22
Francine Morisette-Champoux was in januari 1993 mishandeld en doodgeschoten. Een buurvrouw had haar rond tien uur ’s morgens haar spaniël zien uitlaten. Nog geen uur later had haar man haar ontzielde lichaam in de keuken van hun huis ontdekt. De hond lag in de huiskamer. Zijn kop was nooit gevonden.
Ik herinnerde me de zaak, ook al was ik niet bij het onderzoek betrokken geweest. In die winter pendelde ik op en neer naar het lab, vloog elke maand een week naar het noorden. Pete en ik maakten voortdurend ruzie en ik had erin toegestemd de gehele zomer van ’93 in Montreal te komen werken. We waren nog altijd optimistisch en dachten dat een scheiding van drie maanden ons huwelijk nieuw leven kon inblazen. Dat was me een succes geworden. De brute manier waarop Morisette-Champoux was aangevallen, had me toen geschokt en deed dat nu nog. De foto’s die op de plaats van het misdrijf waren genomen, haalden alles weer naar boven.
Ze lag half onder een kleine houten tafel, haar armen en benen wijd gespreid, haar witkatoenen slipje strakgetrokken tussen haar knieën. Ze werd omgeven door een zee van bloed, die langs de rand het veld ruimde voor het geometrische patroon van het zeil. Donkere vegen bedekten de muren en de deuren van keukenkastjes. De poten van een omgevallen stoel die niet in zijn geheel was gefotografeerd, leken haar kant op te wijzen. U bevindt zich hier.
Haar lichaam oogde griezelig wit tegen de felrode achtergrond. Een flinterdun streepje liep over haar onderbuik, een glimlach recht boven haar schaambeen. Vanaf die snee was ze opengesneden tot aan haar borstbeen en haar ingewanden kwamen door de opening naar buiten. Het heft van een keukenmes was net te zien bij het hoogtepunt van het driehoekje dat door haar benen werd gevormd. Zo’n anderhalve meter van haar vandaan lag haar rechterhand, tussen een werkeiland en het aanrecht. Ze was zevenenveertig jaar oud geweest.
‘Jezus,’ fluisterde ik.
Ik was het autopsierapport aan het doorlezen toen Charbonneau in de deuropening van mijn kantoor verscheen. Ik vermoedde dat hij niet in een gezellige bui was. Zijn ogen leken bloeddoorlopen en hij nam niet de moeite me te groeten. Hij kwam binnen zonder daarvoor toestemming te vragen en ging in de stoel tegenover mijn bureau zitten.
Terwijl ik naar hem keek, had ik even het gevoel iets te hebben verloren. De manier van lopen, de losse bewegingen, zijn grootte alleen al appelleerden aan iets dat ik in de steek gelaten meende te hebben. Of waardoor ik in de steek was gelaten.
Even zag ik Pete tegenover me zitten en ging ik in gedachten bliksemsnel terug in de tijd. Wat was zijn lijf verslavend geweest. Ik had nooit geweten of dat kwam door zijn grootte of door de ontspannen manier waarop hij zich bewoog. Misschien was het gekomen door het feit dat hij zo door mij gefascineerd was geweest. Dat had echt geleken. Ik kon nooit genoeg van hem krijgen. Ik had seksuele fantasieën gehad en verdraaid goede ook, maar vanaf het moment waarop ik hem in de regen voor de bibliotheek van de juridische faculteit had zien staan, hadden die altijd met Pete te maken gehad. Ik zou er nu best een kunnen gebruiken, dacht ik. Jezus, Brennan. Hou jezelf in de hand. Snel keerde ik naar het heden terug.
Ik wachtte tot hij begon. Hij staarde naar zijn handen.
‘Mijn partner kan een rotzak zijn, maar hij is geen slechterik,’ zei hij in het Engels.
Ik reageerde niet. Ik zag dat zijn broek een zoom van tien centimeter had, met de hand erin gezet, en vroeg me af of hij dat zelf had gedaan.
‘Hij houdt alleen niet zo van veranderingen.’
‘Hmmm.’
Hij weigerde me recht aan te kijken. Ik voelde me ongemakkelijk.
‘En?’ zei ik aanmoedigend.
Hij leunde achterover en frummelde aan een duimnagel, oogcontact nog altijd vermijdend. Door een radio iets verderop in de gang zong Roch Voisine zacht over Hélène.
‘Hij zegt dat hij een klacht zal indienen.’
‘Een klacht?’ Ik probeerde mijn stem vlak te houden.
‘Bij de minister, bij de directeur en bij LaManche. Zelfs bij jouw beroepsvereniging.’ Ook wij waren elkaar inmiddels gaan tutoyeren.
‘En waar is monsieur Claudel zo ongelukkig over?’ Blijf kalm.
‘Hij zegt dat jij buiten je boekje gaat. Dat je je bemoeit met zaken waar je niets mee te maken hebt. Dat je zijn onderzoek verknalt.’ Hij kneep zijn ogen samen tegen het felle zonlicht.
Mijn maagspieren spanden zich en ik kreeg het heet.
‘Ga door.’ Vlak.
‘Hij denkt dat je…’ Hij zocht naar een woord, ongetwijfeld naar een substituut voor het woord dat Claudel had gebruikt. ‘Dat je te ver gaat.’
‘En wat betekent dat precies?’
Hij vermeed nog altijd oogcontact.
‘Hij zegt dat je de zaak-Gagnon belangrijker maakt dan die in werkelijkheid is en allerlei ellende ziet die er helemaal niet is. Hij zegt dat je probeert een simpele moord in een psycho extravaganza op z’n Amerikaans te veranderen.’
‘En waarom probeer ik dat te doen?’ Mijn stem trilde iets.
‘Verdomme, Tempe, zo denk ik er niet over. Ik weet het niet.’ Voor het eerst keek hij me aan. Hij leek zich beroerd te voelen. Het was duidelijk dat hij hier niet wilde zijn.
Ik staarde terug zonder hem echt te zien, gebruikte de tijd domweg om het alarmsignaal naar mijn bijnieren te onderdrukken. Ik had er wel enig idee van wat voor onderzoek een schriftelijke klacht tot gevolg kon hebben en wist dat het geen goede zaak zou zijn. Ik had dergelijke klachten onderzocht toen ik deel uitmaakte van de commissie Ethiek. Hoe zoiets ook afliep, leuk was het nooit. We zeiden geen van beiden iets.
‘Hélène the things you do, make me crazy ’bout you,’ croonde de radio.
Niet de brenger van de boodschap om zeep helpen, hield ik mezelf voor. Mijn blik viel op het dossier op mijn bureau. Een lichaam met een roomblanke huid, vastgelegd op een twaalftal glanzende rechthoekjes. Ik staarde nog even naar de foto’s en keek toen weer naar Charbonneau. Ik had er niet nu al over willen beginnen, voelde me er nog niet klaar voor, maar werd er door Claudel toe gedwongen. Wat kon het me ook schelen? Beroerder kon alles niet worden.
‘Charbonneau, herinner je je een vrouw die Francine Morisette-Champoux heette?’
‘Morisette-Champoux.’ Hij herhaalde de naam een aantal keren, zocht in de Rolodex in zijn hoofd. ‘Dat is al een aantal jaren geleden, hè?’
‘Bijna twee. Januari 1993.’ Ik gaf hem de foto’s.
Hij bekeek ze snel en knikte toen. ‘Ja, die herinner ik me. Hoezo?’
‘Denk na. Wat herinner je je over die zaak?’
‘We hebben de rotzak die dat heeft gedaan nooit gepakt.’
‘Wat verder nog?’
‘Je wilt me toch niet gaan vertellen dat je deze zaak er ook bij wilt halen?’
Hij bekeek de foto’s nog eens en het knikken veranderde in een ontkennend hoofdschudden.
‘Onmogelijk. Ze is neergeschoten. Het past niet bij het patroon.’
‘Die rotzak heeft haar opengesneden en haar hand afgehakt.’
‘Ze was oud. Zevenenveertig, geloof ik.’
Ik zond hem een ijskoude blik toe.
‘Ik bedoel ouder dan de anderen,’ mompelde hij terwijl hij begon te blozen.
‘Morisette-Champoux’ moordenaar heeft een mes in haar vagina gestoken. Volgens het politierapport was er sprake van groot bloedverlies.’
Dat liet ik bezinken.
‘Ze leefde op dat moment nog.’
Hij knikte. Ik hoefde hem niet te vertellen dat een wond die na het intreden van de dood wordt toegebracht, heel weinig bloedt omdat het hart niet langer pompt en er geen bloeddruk meer is. Francine Morisette-Champoux had heel erg gebloed.
‘Bij Margaret Adkins was het een metalen beeldje. Zij leefde ook nog.’
Zonder iets te zeggen stak ik een hand naar achteren en pakte het dossier-Gagnon. Ik haalde er de foto’s uit die ter plaatse waren genomen en legde ze uitgespreid voor hem neer. Het torso lag op de plastic zak, bespikkeld door het zonlicht van vier uur ’s middags. Niets was weggehaald, behalve de bladeren die de zak hadden bedekt. De ontstopper lag op zijn plaats, de rode rubberen dop tegen het bekken aan, de stok in de richting van de afgesneden hals wijzend.
‘Ik geloof dat de moordenaar van Gagnon die ontstopper met zoveel kracht bij haar naar binnen heeft geduwd dat de stok door haar buik heen is gegaan tot aan haar middenrif.’
Hij bekeek de foto’s lange tijd.
‘Hetzelfde patroon bij alledrie de slachtoffers,’ ging ik nadrukkelijk verder. ‘Gewelddadige penetratie met een voorwerp terwijl het slachtoffer nog leeft. Verminking van het lichaam na de dood. Toeval? Hoeveel sadisten willen we rond hebben lopen?’
Hij streek met zijn vingers door zijn korte haar en roffelde er toen mee op de armleuning van de stoel.
‘Waarom heb je ons dat niet eerder verteld?’
‘Vandaag is het verband met Morisette-Champoux pas tot me doorgedrongen. Met alleen Adkins en Gagnon leek het nog een beetje vage theorie.’
‘Wat zegt Ryan ervan?’
Zonder me ervan bewust te zijn raakte ik met mijn vingers de korst op mijn wang aan. Ik zag er nog steeds uit alsof ik met George Foreman op een technisch knock-out was afgestevend.
‘Shit.’ Hij zei het met weinig kracht.
‘Wat?’
‘Ik denk dat ik het met je eens begin te zijn. Claudel zal me dat niet in dank afnemen.’ Nog meer geroffel. ‘Wat verder nog?’
‘De zaagsporen en de manier waarop de ledematen van de romp zijn gescheiden, zijn bij Gagnon en Trottier vrijwel identiek.’
‘Ja, dat heeft Ryan ons verteld.’
‘En bij de onbekende die in St. Lambert is gevonden.’
‘Een vijfde?’
‘Je bent heel snel van begrip.’
‘Dank je.’ Het geroffel werd hervat. ‘Weet je al wie zij is?’
Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik ben er nog mee bezig.’
Hij streek met een vlezige hand over zijn gezicht. Op zijn knokkels zaten toefjes grof, grijs haar, miniatuurversies van de stekeltjes op zijn hoofd.
‘Hoe denk je over de keuze van de slachtoffers?’
Ik hief mijn hand, met de palm omhoog. ‘Het zijn allemaal vrouwen.’
‘Geweldig. Leeftijden?’
‘Van zestien tot zevenenveertig.’
‘Lichamelijke kenmerken?’
‘Een mengelmoesje.’
‘Plaatsen van het misdrijf?’
‘Overal op de kaart.’
‘Waar valt die zieke rotzak dan op? Op hun uiterlijk? Op de laarzen die ze dragen? Op de plaats waar ze hun boodschappen doen?’
Ik reageerde met zwijgen.
‘Heb je iets gevonden dat ze allevijf gemeen hebben?’
‘Die rotzak heeft hen zwaar mishandeld en toen gedood.’
‘Klopt.’ Hij boog zich naar voren, zette zijn handen op zijn knieën, kromde zijn rug, liet zijn schouders zakken en loosde een diepe zucht. ‘Claudel zal hete kolen gaan schijten.’
Toen hij was vertrokken, belde ik Ryan. Hij noch Bertrand was aanwezig, dus liet ik een boodschap achter. Ik bekeek de andere dossiers, maar vond weinig interessants. Twee drugshandelaren doodgeschoten en aan stukken gezaagd door vroegere vriendjes in de misdaad. Een man die door zijn neef was vermoord, met een elektrische zaag aan mootjes was gezaagd en in de vrieskist in de kelder was gestopt. Toen de stroom een keer was uitgevallen, had de rest van de familie hem gevonden. Het torso van een vrouw dat was aangespoeld in een hockeytas. De armen en het hoofd waren verder stroomafwaarts aangetroffen. De echtgenoot was veroordeeld.
Ik deed het laatste dossier dicht en besefte dat ik uitgehongerd was. Tien voor twee. Geen wonder. Ik kocht een croissant met ham en kaas en een caloriearme coke in de cafetaria op de negende verdieping en keerde terug naar mijn kantoor. Ik beval mezelf een pauze te nemen, negeerde dat bevel prompt en probeerde Ryan nogmaals te bereiken. Nog altijd niet aanwezig. Het werd dus een pauze. Ik nam een hap van de croissant en liet mijn gedachten de vrije loop. Gabby. Nee. Niet aan denken. Claudel. Veto. St. Jacques. Niet mijn zaak.
Katy. Hoe zou ik weer echt contact met haar kunnen krijgen? Op dit moment op geen enkele manier.
Bij gebrek aan beter terug naar Pete. Ik voelde bekende vlinders in mijn buik. Ik herinnerde me het tintelen van mijn huid, het bloed dat door mijn aderen racete, de warme vochtigheid tussen mijn benen. Ja, er was sprake geweest van hartstocht. Brennan, je bent alleen maar geil. Ik nam nog een hap van de croissant.
De andere Pete. De nachten vol woede. De ruzies. Het ’s avonds alleen eten. De kille wrok die de lust had gesmoord. Ik nam een grote slok coke. Waarom dacht ik zo vaak aan Pete? ‘If I had a chance to do it all again…’ Dank u, mevrouw Streisand.
De ontspanningstherapie werkte niet. Ik las Lucies uitdraai nogmaals door en deed mijn best er geen mosterd op te morsen. Ik bekeek de lijst op pagina drie nog eens en probeerde zonder succes de items te lezen die Lucie had doorgestreept. Uit nieuwsgierigheid gumde ik de potloodstrepen uit. Ze bleek gelijk te hebben. De twee zaken hadden betrekking op lijken die in tonnen waren gestopt en toen met zuur overgoten. Een nieuwe versie van een nog altijd populaire methode.
Het derde item verbaasde me. Het lml-nummer maakte duidelijk dat het om een zaak uit 1990 ging en Pelletier was de patholoog geweest. Als naam stond Singe opgegeven. De ruimten waar geboortedatum, datum van de autopsie en doodsoorzaak konden worden vermeld, waren leeg. De zaak was door de computer aan Lucies lijst toegevoegd door het intoetsen van de sleutelwoorden ‘verminking/lijkschouwing’.
Ik at de croissant op, liep naar het archief en zocht het dossier op. Daar zaten slechts drie dingen in: een politieverslag van het voorval, een rapport van de patholoog dat één velletje in beslag nam en een envelop met foto’s. Ik bekeek de foto’s, las het verslag en het rapport en ging op zoek naar Pelletier.
‘Heb je even tijd voor me?’ zei ik tegen zijn gebogen rug.
Hij draaide zich bij de microscoop om, met zijn bril in zijn ene en een pen in zijn andere hand.
‘Kom binnen, kom binnen,’ zei hij uitnodigend terwijl hij de bifocale bril weer op zijn neus zette.
Mijn kantoor had een raam, het zijne was ruim. Hij liep er met grote passen doorheen en wees op een van de stoelen bij de lage tafel voor zijn bureau. Uit de zak van zijn laboratoriumjas viste hij een pakje DuMauriers en stak me dat toe. Ik schudde mijn hoofd. We hadden dat ritueel al duizend keer doorlopen. Hij wist dat ik niet rookte, maar bood me altijd een sigaret aan. Net als Claudel had Pelletier zo zijn vaste gewoontes.
‘Waar kan ik je mee helpen?’ vroeg hij terwijl hij een sigaret opstak.
‘Ik ben nieuwsgierig naar een oude zaak van jou uit 1990.’
‘Ah, mon Dieu, kan ik me iets van zo lang geleden nog herinneren? Ik weet soms mijn eigen adres al nauwelijks meer.’ Hij boog zich naar voren, legde een hand onder zijn kin en keek samenzweerderig. ‘Ik schrijf het op lucifersdoosjes, voor het geval dat.’
We lachten alletwee. ‘Ik denk dat jij je zo ongeveer alles herinnert wat je je herinneren wilt,’ zei ik.
Hij haalde zijn schouders op en schudde zijn hoofd, een en al onschuld.
‘Ik heb het dossier meegenomen.’ Ik hield het even omhoog en sloeg het toen open. ‘Volgens het politierapport zijn de stoffelijke resten gevonden in een gymtas bij het busstation van Voyageur. Een alcoholist had hem opengemaakt, denkend dat hij misschien het adres van de eigenaar kon vinden.’
‘Hmmm,’ zei Pelletier. ‘Er lopen zoveel eerlijke alcoholisten rond dat ze hun eigen broederschap zouden moeten oprichten.’
‘In elk geval stond het aroma hem niet aan. Hij zei…’ Ik keek het verslag door, zoekend naar het exacte citaat. ‘“De geur van Satan kwam uit de zak omhoog en omringde mijn ziel.” Einde citaat.’
‘Een dichter. Dat mag ik wel,’ zei Pelletier. ‘Ik vraag me af wat hij over mijn boxershort zou zeggen.’
Die opmerking negeerde ik en las verder. ‘Hij heeft de zak meegenomen naar een conciërge, die de politie heeft gewaarschuwd. Het ging om een verzameling lichaamsdelen die in een soort tafelkleed waren gewikkeld.’
‘Ah. Oui. Die zaak herinner ik me,’ zei hij terwijl hij een door het roken geel geworden vinger op me richtte. ‘Afschuwelijk. Afgrijselijk.’ Hij keek alsof hij dat echt meende.
‘Pelletier?’
‘De zaak van de terminale aap.’
‘Dus heb ik je rapport correct geïnterpreteerd?’
Hij trok vragend zijn wenkbrauwen op.
‘Het was echt een aap?’
Hij knikte ernstig. ‘Kapucijnaap.’
‘Waarom is die hierheen gebracht?’
‘Hij was dood.’
‘Dat begrijp ik.’ Iedereen is een komediant. ‘Maar waarom was het een zaak voor een lijkschouwer?’
De uitdrukking op mijn gezicht moest hem ertoe hebben aangezet me een rechtstreeks antwoord op die vraag te geven. ‘Wat er in de tas zat, was klein. Iemand had het gevild en in mootjes gehakt. Het kon van alles zijn. De politie dacht aan de mogelijkheid van een foetus of een pasgeboren kind en dus is het bij ons afgeleverd.’
‘Was er iets eigenaardigs aan die zaak?’ Ik wist niet zeker waarnaar ik op zoek was.
‘Nee. Gewoon een aan mootjes gehakte aap.’ Zijn mondhoeken trilden iets.
‘Oké.’ Domme vraag, is je iets bijzonders opgevallen aan de manier waarop die aap was bewerkt?’
‘Niet echt. Zoiets gebeurt altijd op dezelfde manier.’
Dit leidde nergens toe.
‘Heb je ooit ontdekt van wie die aap was?’
‘Ja. Er is een artikeltje over in de krant verschenen en toen heeft een vent van de universiteit opgebeld.’
‘uqam?’
‘Ja, dat geloof ik wel. Een bioloog of een zoöloog of zoiets. Engelstalig. Wacht maar even.’
Hij liep naar een bureaula, schoof de inhoud heen en weer en haalde er toen een stapel visitekaartjes uit. Hij rolde het elastiekje eraf, bekeek de kaartjes en gaf me er een.
‘Dat is hem. Ik heb hem gezien toen hij de overledene kwam identificeren.’
Op het kaartje stond: dr. parker t. bailey, professeur de biologie, université du québec à montreal. Plus een e-mail-, een telefoon- en een faxnummer en een adres.
‘Wat valt er verder over te vertellen?’ vroeg ik.
‘Dat heerschap houdt op de universiteit apen in verband met wetenschappelijk onderzoek. Op een dag kwam hij binnen en trof een lijdend voorwerp minder aan.’
‘Gestolen?’
‘Gestolen? Bevrijd? Ontsnapt? Wie zal het zeggen? De primaat was afwezig zonder verlof.’
‘Dus heeft hij toen in de krant over die dode aap gelezen en opgebeld?’
‘C’est ça.’
‘Wat is ermee gebeurd?’
‘Met de aap?’
Ik knikte.
‘Die hebben we overgedragen aan…’ Hij wees op het visitekaartje.
‘Doctor Bailey,’ vulde ik aan.
‘Oui. Er waren geen naaste bloedverwanten. In elk geval niet in Quebec.’ Een stalen gezicht.
‘O.’
Ik keek weer naar het kaartje. Dit leidt nergens toe, zei mijn linkerhersenhelft terwijl ik mezelf tegelijkertijd hoorde vragen: ‘Mag ik dit houden?’
‘Natuurlijk.’
‘Nog een ding.’ Ik zette de val voor mezelf uit. ‘Waarom noem je dit de zaak van de terminale aap?’
‘Dat was het ook,’ antwoordde hij verbaasd.
‘Wat was dat?’
‘De aap. Een terminaal geval.’
‘O.’
De rest van de middag voerde ik details van de vier voornaamste dossiers in op het spreadsheet dat ik had aangemaakt. Haarkleur. Ogen. Huid. Lengte. Godsdienst. Namen. Data. Plaatsen. Sterrenbeelden. Van alles en nog wat. Volhardend voerde ik alles in met het plan later naar verbanden op zoek te gaan. Of misschien dacht ik dat de patronen zich vanzelf zouden vormen, dat de verbindende brokjes informatie naar elkaar toe getrokken zouden worden als neuropeptiden naar receptoren. Of misschien had ik gewoon een mechanische klus nodig om mijn geest bezig te houden, een legpuzzel die de illusie van vooruitgang kon wekken.
Om kwart over vier probeerde ik Ryan nogmaals te bellen. Hoewel hij niet achter zijn bureau zat, meende de telefoniste hem wel te hebben gezien en ging met tegenzin naar hem op zoek. Terwijl ik wachtte, viel mijn oog op het dossier van de aap. Omdat ik me verveelde, liet ik de foto’s uit de envelop glijden. Er waren twee setjes, de een bestaand uit polaroids, de ander uit kleurenfoto’s. De telefoniste deelde me mee dat Ryan niet in een van de kantoren was die ze had gebeld. Ja, zucht, ze zou de koffiekamer proberen.
Ik bekeek de polaroids. Die waren duidelijk genomen toen de stoffelijke resten bij ons waren afgeleverd. Foto’s van een paarszwarte nylon gymtas, dicht geritst en open geritst, waardoor te zien was wat erin zat. De volgende foto’s waren van het bundeltje op de snijtafel, voordat het was uitgerold en daarna.
Op de resterende zes foto’s waren de lichaamsdelen te zien. De schaal op de identiteitskaart bevestigde dat het inderdaad klein was, zo ongeveer even groot als een voldragen foetus of een pasgeborene. Het lijkje was al aardig aan het ontbinden. Het vlees was zwart aan het worden en ingesmeerd met iets dat eruitzag als ranzig zetmeel. Ik meende de kop, het torso en de armen en benen te kunnen identificeren. Daar bleef het verder echter bij. De foto’s waren van te ver weg genomen, zodat details nauwelijks waarneembaar waren. Ik draaide er een paar rond, zoekend naar een betere hoek, maar toch kon ik er niet veel op zien.
De telefoniste kwam weer aan de lijn en nu had haar stem een vastberaden ondertoon. Ryan was er niet. Ik zou het morgen nog eens moeten proberen. Ik onthield haar de mogelijkheid te beginnen aan de discussie waarop ze zich had voorbereid, liet nog een boodschap achter en verbrak de verbinding.
De close-ups waren genomen na het schoonmaken van het lijkje. Daarop waren details die de polaroids waren ontgaan, wel heel duidelijk te zien. Het lijkje was gevild en aan stukken gehakt. De fotograaf, waarschijnlijk Denis, had de lichaamsdelen op hun anatomisch juiste plaats neergelegd en ze toen een voor een zorgvuldig gefotografeerd.
Terwijl ik de stapel doorwerkte, viel het me op dat de afgehakte delen er vaag uitzagen als een konijn dat op het punt staat tot ragout te worden verwerkt. Met uitzondering van een feit. Op de vijfde foto was een armpje te zien dat eindigde in vier perfecte vingers en een duim die opgekruld tegen een fijn gevormde handpalm rustte.
De twee laatste foto’s waren van de kop. Die zag er zonder huid en haar uit als een oerding, een embryo waarvan de navelstreng was doorgeknipt, naakt en kwetsbaar. De schedel had de maat van een kiwi. Hoewel het gezicht plat was en de gelaatstrekken antropoïde, hoefde je geen Jane Goodall te zijn om te weten dat dit geen menselijke primaat was. Het gebit was al volledig doorgebroken, inclusief de kiezen. Ik telde. Drie voorkiezen in elk kwadrant. De terminale aap was uit Zuid-Amerika afkomstig geweest.
Het was een dier en dat is dat, zei ik tegen mezelf terwijl ik de foto’s weer in de envelop deed. We kregen soms een dierenlijk binnen omdat iemand dacht dat het de stoffelijke resten van een mens waren. Berenpoten die door jagers waren gestroopt en achtergelaten, varkens en geiten die om hun vlees waren geslacht, waarna de ongewenste delen langs een weg werden gedumpt, honden en katten die waren mishandeld en daarna in de rivier gesmeten. De ongevoeligheid van het menselijke dier bleef me hogelijk verbazen. Ik was er nooit aan gewend geraakt.
Waarom hield deze zaak dan toch mijn aandacht vast? Ik bekeek de kleurenfoto’s nogmaals. Oké. De aap was aan mootjes gehakt. Wat dan nog? Dat gebeurt met heel wat karkassen van dieren. De een of andere idioot had er waarschijnlijk een kick van gekregen het aapje te martelen en daarna te doden. Misschien een student die pissig was vanwege een slecht cijfer.
De vijfde foto leek ik met mijn ogen niet meer los te kunnen laten. Opnieuw verkrampten mijn maagspieren zich. Ik staarde naar de foto en stak toen een hand uit naar de telefoon.