15
Donderdag vloog voorbij in een waas van lesgeven en het uitdelen van advies aan studenten. Na het eten belde ik Pete om te vragen of hij in het weekend langs wilde gaan om te kijken hoe Birdie het maakte. Harry belde rond tien uur op om te vertellen dat haar cursus was beëindigd. Ze was als enige uitgekozen om kennis te maken met de professor en ze zou vrijdagavond bij hem thuis gaan dineren. Ze wilde graag tot na het weekend in de flat blijven.
Ik zei dat ze net zo lang kon blijven als ze wilde. Ik vroeg haar niet waar ze de hele week had uitgehangen of waarom ze niet had gebeld. Ik had het een paar keer geprobeerd zonder antwoord te krijgen, waarvan twee keer na middernacht. Daar zei ik ook niets over.
‘Dus je ziet Ryan volgende week in het Land van de Katoen?’ vroeg ze.
‘Daar ziet het wel naar uit.’ Ik had de neiging om te gaan tandenknarsen. Hoe wist zij dat?
‘Dat zal best leuk worden.’
‘Het is uitsluitend werk, Harry.’
‘Dat zal best. Maar het blijft een lekker stuk.’
‘Zijn voorouders zijn speciaal gefokt om truffels los te wroeten.’
‘Wat?’
‘Laat maar zitten.’
Vrijdagochtend selecteerde ik fragmenten, schreef de vragen uit en stalde de verzameling uit op bladen. Alex, mijn assistente, zou de kaarten en de monsters op nummer leggen en de tijd opnemen van de studenten als ze van blad naar blad liepen. De immer populaire bottenquiz.
Katy kwam precies op tijd opdagen en om twaalf uur ’s middags waren we op weg naar het zuiden. De temperatuur was rond de twintig graden en de lucht had de kleur die altijd op toeristische folders staat afgebeeld. We zetten onze zonnebrillen op en draaiden de raampjes open zodat onze haren lekker konden wapperen. Ik reed en Katy zorgde voor de bijpassende rockmuziek.
We reden zuidelijk over de 1-77 door Columbia, toen een eindje naar het zuidoosten over de 1-26 en vervolgens weer naar het zuiden over de 1-95. Bij Yemassee gingen we de snelweg af en stoven over smalle laaggelegen landwegen. We zaten te praten en te lachen en stopten als we daar zin in hadden. Barbecue bij Maurice’s Piggy Park. Een foto bij de ruïnes van de Old Sheldon-Prince Williams Church, platgebrand door Sherman tijdens zijn veldtocht naar de kust. Het was heerlijk om zonder iets om handen te hebben samen met mijn dochter op weg te zijn naar wat mij betreft het allermooiste plekje op deze aardbol.
Katy zat te praten over haar studie en over de mannen met wie ze uitging. Geen blijverdjes, zoals ze zelf zei. Ze vertelde het verhaal over de inmiddels herstelde breuk waardoor haar plannen voor de krokusvakantie bijna in het water waren gevallen. Ze beschreef de meisjes met wie ze de flat op Hilton Head zou delen en ik kreeg bijna buikpijn van het lachen. Ja, dat was mijn dochter, met die zwarte humor waar een vampier jaloers op zou zijn. De band tussen ons was nog nooit zo sterk geweest en gedurende een tijdje voelde ik me jong en vrij en dacht geen moment aan vermoorde baby’s.
In Beaufort reden we langs de marineluchthaven, stopten even bij de Bi-Lo en reden vervolgens kriskras de stad door en over de Woods Memorial Bridge naar Lady’s Island. Bovenop draaide ik me om en keek naar de kustlijn van Beaufort, een aanblik die me altijd weer vrolijk maakt.
Ik heb niet alleen als kind elke zomervakantie in de buurt van Beaufort doorgebracht, maar ook als volwassene was ik er ’s zomers vrijwel altijd te vinden en die routine werd pas onlangs doorbroken toen ik met mijn werk in Montreal begon. Ik heb de cafetaria’s als paddenstoelen uit de grond zien schieten, net als het districtsbestuurscentrum dat van de lokale bevolking de bijnaam ‘de Taj Mahal’ kreeg. De wegen zijn verbreed en het verkeer is toegenomen. De eilanden zijn nu bedekt met golfterreinen en koopwoningen. Maar Bay Street is nog altijd hetzelfde. De landhuizen pronken nog steeds met vooroorlogse grandeur, overschaduwd door treureiken behangen met Spaans mos. Er zijn zo weinig vaste waarden in het leven, dat ik troost put uit het lome tempo waarin het leven zich in Beaufort afspeelt. Het getijde van de tijd zelf ebt traag naar de eeuwige zee.
Toen we aan de andere kant de brug afreden, kon ik links voor me een groep boten zien die afgemeerd lag in Factory Creek, een kleine, bochtige zijarm van de Beaufort River. De late middagzon glinsterde in hun ruiten en kaatste wit terug van de masten en de dekken. Ik reed nog achthonderd meter verder over Highway 21 en nam toen de afslag naar het parkeerterrein van Ollie’s Seafood restaurant. Terwijl ik me een weg zocht tussen de eiken door, reed ik naar de achterkant van het terrein en stopte aan de kant van het water.
Katy en ik pakten onze boodschappen en onze weekendtassen en liepen over een voetpad van Ollie’s naar de jachthaven van Lady’s Island. Aan weerszijden lagen rietlanden waarin de jonge scheuten zich groen aftekenden tegen de donkere stoppels van vorig jaar. Waterhoentjes protesteerden krassend toen we voorbijliepen en schoten tussen het vlas en de kattenstaarten door. Ik ademde de tere mengeling van brak water, chlorofyl en rottende planten in en was blij dat ik weer terug was in het lage land.
Het voetpad vanaf de kust liep als een soort tunnel door het hoofdkwartier van de jachthaven, een vierkant wit gebouw met een smalle tweede verdieping rondom het dak en een open doorgang op de begane grond. Rechts van ons gaven deuren toegang tot toiletten en een wasserette. De kantoren van Apex Realty, een zeilmaker en de havenmeester lagen aan de linkerkant.
We liepen door de tunnel, stapten op een drijvende steiger met aan weerszijden houten leuningen en staken over naar de verst verwijderde ligplaatsen. Terwijl we de steiger helemaal afwandelden, bekeek Katy de boten waar we langsliepen. De Ecstasy, een twaalf meter lange Morgan uit Norfolk, Virginia. De Blew Palm, een speciaal gebouwd, ruim zestien meter lang schip met een stalen romp en genoeg zeil voor een reis om de wereld. De Hillbilly Heaven, een klassiek jaren dertig motorjacht, ooit elegant maar inmiddels verweerd en niet langer zeewaardig. De Melanie Tess was de laatste boot aan de rechterkant. Katy keek naar de ruim twaalf meter lange Chris Craft, maar zei niets.
‘Wacht even,’ zei ik, terwijl ik mijn vracht op de aanlegplaats deponeerde.
Ik stapte op de achtersteven, klom naar de brug en draaide aan het cijferslot op een gereedschapskist rechts van de kapiteinsstoel. Daarna viste ik er een sleutel uit, maakte de deur van de achteringang open, schoof het luik opzij en liep de drie treetjes naar de kajuit af.
Binnen was het koel en het rook er naar hout, schimmel en een schoonmaakmiddel met dennengeur. Ik maakte de zijdeur open en Katy gaf me ons eten en onze weekendtassen aan en kwam vervolgens zelf aan boord.
Zonder verder iets te zeggen lieten mijn dochter en ik alles gewoon in de zitruimte liggen en liepen de boot door om alles eens goed te bekijken. Dat was een gewoonte waar we mee begonnen waren toen ze nog heel jong was en hoe oud ik ook word, dat zal ik altijd het leukste vinden van logeren op onbekende plaatsen. De Melanie Tess was niet echt onbekend terrein, maar ik was al vijf jaar niet meer op de boot geweest en ik was nieuwsgierig naar de veranderingen waar Sam het over had gehad.
Op onze zoektocht ontdekten we eerst een kombuis, dat een treetje lager en voor de zitruimte lag. Er stond een dubbele kookplaat in, een aanrecht en een houten koelkast met de kruk van zo’n ouderwetse ijskist. Er lag een parketvloer en de wanden waren, net als in alle andere ruimtes, van teak. Aan stuurboord was een eethoek met kussens in hardroze- en groengekleurde overtrekken. Voor het kombuis bevonden zich een voorraadkast, een toilet en een v-vormige kooi waar gemakkelijk twee mensen konden slapen. Achterin was de hoofdslaapkamer met een groot tweepersoonsbed en spiegelkasten. Net als in de zitruimte en de eethoek was alles afgewerkt met teak en vrolijk gekleurd katoen. Katy keek opgelucht toen ze zag dat er een douche was in het toilet bij de hoofdslaapkamer.
‘Dit is echt gaaf,’ zei Katy. ‘Mag ik in die v-kooi slapen?’
‘Weet je het zeker?’ vroeg ik.
‘Absoluut. Die ziet er zo knus uit. Ik ga daar een lekker nestje bouwen, en dan zet ik al mijn spulletjes op die planken.’ Ze deed net alsof ze allerlei kleine frutsels neerzette en rangschikte.
Ik lachte. We genoten altijd weer van de manier waarop George Carlin in de tv-komedie met zijn ‘spulletjes’ omgaat.
‘En trouwens, ik blijf toch maar twee nachten, dus neem jij nou het grote bed maar.’
‘Oké.’
‘Kijk, een bericht met jouw naam erop.’ Ze pakte een envelop van de tafel en gaf hem aan mij.
Ik scheurde hem open en trok er een briefje uit.
Het water en de elektriciteit zijn aangesloten, dus alles is voor elkaar. Bel me wanneer je geïnstalleerd bent. Ik wil jullie mee uit eten nemen. Veel plezier.
Sam
We ruimden de boodschappen op en daarna ging Katy haar spullen opbergen terwijl ik Sam belde.
‘Hé, schattebout, voel je je al thuis?’
‘We zijn nu ongeveer twintig minuten aan boord. Ze ziet er echt schitterend uit, Sam. Ik kan gewoon niet geloven dat het dezelfde boot is.’
‘Ik heb er alleen wat geld en wat spierkracht in gestoken.’
‘Dat is duidelijk te zien. Zit je wel eens een tijdje aan boord?’
‘O, ja hoor. Vandaar ook die telefoon en dat antwoordapparaat. Het is wel een beetje overdreven voor een boot, maar ik kan me niet veroorloven om niet bereikbaar te zijn. Maar jij mag die lijn gewoon gebruiken.’
‘Dank je wel, Sam. Ik stel dit echt bijzonder op prijs.’
‘Ach verrek, ik maak er lang niet genoeg gebruik van. Iemand moet er toch plezier van hebben.’
‘Nou, nogmaals hartelijk bedankt.’
‘Ga je mee eten?’
‘Ik wil echt geen beslag op je leggen…’
‘Verdorie, ik moet toch ook eten. Hoor eens, ik moet toch naar de Gay Seafood Market om zeebaars te kopen voor een of ander stom recept dat Melanie morgen klaar wil maken. Wat dacht je ervan om af te spreken bij de Factory Creek Landing? Dat ligt aan de rechterkant van de weg, net voorbij Ollie’s en vlak voor de brug. Het is geen chique bedoening, maar ze hebben verdraaid lekkere garnalen.’
‘Hoe laat?’
‘Het is nu tien over halfzeven, dus laten we zeggen halfacht. Ik wil langs de garage rijden en de Harley ophalen.’
‘Onder een voorwaarde: ik betaal.’
‘Je bent een keiharde vrouw, Tempe.’
‘Ik laat me niet ringeloren.’
‘Gaat het morgen nog steeds door?’
‘Als het jou uitkomt. Ik wil niet…’
‘Ja, ja. Heb je het haar al verteld?’
‘Nog niet. Maar ze komt er vanzelf wel achter als ze je ziet. Tot over een uur.’
Ik gooide mijn tas op mijn bed en liep toen naar de brug. De zon zakte langzaam weg en de laatste stralen kleurden de wereld warmrood. Ze zetten het moeras rechts van mij in vuur en vlam en deed de witte ibis die in het gras stond blozen. De brug naar Beaufort stond zwart afgetekend tegen het roze en welfde als de wervelkolom van een of ander historisch monster door de lucht. De boten in de jachthaven bij de stad knipoogden over de rivier naar onze kleine aanlegsteiger.
Hoewel het een stuk koeler was geworden, voelde de lucht nog steeds aan als satijn. Een briesje tilde een lok van mijn haar op en legde hem zacht over mijn gezicht.
‘Wat staat er nu op het programma?’
Katy was naast me komen staan. Ik keek op mijn horloge.
‘Over een halfuurtje hebben we een afspraak met Sam Rayburn om te gaan eten.’
‘Dé Sam Rayburn? Ik dacht dat die dood was.’
‘Dat is hij ook. Als je tenminste de politicus bedoeld. Deze Sam is de burgemeester van Beaufort en een oude vriend van me.’
‘Hoe oud?’
‘Ouder dan ik ben. Maar nog steeds recht van lijf en leden. Je vindt hem vast aardig.’
‘Wacht even.’ Ze prikte een vinger in mijn richting en ik zag aan haar ogen dat ze stond na te denken. Toen ging haar een licht op. ‘Is het die man van de apen?’
Ik glimlachte en knikte.
‘Gaan we daar morgen naartoe? Nee, geef maar geen antwoord. Natuurlijk gaan we daar naartoe. Daarom moest ik die injectie hebben.’
‘Je hebt je toch laten keuren, hè?’
‘Je mag dat bed in het sanatorium afzeggen,’ zei ze terwijl ze haar arm uitstak. ‘Ik ben gegarandeerd tbc-vrij.’
Toen we bij het restaurant aankwamen, stond de motor van Sam op het parkeerterrein. Die was een jaar geleden naast de Lotus, de zeilboot, en de ultralight als laatste aanwinst toegevoegd aan een lange lijst van speeltjes. Ik weet nooit zeker of al dat speelgoed Sams manier is om de middelbare leeftijd op afstand te houden of een poging om mee te doen aan menselijke activiteiten na jarenlang gefixeerd te zijn geweest op de activiteiten van primaten.
Hoewel hij tien jaar ouder is, ben ik al twintig jaar met Sam bevriend. Toen we elkaar leerden kennen was ik een tweedejaars collegestudente en zat Sam in het tweede jaar van zijn universiteitsstudie. Ik denk dat we ons tot elkaar aangetrokken voelden omdat onze levens tot dan toe zo verschillend waren geweest.
Sam is een Texaan, het enige kind van joodse ouders die een pension hadden. Op zijn vijftiende werd zijn vader gedood terwijl hij probeerde een geldkistje te beschermen waar twaalf dollar in zat. Als gevolg van de dood van haar echtgenoot, raakte mevrouw Rayburn in een depressie waar ze nooit meer uitkwam. Sam werd opgezadeld met het beheer van het bedrijf terwijl hij nog op de middelbare school zat en tegelijkertijd voor zijn moeder moest zorgen. Na haar dood, zeven jaar later, verkocht hij het pension en meldde zich aan bij het korps mariniers. Hij was rusteloos, boos en nergens in geïnteresseerd.
Het militaire leven maakte Sam alleen maar nog cynischer. In het opleidingskamp ergerde hij zich kleurenblind aan de ongein van zijn mederekruten en raakte steeds meer in zichzelf gekeerd. Tijdens zijn verblijf in Vietnam zat hij urenlang naar vogels en dieren te kijken, die hij gebruikte als een manier om aan de verschrikkingen om hem heen te ontsnappen. Hij was ontzet over het bloedvergieten in de oorlog en voelde zich verschrikkelijk schuldig over zijn aandeel daarin. Vergeleken daarbij leken de dieren onschuldig en niet gedreven door ingewikkelde intriges bedoeld om hun eigen soortgenoten te doden. Hij voelde zich met name aangetrokken tot de apen, tot de ordelijkheid van hun samenleving en de manier waarop zij onenigheid oplosten met een minimum aan fysiek geweld. Voor het eerst van zijn leven was Sam werkelijk gefascineerd.
Sam keerde terug naar de Verenigde Staten en liet zich inschrijven aan de Universiteit van Illinois in Champaign-Urbana. Hij haalde binnen drie jaar zijn baccalaureaat en toen ik hem leerde kennen, was hij lector voor de colleges Inleidende zoölogie die ik moest volgen. Bij de studenten was hij berucht omdat hij naast een explosief temperament een scherpe tong had en snel geïrriteerd raakte. Vooral als je langzaam van begrip was of je niet goed had voorbereid. Hij was uiterst precies en veeleisend, maar bijzonder gewetensvol en eerlijk in zijn beoordeling van werkstukken.
Naarmate ik Sam beter leerde kennen, kwam ik tot de ontdekking dat hij niet veel mensen mocht, maar dat hij bijzonder loyaal was tegenover de enkeling die hij in zijn kleine kennissenkring duldde. Hij heeft me eens verteld dat hij, nadat hij zoveel jaar tussen de primaten had gezeten, het gevoel had gekregen dat hij niet meer in de menselijke samenleving paste. Het apenperspectief, zoals hij dat noemde, had hem getoond hoe belachelijk het gedrag van de mens was.
Sam zwaaide na verloop van tijd om naar fysische antropologie, deed veldwerk in Afrika en maakte zijn doctoraalstudie af. Nadat hij bij verschillende universiteiten korte tijd aan de slag was geweest, raakte hij in het begin van de jaren zeventig verzeild in Beaufort waar hij de wetenschappelijke leiding had over de accommodatie voor primaten.
Hoewel Sam naarmate hij ouder werd wel wat milder was geworden, waagde ik het toch te betwijfelen of dat uiteindelijk ook verandering zou brengen in het feit dat hij zich in gezelschap zo slecht op zijn gemak voelde. Het was niet dat hij zich opzettelijk afzijdig hield. Hij wil er wel degelijk bijhoren. Dat blijkt uit het feit dat hij zich kandidaat stelde voor het burgemeesterschap. Maar het leven werkt voor Sam gewoon anders dan voor de meeste mensen. Dus koopt hij motoren en eenpersoonsvliegtuigjes. Die zijn stimulerend en opwindend, maar blijven tegelijkertijd voorspelbaar en hanteerbaar. Sam Rayburn is een van de meest complexe en intelligentste mensen die ik ooit heb ontmoet.
De eerwaarde burgervader zat aan de bar naar een basketbalwedstrijd te kijken en een biertje naar binnen te slaan.
Ik stelde iedereen aan elkaar voor en zoals gebruikelijk nam Sam meteen het heft in handen door voor zichzelf nog een biertje en voor Katy en mij een cola light te bestellen en ons vervolgens mee te tronen naar een stel banken achter in het restaurant.
Mijn dochter liet geen seconde voorbijgaan om haar vermoedens omtrent de volgende dag bevestigd te krijgen en bombardeerde Sam vervolgens met vragen.
‘Hoe lang heb je aan het hoofd gestaan van dit primatencentrum?’
‘Langer dan ik me wens te herinneren. Ik heb tot ongeveer tien jaar geleden voor iemand anders gewerkt, daarna heb ik het verdomde bedrijf zelf overgenomen. Daardoor kwam ik wel helemaal op zwart zaad te zitten, maar ik ben blij dat ik het gedaan heb. Er gaat niets boven je eigen baas te zijn.’
‘Hoeveel apen leven er op het eiland?’
‘Op dit moment ongeveer vijfenveertighonderd.’
‘Van wie zijn ze?’
‘Van de f.d.a. Mijn bedrijf is eigenaar van het eiland en beheert de dieren.’
‘Waar komen ze vandaan?’
‘Ze zijn vanuit een researchkolonie in Porto Rico naar Murtry Island overgebracht. Je moeder en ik hebben daar nog gewerkt, ergens in het stenen tijdperk. Maar ze komen oorspronkelijk uit India. Het zijn resusaapjes.’
‘Macaca mulatta.’ Katy sprak de soortnaam en het ras op een zangerige toon uit.
‘Heel goed. Waar heb je primatentaxonomie geleerd?’
‘Ik ben ouderejaars psychologie. Er wordt voor onderzoek veel gebruikgemaakt van resusaapjes. Je weet wel, zoals Harry Harlow en zijn afstammelingen.’
Sam wilde net reageren toen de serveerster arriveerde met schalen vol gebakken mosselen en oesters, gekookte garnalen, hush puppies en koolsla. Onze aandacht was voorlopig even gericht op het deponeren van lepels saus op onze borden, het uitknijpen van citroenen en het pellen van een eerste lading garnalen.
‘Waar worden de apen voor gebruikt?’
‘De groep op Murtry is puur voor de fok. Sommige eenjarigen worden weggehaald en naar de Food and Drugs Administration gestuurd, maar als een dier niet is gevangen tegen de tijd dat het een bepaald lichaamsgewicht heeft bereikt, blijft het daar voor de rest van zijn leven. Een apenhemel.’
‘Wat is er daarginds nog meer?’ Mijn dochter zag er geen been in om met volle mond te praten.
‘Niet veel. De apen lopen los, dus ze kunnen gaan en staan waar ze willen. Ze vormen hun eigen leefgemeenschappen en hebben hun eigen regels. Er zijn wel voederplaatsen en omheinde vanggebieden, maar met uitzondering van het kamp is het hele eiland echt van hen.’
‘Wat is het kamp?’
‘Zo noemen we het terrein bij de aanlegplaats. Daar is een onderzoekscentrum, er is een kleine veterinaire kliniek, voornamelijk voor noodgevallen, er zijn wat loodsen om het apenvoer op te slaan en er staat een woonwagen om studenten en onderzoekers onderdak te geven.’
Hij doopte een oester in de cocktailsaus, hield zijn hoofd achterover en liet hem in zijn mond vallen.
‘Vroeger, in de negentiende eeuw, was er een plantage op het eiland.’ Er kleefden rode druppeltjes aan zijn baard. ‘Eigendom van de familie Murtry. Vandaar de naam van het eiland.’
‘Wie mogen daar allemaal komen?’ Ze pelde nog een garnaal.
‘Helemaal niemand. Deze apen zijn vrij van virussen en een boel poen waard. Iedereen, en ik bedoel echt iedereen, die ook maar een voet op het eiland zet, heeft daarvoor niet alleen mijn toestemming nodig maar ook een verdomde stapel inentingsbewijzen met inbegrip van een negatief uitgevallen tbc-keuring van minder dan een halfjaar oud.’
Sam keek me vragend aan en ik knikte.
‘Ik dacht dat niemand tegenwoordig nog tbc kreeg.’
‘Die keuring dient niet om jou te beschermen, jongedame. De apen zijn bijzonder vatbaar voor tbc. Als dat uitbreekt, kan een hele kolonie het hoekje omgaan voor je zelfs maar de kans krijgt om sodeju te zeggen.’
Katy keek mij aan. ‘Hebben jouw studenten ook allemaal een prik moeten halen?’
‘Iedere keer.’
Aan het begin van mijn carrière, voordat ik op de forensische toer ging, had ik bij mijn research onder meer gebruikgemaakt van apen om het verouderingsproces van het skelet te bestuderen. Alle primatologiecolleges waren voor mijn rekening gekomen, met inbegrip van praktijkwerk op Murtry Island. Ik had er veertien jaar lang studenten mee naartoe genomen.
‘Hm,’ zei Katy, terwijl ze een mossel in haar mond stopte. ‘Dit wordt echt leuk.’
Om halfacht de volgende ochtend stonden we op de aanlegsteiger op de noordpunt van Lady’s Island te trappelen van ongeduld om naar Murtry te gaan. De rit hierheen had ons het gevoel gegeven dat we door een terrarium reden. Alles ging schuil onder een dikke laag mist, die de scherpe kantjes vervaagde en de hele wereld een tikje wazig maakte. Hoewel Murtry nog geen anderhalve kilometer uit de kust lag, eindigde mijn blik over het water in het absolute niets. Dichterbij schrok een ibis op en vloog weg, terwijl zijn lange slanke poten achter hem aan slierden.
De staf was gearriveerd en bezig met het laden van de twee open boten van de instelling. Ze waren binnen de kortste keren klaar en vertrokken. Katy en ik zaten koffie te drinken en te wachten tot Sam ons een seintje gaf. Eindelijk floot hij en wenkte dat we moesten komen. We verfrommelden onze piepschuimbekertjes, gooiden ze in een tot vuilnisemmer gepromoveerd olievat en liepen haastig naar de aanlegsteiger beneden.
Sam hielp ons allebei instappen, gooide vervolgens de tros los en sprong ook in de boot. Hij knikte tegen de man aan het roer en we tuften de inham uit.
‘Hoe lang doen we erover?’ vroeg Katy aan Sam.
‘Het is vloed, dus dan gaan we via Parrot Creek, daarna door de kreek erachter en vervolgens dwars door het moeras. Over ongeveer veertig minuten zijn we er wel.’
Katy ging met gekruiste benen op de bodem van de boot zitten.
‘Je kunt beter opstaan en tegen de zijkant leunen,’ raadde Sam haar aan. ‘Als Joey de gashendel openzet, gaat dit ding springen. Je zult behoorlijk door elkaar gerammeld worden.’
Katy stond op en hij gaf haar een touw.
‘Hou dit goed vast. Wil je een zwemvest?’
Katy schudde haar hoofd. Sam keek mij aan.
‘Ze zwemt als een rat,’ verzekerde ik hem.
Op dat moment gaf Joey gas en de boot kwam met een schok tot leven. We stoven over open water, terwijl de wind aan onze haren en kleren rukte en de woorden van onze lippen trok. Op een gegeven moment klopte Katy op Sams schouder en wees naar een boei.
‘Krabfuik,’ schreeuwde Sam.
Verderop wees hij haar op het nest van een visarend, boven op een lichtbaken. Katy knikte heftig.
Het duurde niet lang voor we het open water achter ons lieten en het moeras binnenvoeren. Joey stond wijdbeens, de blik strak vooruit terwijl hij het stuurwiel heen en weer draaide en de boot door nauwe watergangen loodste. We leunden scherp naar links en vervolgens naar rechts toen we door de geul kronkelden en ons opspattende water het gras aan weerszijden besproeide.
Katy en ik hielden ons vast aan de boot en aan elkaar, terwijl onze lichamen in scherpe bochten heen en weer gesmeten werden door de middelpuntvliedende kracht, lachend en genietend van de opwindende snelheid en de mooie dag. Ik mag dan dol zijn op Murtry Island maar volgens mij heb ik de oversteek altijd nog leuker gevonden.
Tegen de tijd dat we bij Murtry waren, was de mist opgelost. Zonnestralen verwarmden de aanlegsteiger en glinsterden op het bord aan het begin van het eiland. Een briesje speelde door het bladerdak boven onze hoofden en stuurde dansende kloddertjes schaduw en licht in steeds wisselende patronen over de woorden: overheidsterrein. streng verboden toegang.
Toen de boten uitgeladen waren en iedereen in het onderzoekscentrum was, stelde Sam Katy aan de staf voor. Ik kende de meesten al, hoewel er toch een paar nieuwe gezichten bij waren. Joey was twee zomers geleden in dienst genomen. Fred en Hank waren nog steeds in opleiding. Bij het voorstellen legde Sam kort uit hoe de gang van zaken was.
Joey, Larry, Tommy en Fred waren technici en hun voornaamste taken bestonden uit het dagelijks onderhoud van de gebouwen en de aanvoer van voorraden. Ze schilderden en knapten dingen op, hielden de vangterreinen en de voederplaatsen schoon en zorgden dat de dieren te eten en te drinken hadden.
Jane, Chris en Hank waren meer met de apen zelf bezig en bestudeerden de groepen om diverse gegevens te verkrijgen.
‘Zoals wat?’ vroeg Katy.
‘Zwangerschappen, geboorten, sterfgevallen en veterinaire problemen. We houden de populatie scherp in de gaten. En er is ook een aantal researchprojecten. Jane werkt mee aan een serotonine-onderzoek. Ze gaat iedere dag op pad om bepaalde gedragspatronen te noteren, om te zien welke apen agressiever zijn en impulsiever. Vervolgens vergelijken we die gegevens met hun serotonineniveau. We letten ook op hun rang. Haar apen dragen telemetrische halsbanden die signalen uitzenden zodat ze weet waar ze zitten. Je zult er straks wel een zien.’
‘Serotonine is een van de chemicaliën in de hersens,’ legde ik uit.
‘Ja,’ zei Katy. ‘Een neurotransmitter die vermoedelijk verband houdt met agressie.’
Sam en ik glimlachten tegen elkaar. Slimme meid!
‘Hoe meet je of een aap impulsief is?’ vroeg Katy.
‘Hij neemt meer risico’s. Maakt bijvoorbeeld langere sprongen, hogerop in de bomen. Hij gaat eerder bij zijn ouders weg.’
‘Hij?’
‘Dit is een aanloopstudie. Geen dames.’
‘Waarschijnlijk kom je een van mijn jongens wel in het kamp tegen,’ zei Jane, terwijl ze een doos met een lange antenne om haar middel gespte. ‘j-2. Hij zit in de O-groep. Die hangen hier regelmatig rond.’
‘Is dat de kleptomaan?’ vroeg Hank.
‘Ja. Die klauwt alles wat niet vastzit. Hij is er vorige week weer met een pen vandoor gegaan. En met Larry’s horloge. Ik dacht dat Larry een beroerte zou krijgen terwijl hij achter hem aanzat.’
Toen iedereen zijn of haar uitrusting had gepakt, de opdrachten had gecontroleerd en op pad was gegaan, gaf Sam Katy een rondleiding over het eiland. Ik liep met hen mee en keek toe hoe mijn dochter een apenspotter werd. Terwijl we over de kronkelende paadjes liepen, wees Sam de voederplaatsen aan en beschreef de groepen die van die plek gebruikmaakten. Hij praatte over territorium, pikorde en dieren die in rechte lijn van één moeder afstamden, terwijl Katy met de verrekijker tegen haar gezicht de bomen afspeurde.
Bij voederplaats E gooide Sam gedroogde graankorrels tegen het metalen golfdak.
‘Hou je koest en kijk,’ zei hij.
Al gauw hoorden we het geritsel van bladeren en zagen een groep naderen. Binnen een paar minuten waren we omringd door apen, waarvan sommige in de bomen bleven en andere op de grond sprongen en naar voren schoten om graan te pakken.
Katy was verrukt.
‘Dat is de F-groep,’ zei Sam. ‘Hij is klein, maar staat onder aanvoering van een van de meest toonaangevende vrouwtjes van het eiland. Een echte kenau.’
Tegen de tijd dat we terug waren in het kamp had Sam Katy geholpen om een simpel project op touw te zetten. Ze zette alles op schrift terwijl hij een zak graan voor haar haalde en ging weer op pad. Ik keek haar na toen ze in een tunnel van eiken verdween, met de verrekijker hobbelend tegen haar heup.
Sam en ik gingen op de door horren afgeschutte veranda zitten en bleven een tijdje praten tot hij aan het werk ging. Ik haalde het concept van de cat-scan tevoorschijn. Hoewel ik mijn best deed, viel het niet mee om me te concentreren. Sinuspatronen konden me nauwelijks boeien als ik alleen maar hoefde op te kijken om het zonlicht op het aanwassende water te zien en lucht rook die uit een mengsel van zout en dennengeur bestond.
De staf kwam rond het middaguur terug, samen met Katy. Na broodjes en chips ging Sam terug naar zijn gegevens en dook Katy weer de bossen in.
Ik keerde terug naar mijn lezing, maar het lukte nog steeds niet. Na velletje drie sukkelde ik in slaap.
Ik werd wakker van een bekend geluid.
Doink! Rat a tat a tat a tat a tat. Doink! Rat a tat a tat tat tat.
Twee apen waren uit de bomen gesprongen en renden over het dak van de veranda. Zo onopvallend mogelijk deed ik de hordeur open, glipte naar buiten en ging op de trap staan. De O-groep was het kamp binnengekomen en zat nu in de takken boven het onderzoekscentrum. Het stel dat mij wakker had gemaakt sprong nu vanaf het centrum op de woonwagen en ging zover mogelijk uit elkaar op het dak zitten.
‘Dat is ‘m.’ Ik had Sam niet horen aankomen. ‘Kijk.’
Hij gaf me de verrekijker.
‘Ik kan hun tatoeëringen lezen,’ zei ik, kijkend naar de borst van beide apen. ‘j-7 en gn-9. j-7 draagt een halsband.’
Ik gaf de verrekijker terug en Sam keek nog eens goed.
‘Verrek, wat heeft hij daar? Dat kleine stuk verdriet zal toch nu niet meer met Larry’s horloge rondlopen?’
Nog een blik.
‘Het glimt. Als de zon erop valt, lijkt het op goud.’
Op dat moment nam gn-9 een sprong en sperde dreigend zijn bek wijdopen. j-7 krijste, vloog van het dak af en zwierde zich van tak naar tak tot hij uit zicht verdween achter de woonwagen. Zijn trofee gleed over het dak en in de goot.
‘Laten we maar eens gaan kijken.’
Sam trok een ladder te voorschijn die onder het onderzoekscentrum lag en zette die tegen de woonwagen. Hij veegde een paar spinnenwebben weg, probeerde op de eerste sport of die zijn gewicht hield en klom naar boven.
‘Verdraaid nog aan toe!’
‘Wat?’
‘Dat verdomde kreng.’
‘Wat is het?’
Hij draaide iets rond in zijn hand.
‘Nou mag ik toch doodvallen.’
‘Wat is het?’ Ik probeerde te zien wat de aap had laten vallen, maar Sams lichaam stond in de weg.
Sam bleef roerloos boven aan de ladder staan, met gebogen hoofd.
‘Sam, wat is het dan?’
Zonder iets te zeggen klom hij naar beneden en hield me het voorwerp voor zodat ik het kon bekijken. Ik wist onmiddellijk wat het was en wat dat inhield en had het gevoel dat de zon achter de wolken verdween.
Ik keek in Sams ogen en we stonden elkaar zwijgend aan te staren.