ik geloof dat Templeton dat ook doorheeft.’

‘Ik zal proberen om voortaan wat tactvoller te zijn. Heb je verder nog nieuws?’

‘Niet veel. Ik ben uit geweest met een knul die Aubrey heette. Wel een toffe vent. Hij heeft me de dag erna rozen gestuurd. En morgen ga ik picknicken met Lynwood. Lynwood Deacon. Dat is een eerstejaars rechten.’

‘Selecteer je ze daarop?’

‘Waarop?’

‘Op die namen.’

Ze reageerde niet. ‘Tante Harry heeft gebeld.’

‘O?’ Bij het horen van de naam van mijn zuster werd ik altijd een beetje onrustig, als een emmer vol spijkers die iets te dicht bij het randje staat.

‘Ze gaat die ballonhandel verkopen of zo. Ze belde eigenlijk om te vragen waar jij uithing. Ze klonk een beetje vreemd.’

‘Vreemd?’ Mijn zuster klonk al vreemd als er niets aan de hand was.

‘Ik heb haar verteld dat je in Quebec zat. Ze zal je morgen wel bellen.’

‘Oké.’ Daar zat ik echt op te wachten.

‘O! En Pa heeft een Mazda rx7 gekocht. Echt een snoepje! Maar hij wil mij er niet in laten rijden.’

‘Ja, ik weet het.’ Mijn ex-echtgenoot leed aan een lichte vorm van midlifecrisis.

Ze aarzelde even. ‘In feite stonden we net op het punt om een pizza te gaan eten.’

‘En die puist dan?’

‘Ik teken er wel oortjes en een staart aan en doe net alsof het een tattoo is.’

‘Dat moet lukken. Als je betrapt wordt, geef je maar een valse naam op.’

‘Ik hou van je, mam.’

‘Ik hou ook van jou. Ik spreek je nog wel.’

Ik at de rest van de koekjes op en poetste mijn tanden. Twee keer. Daarna rolde ik mijn bed in en sliep elf uur aan één stuk.

Ik bracht de rest van het weekend door met uitpakken, schoonmaken, winkelen en het nakijken van tentamens. Mijn zuster belde zondagavond laat om te vertellen dat ze haar heteluchtballon verkocht had. Wat een opluchting. Ik had drie jaar lang allerlei excuses lopen zoeken om Katy op de grond te houden en met angst en beven de dag afgewacht dat ze eindelijk de lucht in zou gaan. Die creatieve energie kon nu voor andere dingen worden gebruikt.

‘Ben je thuis?’ vroeg ik.

‘Yep.’

‘Is het warm?’ Ik keek naar de laag sneeuw op de vensterbank. Die werd nog steeds dikker.

‘Het is altijd warm in Houston.’

Ze kon de zenuwen krijgen.

‘Waarom verkoop je de hele handel eigenlijk?’

Harry is altijd op zoek geweest, al is nooit duidelijk geworden waarnaar. Gedurende de afgelopen drie jaar was ze helemaal hoteldebotel geweest van ballonvaren. Als ze geen ballonsafari’s boven Texas maakte, pakte ze samen met haar bemanning de hele mikmak in een oude pick-up en reed kriskras het land door naar ballonrally’s.

‘Striker en ik gaan uit elkaar.’

‘O.’

Ze was ook helemaal hoteldebotel geweest van Striker. Ze hadden elkaar ontmoet bij een rally in Albuquerque en vijf dagen later waren ze getrouwd. Dat was twee jaar geleden.

Het bleef een hele tijd stil. Ik gaf als eerste toe.

‘Wat nu?’ vroeg ik.

‘Ik zit na te denken over therapie.’

Dat verbaasde me. Mijn zuster deed zelden iets dat voor de hand lag.

‘Dat helpt je misschien om hier overheen te komen.’

‘Nee, nee. Striker heeft een ijszak tussen z’n oren. Ik zal geen traan om hem laten. Daar krijg ik alleen maar dikke ogen van.’ Ik hoorde hoe ze een sigaret opstak, diep inhaleerde en de rook weer uitblies. ‘Het gaat om een cursus waar ik iets over heb gehoord. Als je die hebt gevolgd, kun je mensen van advies dienen over holistische gezondheid en het bestrijden van stress en zo. Ik heb al van alles gelezen over kruiden, meditatie en levensbeschouwing en dat is allemaal hartstikke leuk. Volgens mij zal ik daar heel goed in zijn.’

‘Harry. Dat klinkt wel een beetje onbetrouwbaar.’ Hoe vaak had ik dat al gezegd?

‘Poeh. Natuurlijk kijk ik eerst de kat uit de boom. Ik ben niet zo dom als het achtereind van een varken.’

Nee. Ze was niet dom. Maar als Harry iets wil, dan gaat ze er ook voor. En dan kun je haar dat niet meer uit haar hoofd praten.

Ik was een beetje uit het lood geslagen toen ik de telefoon neerlegde. Het idee dat Harry mensen met problemen advies zou gaan geven maakte me zenuwachtig.

Tegen zessen maakte ik voor mezelf een maaltijd klaar van gebraden kippenborst, gekookte rode aardappeltjes met boter en bieslook en gestoomde asperges. Een glas Chardonnay zou het helemaal perfect hebben gemaakt. Maar niet voor mij. Die schakelaar stond al zeven jaar op uit en daar zou hij blijven staan. Ik ben ook niet zo dom als het achtereind van een varken. Althans niet wanneer ik nuchter ben. Ondanks alles sloeg de maaltijd de watercrackers van de avond ervoor met stukken.

Terwijl ik zat te eten, dacht ik na over mijn jongere zus. Harry en een officiële schoolopleiding hebben nooit door één deur gekund. Ze was op de dag voor het eindexamen met haar vriendje van de middelbare school getrouwd en daarna nog met drie anderen. Ze heeft sint-bernards gefokt, is bedrijfsleidster geweest in een Pizza Hut, heeft designer-zonnebrillen verkocht, rondreizen door Yucatan geleid, de pr voor de Houston Astros gedaan, ze is een bedrijf voor het schoonmaken van tapijten begonnen dat prompt failliet raakte, ze heeft in de makelaardij gezeten en de laatste tijd nam ze mensen mee voor een tochtje in een heteluchtballon.

Toen ik drie was en Harry een, heb ik haar been gebroken door er met mijn driewieler overheen te rijden. Dat heeft haar geen moment tegengehouden. Harry leerde lopen met haar ene been in het gips. Mijn ongelooflijk irritante en volslagen vertederende zuster maakt met haar enorme inzet goed wat ze aan opleiding of inzicht mist. Ik vind haar ontzettend vermoeiend.

Om halftien zette ik het ijshockey aan. Het was het eind van de tweede periode en de Habs stonden vier-nul achter tegen St. Louis. Don Cherry stond te sputteren over het onvermogen van het bestuur van de Canadiens, met zijn ronde kop rood aangelopen boven zijn hoge boord. Hij leek meer op een tenor in een barbershop-kwartet dan op een sportcommentator. Ik keek toe, verbijsterd dat miljoenen hem iedere week aanhoren. Om kwart over tien zette ik de tv uit en ging naar bed.

De volgende ochtend stond ik vroeg op en reed naar het lab. Maandag is een drukke dag voor de meeste lijkschouwers. De willekeurige gevallen van wreedheid, zinloze bravoure, eenzame zelfverachting en wanhopig slechte timing die uitlopen op een gewelddadige dood nemen in het weekend toe. De lichamen worden naar het lijkenhuis gebracht en opgeslagen tot er ’s maandags autopsie op gepleegd kan worden.

Deze maandag vormde geen uitzondering. Ik haalde koffie en ging naar de ochtendvergadering in het kantoor van LaManche. Natalie Ayers was bij een moordproces in Val d’Or, maar de andere pathologen waren wel aanwezig. Jean Pelletier was net terug van het geven van een getuigenis in Kuujjuaq, in het uiterste noorden van Quebec. Hij liet foto’s zien aan Emily Santangelo en Marcel Morin. Ik keek mee.

Kuujjuaq zag eruit alsof het de avond daarvoor per vliegtuig aangevoerd en in elkaar was gezet.

‘Wat is dat?’ vroeg ik, wijzend op een prefab gebouw met een plastic buitenlaag.

‘Het zwembad.’ Hij wees op een rood, achthoekig bord met bovenaan onbekende tekens en daaronder in dikke witte letters arrêt. ‘Alle borden zijn in het Frans en het Inuktituk.’ Hij had zo’n zwaar accent dat hij wat mij betreft die laatste taal had kunnen spreken. Ik kende hem al jaren en het kostte me nog steeds moeite om zijn Frans te verstaan.

Pelletier wees op een ander prefab gebouw. ‘Dat is de rechtbank.’

Het leek precies op het zwembad, sans plastic. Achter de stad lag een uitgestrekte toendra, grauw en guur, een Serengeti van steen en mos. Een verbleekt kariboeskelet lag langs de kant van de weg.

‘Komt dat vaker voor?’ vroeg Emily terwijl ze de kariboe bestudeerde.

‘Alleen als ze dood zijn.’

‘Er zijn vandaag acht autopsies,’ zei LaManche terwijl hij het rooster uitdeelde. Hij sprak ze allemaal door. Een achttienjarige man was onder een trein gekomen, waarbij zijn bovenlijf in tweeën was gedeeld. Het was gebeurd bij een afgezette spoorbrug waar vaak tieners kwamen.

Een snowmobile was op Lac Megantic door het ijs gezakt. Twee lichamen geborgen. Vermoedelijk onder invloed van alcohol.

Een baby was dood en uitgedroogd in zijn bed aangetroffen. Mama, die beneden naar een spelprogramma zat te kijken toen de autoriteiten aanklopten, zei dat God haar tien dagen eerder opdracht had gegeven om de baby geen eten meer te geven.

Een niet geïdentificeerde blanke man was gevonden achter een vuilcontainer op de campus van McGill. Drie lichamen waren geborgen na een brand in een huis in St. Jovite.

Pelletier kreeg de baby toegewezen. Hij gaf aan dat hij mogelijk behoefte zou hebben aan een antropologisch consult. Hoewel er geen twijfel bestond aan de identiteit van de baby, zou het moeilijk worden om de doodsoorzaak en het tijdstip van overlijden vast te stellen.

Santangelo kreeg de lichamen uit Lac Megantic, Morin de gevallen van de trein en de container. De slachtoffers uit de slaapkamer in St. Jovite waren in dusdanige staat dat een normale autopsie mogelijk was. LaManche zou die zelf voor zijn rekening nemen. Ik zou de beenderen uit de kelder doen.

Na de vergadering ging ik naar mijn kantoor en opende een dossier door de gegevens van het statusformulier van die ochtend over te schrijven op een antropologieformulier. Naam: Inconnu. Onbekend. Geboortedatum: blanco. Laboratoire de Médecine Légale-nummer: 31013. Mortuariumnummer: 375. Politiezaaknummer: 89041. Patholoog: Pierre LaManche. Lijkschouwer: Jean-Claud Hubert. Rechercheurs: Andrew Ryan en Jean Bertrand, Escouade de Crimes Contre La Personne, Sûreté du Québec.

Ik voegde de datum toe en stopte het formulier in een archiefmap. We gebruiken allemaal een andere kleur. Roze is Marc Bergeron, de odontoloog. Groen is Martin Lévesque, de radioloog. LaManche gebruikt rood. Een heldergele omslag betekent antropologie.

Ik tikte mijn code in en ging met de lift naar het souterrain. Daar vroeg ik een autopsietechnicus om lml31013 in kamer drie te leggen en ging vervolgens mijn operatiepak aantrekken.

De vier snijkamers van het Laboratoire de Médecine Légale liggen naast het lijkenhuis. Het lml zwaait de scepter over de kamers, het lijkenhuis ressorteert onder het bureau van de lijkschouwer. Snijkamer twee is groot en bevat drie tafels. In de andere staat er maar een. Nummer vier is voorzien van speciale afzuigapparatuur. Ik werk daar vaak, aangezien veel van mijn gevallen bepaald niet fris zijn. Vandaag liet ik kamer vier vrij voor Pelletier en de baby. Verbrande lichamen ruiken niet echt smerig.

Toen ik kamer drie binnenliep, stond er een brancard met daarop een zwarte lijkzak en vier plastic bakken. Ik trok het deksel van een van de bakken, pakte de vulwatten eruit en controleerde de schedeldelen. Ze hadden de reis zonder schade doorstaan.

Ik vulde een registratiekaart in, ritste de lijkzak open en trok het laken opzij waarin de botten en het puin waren gewikkeld. Ik nam een aantal polaroids en stuurde alles toen weg om röntgenfoto’s te laten maken. Als er tanden of metalen voorwerpen waren, wilde ik precies weten waar die zaten voordat ik met de inhoud aan de slag ging.

Terwijl ik zat te wachten, dacht ik aan Elisabeth Nicolet. Haar doodskist stond opgeborgen in een koelkast drie meter bij me vandaan. Ik trappelde van verlangen om te zien wat erin zat. Een van de boodschappen die ik die ochtend had gekregen, was van zuster Julienne geweest. De nonnen waren ook ongeduldig.

Een halfuur later kwam Lisa met de botten van radiografie terug en overhandigde me een envelop met röntgenfoto’s. Ik hing een aantal ervan op een lichtbak, te beginnen met die van het voeteneind van de lijkzak.

‘Zijn ze oké?’ vroeg Lisa. ‘Ik wist niet precies welke instelling ik moest gebruiken met al die rommel die daarin zit, dus heb ik overal een paar opnamen van gemaakt.’

‘Ze zijn best.’

We keken naar een vage massa omgeven door twee kleine witte spoorbaantjes: de inhoud van de zak en de metalen ritssluiting. De inhoud was doorspekt met puin en hier en daar stak een gedeelte van een bot bleek en als een honingraat af tegen de neutrale achtergrond.

‘Wat is dat?’ Lisa wees op een wit voorwerp.

‘Volgens mij een spijker.’

Ik verving de eerste foto’s door de drie volgende. Aarde, kiezelstenen, stukjes hout en spijkers. We konden de dij- en heupbeenderen zien met daaraan nog stukjes verbrand vlees. Het bekken leek ongeschonden.

‘Dat lijken wel metaaldeeltjes in de rechterfemur,’ zei ik, wijzend op een paar witte vlekjes in het dijbeen. ‘Daar moeten we heel voorzichtig mee omspringen. We zullen straks nog een foto laten maken.’

De volgende foto toonde aan dat de ribben inderdaad zo verbrijzeld waren als ik me herinnerde. De botten uit de arm waren beter bewaard gebleven, ook al waren ze gebroken en lagen ze dwars door elkaar. Een aantal wervels zag eruit alsof ze wel te redden waren. Aan de linkerkant van de borst was opnieuw een metalen voorwerp te zien. Dat leek niet op een spijker.

‘Daar moeten we ook goed op letten.’

Lisa knikte.

Vervolgens bekeken we de röntgenfoto’s van de plastic dozen. Daar was niets ongebruikelijks aan te zien. De onderkaak was goed overgekomen, de dunne tandwortels zaten nog steeds stevig in het bot vast. Zelfs de kronen waren nog intact. Ik kon twee heldere vlekken in twee van de kiezen onderscheiden. Daar zou Bergeron blij mee zijn. Als er tandartsgegevens beschikbaar waren, zouden de vullingen van pas komen om de identiteit vast te stellen.

Toen zag ik de voorkaak. Die was bespikkeld met kleine witte stipjes, alsof iemand er zout op had gestrooid.

‘Daar wil ik ook nog een extra opname van hebben,’ zei ik zacht, terwijl ik naar de plekjes in de buurt van de linkeroogkas keek waar geen röntgenstralen doorheen waren gegaan.

Lisa keek me even vreemd aan.

‘Oké. Laten we hem er maar uithalen,’ zei ik.

‘Of haar.’

‘Of haar.’

Lisa legde een laken over de snijtafel en zette een zeef dwars over de gootsteen. Ik pakte een papieren schort uit een van de laden van het roestvrijstalen aanrecht, deed de band over mijn hoofd en strikte hem vast in mijn middel. Daarna deed ik een masker over mijn mond, trok plastic handschoenen aan en ritste de lijkzak open.

Terwijl ik vanaf de voeten omhoog werkte, pakte ik eerst de grootste en gemakkelijkst te herkennen voorwerpen en botstukken. Daarna ging ik verder en schiftte de inhoud op zoek naar kleine voorwerpen of stukjes bot die ik misschien over het hoofd had gezien. Liza zeefde iedere handvol onder een dun straaltje water. Ze spoelde alles af en legde elk voorwerp op het aanrecht, terwijl ik de delen van het skelet in anatomische volgorde op het laken legde.

Om twaalf uur nam Lisa lunchpauze. Ik werkte door en om halfdrie zat het moeizame karwei erop. Een verzameling spijkers, metalen doppen en een ontplofte patroon lag op het aanrecht, samen met een plastic flesje met wat volgens mij best een stukje stof kon zijn. Op de tafel lag een verbrand en losliggend skelet met de botten van de schedel in een krans, als de bloemblaadjes van een madeliefje.

Het duurde bijna een uur om volledig inventaris op te maken, waarbij ik ieder bot moest identificeren en diende te bepalen of het links of rechts thuishoorde. Daarna richtte ik mijn aandacht op de vragen die Ryan zou stellen. Leeftijd. Geslacht. Ras. Wie is het?

Ik pakte het brok op waar het bekken en de dijbenen in zaten. Het vuur had het zachte weefsel gekookt, waardoor het zwart was geworden en zo hard als leer. Een geluk bij een ongeluk. Dat had de botten beschermd, maar het zou wel eens verdraaid moeilijk kunnen worden om ze eruit te krijgen.

Ik draaide het bekken om. Het vlees aan de linkerkant was weggebrand, waardoor het dijbeen was gespleten. Ik kon een perfecte dwarsdoorsnede zien van de kop en de kom van het heupgewricht. Ik mat de diameter van de kop van het dijbeenbot op. Die was klein en viel onder de kleinere vrouwelijke maten.

Ik bestudeerde de interne structuur van de kop, vlak onder het gewrichtsoppervlak. De spicula van het bot vertoonden het typische honingraatpatroon van een volwassene, zonder de dikke lijnen die aangaven dat er recentelijk deeltjes vergroeid waren. Dat klopte met de volgroeide wortels van de kiezen die me eerder in de kaak waren opgevallen. Dit slachtoffer was geen kind.

Ik keek naar de buitenste randen van de uitholling die de kom van de heup vormde en naar de onderste rand van de kop van het dijbeenbot. Bij alletwee leek het bot naar beneden te druipen, zoals de was van een lekkende kaars. Artritis. Deze persoon was niet jong.

Ik had al het vermoeden dat het slachtoffer een vrouw was. De restanten van de lange beenderen waren klein van diameter, met gladde spieraanhechtingen. Ik verplaatste mijn aandacht naar de schedelfragmenten.

De uitsteeksels van het slaapbeen en de randen van het voorhoofdsbeen waren klein. Scherpe oogkasranden. Het bot was glad aan de achterkant van de schedel en op alle plekken waar dat van een man ruw en knobbelig zou zijn geweest.

Ik bekeek de voorkant. De bovenste gedeelten van de twee neusbeentjes zaten nog op hun plaats. Waar ze in het midden samenkwamen, vormden ze een scherpe hoek, als een soort torenspits. Ik vond twee stukjes bovenkaak. De onderrand van de neusopening liep uit in een scherpe richel waaruit in het midden een spits stuk bot omhoogstak. De neus was smal en markant geweest en van opzij gezien kaarsrecht. Ik vond een deel van de slaap en keek met behulp van een zaklantaarn in de gehoorgang. Ik kon een kleine ronde opening zien, de toegang tot het binnenoor. Allemaal typisch blanke kenmerken.

Vrouwelijk. Blank. Volwassen. Oud.

Ik ging weer terug naar het bekken, in de hoop dat ik aan de hand daarvan het geslacht zou kunnen vaststellen en wat nauwkeuriger zou kunnen zijn omtrent de leeftijd. Ik was met name geïnteresseerd in het gebied waar de beide delen aan de voorkant samenkomen.

Voorzichtig duwde ik het verbrande weefsel opzij en legde de schaambeenverbinding bloot, de symphysis ossium pubis. De schaambeenderen zelf waren breed, evenals de uitholling aan de onderkant. Ze hadden elk een verhoogde richel dwars over de hoek. Het onderste uitsteeksel van elk schaambeen was sierlijk en boog licht naar binnen. Typisch vrouwelijke kenmerken. Ik tekende ze aan op mijn registratieformulier en maakte nog wat polaroid close-ups.

Door de intense hitte was het verbindende kraakbeen gekrompen en waren de schaambeenderen in het midden van elkaar af geraakt. Ik draaide de verbrande massa om en probeerde in het gat te kijken. Het zag ernaar uit dat het bot op het punt waar de beenderen hadden vastgezeten nog ongeschonden was, maar ik kon het niet echt goed zien.

‘Laten we de schaambeenderen er maar uithalen,’ zei ik tegen Lisa.

Ik rook verbrand vlees toen de zaag door de uiteinden zoemde waarmee het schaambeen aan de rest van het bekken vastzit. Het nam slechts een paar seconden in beslag.

De schaambeenverbinding was geschroeid maar nog gemakkelijk te bekijken. Er waren aan geen van beide kanten richels of voren te zien. Het was zelfs zo dat beide zijden poreus waren, met onregelmatige uitstulpingen aan de buitenste randen. Op willekeurige plekken aan de voorzijde van beide schaamdelen staken dunne sliertjes bot uit, ossificaties in het omringende zachte weefsel. De dame had een lang leven achter de rug.

Ik draaide de schaambeenderen om. De buikzijde van allebei was ontsierd door een diepe groef. En ze had een kind gehad.

Ik pakte opnieuw het voorhoofdsbeen op. Ik bleef een moment staan terwijl het tl-licht haarscherp aantoonde wat ik in de kelder al had vermoed en wat de metalen deeltjes op de röntgenfoto hadden bevestigd.

Ik had mijn gevoelens in bedwang gehouden, maar nu stond ik mezelf toe om verdriet te voelen voor het geteisterde menselijke wezen op mijn tafel. En om me af te vragen wat er in vredesnaam met haar was gebeurd.

De vrouw was zeker zeventig geweest, in ieder geval een moeder en hoogstwaarschijnlijk ook een grootmoeder.

Waarom had iemand haar een kogel door het hoofd geschoten en haar in een huis in de Laurentians achtergelaten om te verbranden?