40

Degene die in Berger Street die kamer had gehuurd, had Gabby vermoord. De handschoenen pasten bij elkaar. Heel waarschijnlijk was Tanguay die persoon niet. Hij had zijn tanden niet in die kaas gezet. St. Jacques was Tanguay niet.

‘Wie ben je verdomme?’ vroeg ik. Mijn stem klonk schor in de stilte van mijn lege huis. Angst om Katy kwam met volle kracht weer opzetten.

Ik probeerde Ryan thuis te bellen. Er werd niet opgenomen. Ik trachtte Bertrand te bereiken. Hij was er niet meer. Ik belde de kamer van de speciale eenheid. Daar was niemand.

Ik liep naar buiten en keek door het hek naar de pizzeria aan de overkant. Het steegje was verlaten. Het surveillanceteam was teruggetrokken. Ik stond er alleen voor.

Ik overwoog mijn mogelijkheden. Wat kon ik doen? Niet veel. Ik kon niet weggaan. Ik moest er zijn wanneer Katy terugkwam. Als ze terugkwam.

Ik keek op de klok. Tien over zeven. De dossiers. Terug naar de dossiers. Wat zou ik anders binnen deze muren kunnen doen? Mijn toevluchtsoord was mijn gevangenis geworden.

Ik trok andere kleren aan en liep naar de keuken. Hoewel mijn hoofd watterig aanvoelde, nam ik geen medicijnen in. Mijn geest was al duf genoeg. Ik zou die bacillen verdrijven met vitamine C. Ik haalde een blik bevroren sinaasappelsap uit de vrieskist en ging op zoek naar de opener. Verdorie. Waar was die? Ik was te ongeduldig om er lang naar te zoeken, pakte een kartelmes en zaagde de bovenkant van het kartonnen pak er domweg af. Karaf. Water. Roeren. Dat kun je best. De rommel kun je later opruimen.

Even later zat ik op de bank, met de plaid stevig om me heen en papieren zakdoekjes en het sinaasappelsap binnen handbereik. Ik speelde met mijn wenkbrauw om geen zenuwinzinking te krijgen.

Damas. Ik verdiepte me weer in het dossier, de namen, de plaatsen en de data die ik al zo vaak onder ogen had gehad. Het St. Bernardus-klooster. Nikos Damas. Pater Poirier.

Bertrand had een nader onderzoek ingesteld naar Poirier. Ik las zijn verslag nog eens door en mijn geest verzette zich tegen pogingen me te concentreren. Op de pater was niets aan te merken geweest. Ik nam het eerste verslag nog eens door, zoekend naar andere namen waar ik achteraan kon gaan. Daarna zou ik de data nog eens onder de loep nemen.

Wie was de conciërge? Roy. Emile Roy. Ik zocht naar zijn getuigenverklaring.

Niet te vinden. Ik liep het hele dossier nog eens door. Niets. Iemand moest toch zeker met die man hebben gesproken? Waarom was daar geen verslag van?

Ik bleef even zitten en het enige geluid in mijn wereld kwam van mijn raspende ademhaling. Het gevoel dat iets uit mijn onderbewuste naar boven moest komen was er weer, als een aura dat een opkomende migraine voorspelt. Het gevoel dat iets me ontging was sterker dan ooit, maar wat dat was, bleef onduidelijk.

Ik keek weer naar de getuigenverklaring van Poirier. Roy zorgt voor het gebouw en het terrein. Repareert de verwarming, ruimt sneeuw.

Ruimt sneeuw? Op tachtigjarige leeftijd? Waarom niet? George Burns kon het ook. Ik kreeg beelden uit het verleden voor ogen. Ik dacht aan de geestverschijning die ik had gehad toen ik alleen in de auto zat, aan de beenderen van Grace Damas die in het kletsnatte bos achter me lagen.

Ik dacht aan mijn andere droom die nacht. De ratten. Pete. Het hoofd van Isabelle Gagnon. Haar graf. De priester. Wat had die man gezegd? Dat alleen diegenen die voor de kerk werkten, het terrein via het hek konden betreden.

Kon dat het zijn? Was hij zo op het terrein van het klooster en Le Grand Séminaire gekomen? Was onze moordenaar iemand die voor de kerk werkte?

Roy!

Geweldig, Brennan. Een tachtigjarige seriemoordenaar.

Moest ik wachten tot ik iets van Ryan hoorde? Waar was die man verdorie? Met trillende handen pakte ik de telefoongids. Als ik het nummer van die conciërge kon vinden, zou ik hem bellen.

Er stond één E. Roy vermeld in St. Lambert.

‘Oui.’ Een knarsende stem.

Wees voorzichtig. Neem er de tijd voor.

‘Monsieur Emile Roy?’

‘Oui.’

Ik legde uit wie ik was en waarom ik belde. Ja, ik had de juiste Emile Roy aan de lijn. Ik informeerde naar zijn taken in en rond het klooster. Lange tijd zei hij niets. Ik kon hem horen in- en uitademen alsof hij lucht door een blaaspijp zoog en blies.

Uiteindelijk zei hij: ik wil mijn baan niet verliezen, want ik heb alleen een klein pensioentje. Ik zorg goed voor het klooster.’

‘Natuurlijk. Doet u dat helemaal alleen?’

Ik hoorde hoe hij zijn adem inhield alsof het blaaspijpje door een kiezelsteentje was verstopt.

‘Ik heb af en toe alleen een beetje hulp nodig. Het kost ze geen cent extra. Ik betaal er uit mijn eigen zak voor.’ Hij was bijna aan het jammeren.

‘Wie helpt u, monsieur Roy?’

‘Mijn neef. Hij is een goeie jongen. Hij ruimt voornamelijk sneeuw. Ik wilde het de pater vertellen, maar…’

‘Hoe heet uw neef?’

‘Leo. Hij is toch niet in de problemen gekomen? Hij is een goeie jongen.’

De hoorn voelde glad in mijn hand aan.

‘Leo hoe?’

‘Fortier. Leo Fortier. Hij is de kleinzoon van mijn zuster.’

Ik kon zijn stem nog maar vaag horen en transpireerde als een gek. Ik zei de noodzakelijke dingen en hing met racend hart en op hol geslagen geest op.

Kom tot bedaren. Het kan toeval zijn. Iemand wordt geen moordenaar wanneer hij als conciërge en parttime hulp in een slagerij werkt. Denk na.

Ik keek naar de klok en pakte opnieuw de telefoon. Kom op. Wees er alsjeblieft.

Ze pakte op na vier keer rinkelen.

‘Lucie Dumont.’

Raak!

‘Lucie, ik kan eigenlijk niet geloven dat je er nog bent.’

‘Ik had wat problemen met een dossier en stond net op het punt om weg te gaan.’

‘Lucie, ik heb iets nodig en het is ontzettend belangrijk. Het is mogelijk dat jij de enige bent die me kan helpen.’

‘Zegt u het maar.’

‘Ik wil dat je iemand voor me nakijkt. Doe wat je moet doen om alles boven water te halen wat over die vent bekend is. Kun je dat doen?’

‘Het is al laat en ik wil…’

‘Lucie, het is van levensbelang. Mijn dochter kan in gevaar verkeren. Ik heb die gegevens echt nodig.’

Ik deed geen poging de wanhoop in mijn stem verborgen te houden.

‘Ik kan verbinding zoeken met de dossiers van de sq en kijken of hij daarin voorkomt. Daar ben ik toe gemachtigd. Wat wilt u weten?’

‘Alles.’

‘Welke gegevens hebt u voor mij?’

‘Alleen een naam.’

‘Verder niets?’

‘Nee.’

‘Om wie gaat het?’

‘Fortier. Leo Fortier.’

‘Ik bel u terug. Waar bent u?’

Ik gaf haar het nummer en hing op.

Ik ijsbeerde door het appartement, gek van angst om Katy. Was het Fortier? Had hij zijn psychotische woede op mij gericht omdat ik hem voor de voeten was gaan lopen? Had hij mijn vriendin vermoord om die woede de vrije loop te laten? Had hij dezelfde plannen met mij? Met mijn dochter? Hoe wist hij dat ik een dochter had? Had hij de foto van Gabby gestolen?

De koude, verdovende angst drong tot diep in mijn ziel door. Ik had nog nooit van mijn leven zulke afschuwelijke gedachten gehad. Ik stelde me Gabby’s laatste momenten voor, probeerde me in te denken wat ze moest hebben gevoeld. Mijn gedachtegang werd schril onderbroken door het rinkelen van de telefoon.

‘Ja?’

‘U spreekt met Lucie Dumont.’

‘En?’ Mijn hart bonsde zo hevig dat ik dacht dat ze dat misschien kon horen.

‘Weet u hoe oud die Leo Fortier is?’

‘Eh… een jaar of dertig, veertig.’

‘Ik heb er twee gevonden. De ene is geboren op 9-2-’62, dus die moet een jaar of tweeëndertig zijn. De andere is geboren op 21-4-’16. Dus die is… achtenzeventig.’

‘Die van tweeëndertig,’ zei ik.

‘Dat dacht ik al, dus heb ik zijn gegevens opgevraagd. Hij heeft een groot strafblad. Gaat terug tot de kinderrechter. Geen misdaden, maar wel een reeks vergrijpen en verwijzingen naar psychiaters.’

‘Wat voor vergrijpen?’

‘Op dertienjarige leeftijd betrapt op voyeurisme.’ Ik kon haar vingers op het toetsenbord horen tikken. ‘Vandalisme. Spijbelen. Toen hij vijftien was, heeft hij een meisje ontvoerd en achttien uur vastgehouden. Niet officieel in staat van beschuldiging gesteld. Wilt u alles horen?’

‘Hoe zit het met later?’

Klik. Klikkerdeklak. Ik kon me voorstellen dat ze zich naar de monitor toe boog en haar roze brillenglazen de groene gloed terugkaatsten.

‘Het meest recente geval dateert uit 1988. Gearresteerd wegens mishandeling. Van een familielid, zo te zien, want het slachtoffer heeft dezelfde naam. Niet in de gevangenis gezeten, wel zes maanden in Pinel.’

‘Wanneer is hij vrijgekomen?’

‘Exacte datum?’

‘Heb je die?’

‘Zo te zien op 12 november 1988.’

Constance Pitre was vermoord in december 1988. De kamer was heet. Mijn lichaam was plakkerig van het zweet.

‘Staat in het dossier de naam van de behandelend psychiater in Pinel genoemd?’

‘Er wordt verwezen naar een doctor M.C. LaPerrière. Er staat niet bij wie hij is.’

‘Heb je zijn telefoonnummer?’

Dat gaf ze me.

‘Waar is Fortier nu?’

‘Het dossier eindigt in 1988. Wilt u dat adres?’

‘Ja.’

Ik was bijna in tranen toen ik een nummer intoetste en luisterde hoe een telefoon helemaal aan de noordkant van het eiland van Montreal rinkelde. Hou jezelf in bedwang, zei ik tegen mezelf. Ik probeerde te bedenken wat ik moest zeggen.

‘L’hôpital Pinel. Puis-je vous aider?’ Een vrouwenstem.

‘Docteur LaPerrière, s’il vous plaît.’ Laat hem daar alsjeblieft nog werken.

‘Un instant, s’il vous plaît.’

Ja! Hij werkte er nog. Ik werd in de wacht gezet en moest toen hetzelfde ritueel met een tweede vrouwenstem afwerken.

‘C’est qui à l’appareil, s’il vous plaît?’

‘Docteur Brennan.’

Weer wachten.

Toen: ‘Docteur LaPerrière.’ Een vrouwenstem die moe en ongeduldig klonk.

‘U spreekt met Temperance Brennan,’ zei ik en ik moest veel moeite doen om mijn stem niet te laten trillen. ‘Ik ben als forensisch antropologe verbonden aan het Laboratoire de médecine légale en betrokken bij het onderzoek naar een reeks moorden die de afgelopen jaren in Montreal en omgeving zijn gepleegd. We hebben reden om aan te nemen dat een van uw oud-patiënten daarbij betrokken kan zijn.’

‘Ja?’ Behoedzaam.

Ik vertelde over de speciale eenheid en vroeg wat ze me kon vertellen over Leo Fortier.

‘Mevrouw… Brennan? U weet dat ik het dossier van een patiënt niet op grond van een telefoontje kan bespreken. Indien een rechter me daar geen toestemming voor geeft, zou ik daarmee de vertrouwensrelatie schenden.’

Blijf kalm. Je wist dat je die reactie zou krijgen.

‘Natuurlijk. Dat gerechtelijke document zal er ook komen, maar we hebben te maken met een urgente situatie en een gesprek met u duldt geen uitstel. Er sterven vrouwen. Ze worden op brute wijze vermoord en verminkt. Het individu dat dat doet, is tot extreem geweld in staat. We denken dat het iemand is met een ontzettend grote woede jegens vrouwen en ook iemand die intelligent genoeg is om die moorden te plannen en uit te voeren. Verder denken we dat hij heel binnenkort opnieuw zal toeslaan.’ Ik slikte en mijn mond was droog van angst. ‘Leo Fortier is een verdachte en we moeten weten of iets uit zijn verleden naar uw idee suggereert dat hij bij dat profiel kan passen. Natuurlijk zal zijn medische dossier officieel worden opgevraagd, maar als u zich iets over die patiënt herinnert, kan informatie van u ons misschien helpen de moordenaar een halt toe te roepen voordat hij weer toeslaat.’

Ik had een andere plaid om me heen geslagen, in dit geval een deken van ijzige kalmte. Ik mocht haar geen angst in mijn stem laten horen.

‘Ik kan eenvoudigweg niet…’

De deken begon van me af te glijden.

‘Ik heb een kind, mevrouw LaPerrière. U ook?’

‘Wat?’ Ze voelde zich kennelijk lichtelijk beledigd.

‘Chantale Trottier was zestien jaar. Hij heeft haar doodgeslagen, in mootjes gehakt en in Saint Jerome gedumpt.’

‘Jezus Christus.’

Hoewel ik Marie-Claude LaPerrière nooit had gezien, schilderde haar stem een levendig tafereel, een triptiek in de kleuren metaalgrijs, legergroen en vaalgeel.

Ik kon me haar voorstellen. Een vrouw van middelbare leeftijd met een door desillusies getekend gezicht. Ze werkte voor een systeem waarin ze al lang geleden het vertrouwen had verloren, een systeem dat de wreedheid van een maatschappij die aan de zelfkant krankzinnig was geworden, niet kon begrijpen en nog minder aan banden kon leggen. De slachtoffers van verkrachting door meerdere mannen. De tieners met een lege blik in hun ogen en bloedende polsen. De baby’s die met een brandende sigaret waren bewerkt. De foetussen die in bloedige wc-potten dreven. De oude mensen die uitgehongerd in hun eigen uitwerpselen lagen. De vrouwen met een tot moes geslagen gezicht en smekende ogen. Eens had ze gedacht dat ze goed werk kon verrichten. De ervaring had haar ervan overtuigd dat dat onmogelijk was.

Maar ze had een eed afgelegd. Waarover? Voor wie? Het dilemma was haar nu even bekend als het idealisme dat eens was geweest. Ik hoorde haar diep ademhalen.

‘Leo Fortier is in 1988 voor zes maanden opgenomen. In die tijd heb ik hem als psychiater behandeld.’

‘Herinnert u zich hem?’

‘Ja.’

Ik wachtte. Ik hoorde haar een aansteker gebruiken en toen diep inhaleren.

‘Leo Fortier is naar Pinel gekomen omdat hij zijn grootmoeder met een lamp had bewerkt.’ Ze sprak behoedzaam en in korte zinnen. ‘De oude vrouw had meer dan honderd hechtingen nodig. Ze weigerde haar kleinzoon aan te klagen. Toen Fortier, die zich niet vrijwillig had laten opnemen, uit Pinel werd ontslagen, heb ik een voortzetting van de therapie aangeraden. Dat heeft hij geweigerd.’

Ze zweeg om de juiste woorden te zoeken.

‘Leo Fortier heeft zijn moeder zien sterven in aanwezigheid van zijn grootmoeder, die niets deed. Grootmama heeft hem toen grootgebracht en hem een extreem negatief beeld van zichzelf meegegeven, wat tot gevolg had dat hij niet in staat was tot het aangaan en onderhouden van normale sociale contacten.

Leo’s grootmoeder strafte hem extreem, maar heeft hem wel in bescherming genomen ten aanzien van de consequenties van de dingen die hij buitenshuis deed. Toen hij de tienerleeftijd had bereikt, suggereerden zijn activiteiten dat hij cognitief ernstig achter was en een overweldigende behoefte had alles onder controle te houden. Hij kreeg in extreme mate het gevoel op bepaalde dingen recht te hebben en legde een intense narcistische woede aan de dag wanneer hij zijn zin niet kreeg.

Leo’s behoefte om alles in bedwang te houden, zijn onderdrukte gevoelens van liefde en haat jegens zijn grootmoeder en zijn toenemend maatschappelijk isolement hadden tot gevolg dat hij steeds langduriger in een eigen fantasiewereld ging leven. Hij had ook alle klassieke verdedigingsmechanismen ontwikkeld. Ontkenning, onderdrukking, projectie. In emotioneel en sociaal opzicht was hij extreem onvolwassen.’

‘Denkt u dat hij het gedragspatroon kan vertonen dat ik u heb beschreven?’ Het verbaasde me dat mijn stem zo vast klonk. Inwendig kookte ik, was ik doodsbang dat er iets met mijn dochter zou gebeuren.

‘In de tijd dat ik Leo behandelde, waren zijn fantasieën gefixeerd en absoluut negatief. Vele hadden te maken met gewelddadig seksueel gedrag.’

Ze zweeg en ik hoorde haar nogmaals diep inhaleren.

‘Naar mijn idee is Leo Fortier een heel gevaarlijke man.’

‘Weet u waar hij nu woont?’ Nu trilde mijn stem wel.

‘Sinds hij uit dit instituut is ontslagen, heb ik geen contact meer met hem gehad.’

Net toen ik wilde ophangen, kwam er nog een vraag in me op. ‘Hoe is Leo’s moeder gestorven?’

‘Door toedoen van een illegale aborteur,’ zei ze.

Toen ik de verbinding had verbroken, dacht ik als een gek na. Ik had een naam. Leo Fortier had samen met Grace Damas in die slagerij gewerkt, had toegang tot terreinen van de kerk en was extreem gevaarlijk. Wat nu?

Ik hoorde een zacht gezoem en zag dat de kamer purper was geworden. Ik deed de openslaande deuren open en keek naar buiten. Grote wolken hadden zich boven de stad verzameld en zorgden ervoor dat het eerder donker was dan normaal. De wind was gedraaid en er zat duidelijk regen in de lucht. De cipres bewoog al op en neer in de wind en bladeren dansten over de grond.

Ik moest onverwachts aan een van mijn eerste zaken denken. Nellie Adams, vijf jaar oud, vermist. Ik had het via de nieuwsberichten gehoord. Op de dag dat ze als vermist was opgegeven, had het hevig geonweerd. In mijn veilige bed had ik die avond aan haar gedacht. Was ze buiten geweest, alleen en doodsbang door dat onweer? Zes weken later had ik haar geïdentificeerd aan de hand van een schedel en delen van ribben.

Alsjeblieft, Katy. Kom alsjeblieft nu terug.

Houd daarmee op! Bel Ryan.

Een lichtflits werd door de muur weerkaatst. Ik vergrendelde de deuren en liep naar een lamp. Die ging niet aan. De tijdklok, Brennan. Die staat afgesteld op zeven uur. Het is nog te vroeg.

Ik stak mijn hand achter de bank en drukte op de knop van de tijdklok. Niets. De muur aftastend liep ik de hoek om naar de keuken. Daar gingen de lampen niet aan. Met toenemende schrik stommelde ik de gang door naar de slaapkamer. De wijzerplaat van de wekker was donker. Geen stroom. Ik bleef even staan en zocht in gedachten naar verklaringen. Was de bliksem ingeslagen? Was er door de harde wind een grote boomtak op een hoofdleiding terechtgekomen?

Ik besefte dat het onnatuurlijk stil was in mijn appartement en deed mijn ogen dicht om te luisteren. Een mengeling van geluiden vulde het vacuüm dat door tot zwijgen gebrachte apparaten was ontstaan. Het onweer buiten. Mijn eigen hartslag. En toen iets anders. Een vage klik. Een deur die werd gesloten? Birdie? Waar kwam het vandaan? Uit de andere slaapkamer?

Ik liep naar het slaapkamerraam. Overal in de straat en in de appartementen aan De Maisonneuve zag ik lichten branden. Ik rende de gang weer door, naar de deuren die op het binnenplein uitkwamen. In de regen zag ik lampen branden achter de ramen van mijn buren. Alleen bij mij was de stroom uitgevallen! Op dat moment herinnerde ik me opeens dat het alarm niet was afgegaan toen ik de openslaande deuren openmaakte. Mijn beveiligingssysteem werkte niet!

Ik racete naar de telefoon.

Die deed het niet.