12
In het weekend sliep ik veel. Zaterdagmorgen had ik geprobeerd op te staan, maar al snel van verdere pogingen in die richting afgezien. Mijn benen trilden als stemvorken en als ik mijn hoofd draaide, gingen er pijnscheuten van mijn nek naar de onderkant van mijn schedel. Mijn gezicht had een korst gekregen die op crème brûlée thuishoort en mijn rechteroog zag eruit als een verrotte blauwe pruim. Het werd een weekend van soep, aspirientjes en desinfecterende middelen. Ik bracht de dagen doezelend op de bank door en hield me op de hoogte van de escapades van O.J. Simpson. ’s Avonds was ik om negen uur onder zeil.
Maandag klopte de boorhamer niet langer in mijn schedel. Ik kon weer lopen, zij het stijfjes, en mijn hoofd iets draaien. Ik stond vroeg op en was om halfnegen op kantoor.
Er lagen drie verzoeken op mijn bureau. Ik negeerde die, draaide Gabby’s telefoonnummer, maar werd verbonden met haar antwoordapparaat. Ik maakte voor mezelf een kop oploskoffie klaar. Toen bekeek ik de boodschappen die voor me waren binnengekomen. Een was van een rechercheur uit Verdun, een andere van Andrew Ryan en de derde van een journalist. De laatste gooide ik weg, de andere regelde ik telefonisch. Noch Charbonneau noch Claudel had gebeld. Noch Gabby.
Ik draaide het nummer van de cum en vroeg naar Charbonneau. Even later werd me meegedeeld dat hij er niet was, evenmin als Claudel. Ik liet een boodschap achter en vroeg me af of ze al vroeg op pad waren gegaan of die dag laat met werken begonnen.
Ik draaide het nummer van Andrew Ryan, maar zijn toestel was in gesprek. Omdat ik per telefoon niets kon bereiken, besloot ik erheen te gaan. Misschien was Ryan bereid over Trottier te praten.
Ik nam de lift naar de eerste verdieping. Bij de cum was het drukker dan de laatste keer dat ik er was geweest. Toen ik naar Ryans bureau liep, voelde ik mensen naar me kijken, maar niemand sprak me aan. Dat gaf me een ietwat ongemakkelijk gevoel. Ze waren kennelijk op de hoogte van wat er vrijdag was gebeurd.
‘Mevrouw Brennan,’ zei Ryan in het Engels terwijl hij ging staan en zijn hand uitstak. Er verscheen een glimlach op zijn lange gezicht toen hij de korst op mijn rechterwang zag. ‘Bent u een nieuw soort rouge aan het testen?’
‘Ja. Rood cement. Er lag een boodschap dat u had gebeld.’
Even keek hij me niet-begrijpend aan.
‘O ja. Ik heb het dossier van Trottier tevoorschijn gehaald. Dat kunt u desgewenst inkijken.’
Hij boog zich voorover en spreidde een paar dossiers op zijn bureau in de vorm van een waaier uit. Hij pakte er een en gaf het aan mij op het moment dat zijn partner met grote passen de kamer in kwam. Bertrand ging gekleed in een lichtgrijs sportjasje en een iets donkerder grijze broek, een zwart overhemd en een zwart-witte das met bloemen. Met uitzondering van zijn gebruinde huid zag hij eruit als een acteur uit een televisieserie van de jaren vijftig.
‘Mevrouw Brennan. Hoe gaat het met u?’
‘Geweldig.’
‘Wauw, wat ziet u er fraai uit.’
‘Het trottoir kan hard zijn,’ zei ik, zoekend naar een plaats om het dossier te kunnen bekijken. ‘Mag ik…’
Ik wees op een leeg bureau.
‘Natuurlijk. Zij zijn al op pad.’
Ik ging zitten en begon de inhoud van het dossier door te bladeren, bekeek politierapporten van de moord, verslagen van verhoren en foto’s. Chantale Trottier. Het leek alsof ik blootsvoets over heet asfalt liep. De pijn kwam terug alsof het allemaal pas gisteren was gebeurd en ik moest telkens even een andere kant op kijken om mijn geest afstand te laten nemen van het in alle hevigheid opkomende verdriet.
Op 16 oktober 1993 was een zestienjarig meisje met tegenzin opgestaan, had haar bloes gestreken en er een uurtje over gedaan om haar haren te wassen en zich op te tutten. Ze had het ontbijt dat haar moeder haar aanbood afgeslagen en was uit haar huis in de voorstad vertrokken om samen met vrienden en vriendinnen de treinreis naar school te maken. Ze had een geruite trui gedragen die bij haar schooluniform hoorde, en kniekousen. Haar boeken had ze meegenomen in een rugtas. Ze had gekwekt en gegiecheld en na de wiskundeles haar lunch verorberd. Aan het eind van de dag was ze verdwenen. Dertig uur later was haar afgeslachte lichaam zo’n zestig kilometer van haar huis vandaan in plastic zakken gevonden.
Er gleed een schaduw over het bureau en ik keek op. Bertrand hield twee mokken koffie vast. Op de mok die hij aan mij gaf, stond: maandag ga ik op dieet. Dankbaar pakte ik die van hem aan.
‘Nog iets interessants ontdekt?’
‘Niet veel.’ Ik nam een slokje. ‘Ze was zestien en is gevonden in Saint Jerome.’
‘Klopt.’
‘Gagnon was drieëntwintig en zij is in Centre-ville gevonden. Ook in plastic zakken,’ zei ik, hardop mijmerend.
Hij hield zijn hoofd scheef.
‘Adkins was vierentwintig en is in haar eigen huis bij het stadion gevonden.’
‘Zij was niet in mootjes gehakt.’
‘Nee, maar wel opengesneden en verminkt. Misschien werd de moordenaar bij zijn werk gestoord en had hij minder tijd dan anders.’
Hij slurpte luidruchtig. Toen hij de mok neerzette, hingen er lichtbruine druppeltjes aan zijn snor.
‘Gagnon en Adkins stonden alletwee op de lijst van St. Jacques.’ Ik nam aan dat dat verhaal nu wel algemeen bekend zou zijn. Dat klopte ook.
‘Ja, maar de media hebben erg veel ophef van die zaken gemaakt. De kerel had uit Allo Police en Photo Police artikelen over hen beiden geknipt. Met foto’s erbij. Het kan zijn dat hij zich als een made met dat soort ongein voedt.’
‘Zou kunnen.’ Ik nam nog een slokje koffie en geloofde daar niet echt in.
‘Had hij niet een hele mesthoop van dat soort spullen?’
‘Ja,’ zei Ryan, die achter ons was komen staan. ‘Die vent had artikelen over allerlei idiote dingen uitgeknipt. Francoeur, heb jij niet een paar van dat soort zaken behandeld toen je nog niet op onze afdeling werkte?’ Dat zei hij tegen een kleine, dikke man met een glanzend bruin hoofd die vier bureaus verderop een Snickers-reep zat op te peuzelen.
Francoeur legde de reep neer, likte zijn vingers af en knikte. Zijn randloze montuur knipperde toen zijn hoofd op en neer ging.
‘Eh. Hmmm. Twee.’ Lik. ‘Verdomd eigenaardig.’ Lik. ‘Dat eekhoorntje loopt in het huis rond, haalt de slaapkamer overhoop en maakt dan een grote pop met behulp van een nachtjapon of een joggingpak of een ander kledingstuk van de vrouw des huizes. Daarna trekt hij die pop ondergoed aan en hakt er dan met een mes op in. Krijgt hij naar alle waarschijnlijkheid een stijve van.’ Lik. Lik. ‘Daarna smeert hij ’m. Neemt niet eens iets mee.’
‘Sperma?’
‘Nee. Zal wel in safe seks geloven.’
‘Wat had hij precies gebruikt?’
‘Waarschijnlijk een mes, maar dat hebben we nooit gevonden. Hij zal het wel bij zich hebben gehad.’
Francoeur schoof de wikkel verder naar achteren en nam nog een hap van de reep.
‘Hoe komt hij binnen?’
‘Door het slaapkamerraam,’ werd er tussen karamel en pinda’s door gezegd.
‘Wanneer?’
‘Gewoonlijk ’s avonds laat of ’s nachts.’
‘Waar heeft hij die idiote vertoningen opgevoerd?’
Francoeur kauwde even langzaam en haalde toen met zijn duimnagel een stukje pinda uit zijn kies. Hij bekeek het en tikte het weg.
‘De ene keer aan Saint-Calixte en de andere aan Saint-Hubert, geloof ik. Het artikel dat deze vent had uitgeknipt, ging over een geval dat zich een paar weken geleden heeft voorgedaan in St. Paul-du-Nord.’ Zijn bovenlip bolde op toen hij met zijn tong over zijn tanden streek. ‘Ik meen me te herinneren dat de cum een zo’n zaak heeft behandeld. Als ik het goed heb, heeft iemand daar een jaar of zo geleden over gebeld.’
Stilte.
‘Ze zullen hem op een gegeven moment wel te grazen nemen, maar dit eekhoorntje staat nu niet direct hoog op de prioriteitenlijst. Hij doet niemand echt kwaad en steelt niks. Hij heeft alleen een verwrongen idee van een goedkoop afspraakje.’
Francoeur verfrommelde de wikkel van de reep en gooide hem met een boog in de prullenbak naast zijn bureau.
‘Ik heb gehoord dat de desbetreffende burger in St. Paul-du-Nord heeft geweigerd een officiële aanklacht in te dienen.’
‘Tja,’ zei Ryan. ‘Dergelijke zaken zijn ongeveer even bevredigend als het uitvoeren van een lobotomie met een padvindersmes.’
‘Onze held heeft het artikel waarschijnlijk uitgeknipt omdat hij een stijve krijgt wanneer hij leest over iemand die de slaapkamer van een vrouw is binnengedrongen. Bij hem aan de muur hing een artikel over een vrouw in Senneville en we weten dat hij in dat geval de dader niet was. De vader bleek de boosdoener te zijn.’ Francoeur leunde achterover in zijn stoel. ‘Misschien kan hij zich gewoon vereenzelvigen met een verwante perverse geest.’
Ik luisterde naar dat gesprek zonder echt naar de deelnemers te kijken. Mijn blik dwaalde af naar een grote stadsplattegrond achter Francoeurs hoofd. Het was net zo’n kaart als ik in de kamer aan Berger had gezien, maar wel op kleinere schaal gemaakt. Op deze kaart stonden ook de voorsteden verder naar het oosten en het westen op het vasteland.
Alle aanwezigen begonnen zich geleidelijk aan in het gesprek te mengen. Er werden verhalen verteld over gluurders en andere lui met een seksuele aberratie. Ik ging staan en liep naar de plattegrond om die van wat dichterbij te bekijken, hopend zo min mogelijk aandacht op mezelf te vestigen. Ik bestudeerde hem aandachtig, herhaalde de exercitie die Charbonneau en ik de afgelopen vrijdag hadden uitgevoerd, zette in gedachte de x-en nog eens neer. Ryans stem maakte me aan het schrikken.
‘Waar staat u aan te denken?’ vroeg hij.
Ik pakte een doos spelden van een plankje onder de plattegrond. Elke had een grote, felgekleurde kop. Ik koos een rode uit en prikte die in de zuidwestelijke hoek van Le Grand Séminaire.
‘Gagnon,’ zei ik.
De volgende prikte ik iets ten zuiden van het Olympisch Stadion.
‘Adkins.’
De derde stak ik in de linkerbovenhoek, bij het brede deel van de rivier dat bekendstaat als Lac des Deux-Montagnes.
‘Trottier.’
Het eiland van Montreal heeft de vorm van een voet waarvan de enkel in noordwestelijke richting wijst, de hiel naar het zuiden en de tenen naar het noordoosten. Twee spelden markeerden de voet, net boven de voetzool, een stak in de hiel van Centre-ville en nummer twee verder naar het oosten, halverwege de tenen. De derde bevond zich boven het scheenbeen in het noordoosten, niet op het eiland. Er was geen sprake van een duidelijk patroon.
‘St. Jacques heeft deze en deze aangegeven op zijn eigen kaart,’ zei ik, wijzend op een van de spelden in het centrum en toen op de speld in het oosten.
Ik zocht de zuidelijke oever op, ging de Victoriabrug naar St. Lambert over en verder door naar het zuiden. Toen ik de straatnamen had gevonden die ik die vrijdag had gezien, pakte ik een vierde speld en prikte die aan de overkant van de rivier in de plattegrond, even onder de voetboog. Er leek nu helemaal geen sprake meer te zijn van een patroon. Ryan keek me vragend aan.
‘Dat was zijn derde x.’
‘Wat is daar te vinden?’
‘Wat denkt u?’ vroeg ik.
‘Daar heb ik geen idee van. Kan zijn dode hond Spike zijn.’ Hij keek op zijn horloge. ‘Luister, wij moeten…’
‘Denkt u niet dat het een goed idee zou zijn daar eens een kijkje te gaan nemen?’
Hij keek me lange tijd aan voordat hij reageerde. Zijn ogen waren neonblauw en het verbaasde me lichtelijk dat ze me nog nooit eerder waren opgevallen. Hij schudde zijn hoofd.
‘Dat denk ik eigenlijk niet. Het is niet voldoende. Uw idee van een seriemoordenaar is voorlopig nog zo lek als een mandje. U moet de gaten dichten. Me iets meer geven op grond waarvan ik in actie kan komen, of Claudel vragen om een verzoek in te dienen voor een onderzoek door de sq. Tot dusver is het nog geen zaak voor ons.’
Bertrand gaf hem een teken, wees op zijn horloge en toen met zijn duim op de deur. Ryan keek naar zijn partner, knikte en richtte het neon toen weer op mij.
Ik zei niets. Ik keek naar zijn gezicht, zoekend naar een aanmoedigend teken. Als dat er was, kon ik het niet ontdekken.
‘Ik moet ervandoor. Laat u het dossier maar op mijn bureau liggen wanneer u ermee klaar bent.’
‘Oké.’
‘En… eh… kop op!’
‘Hoezo?’
‘Ik heb gehoord wat jullie daar hebben gevonden. Die vent zou nog wel eens meer dan een gemiddelde griezel kunnen zijn.’ Hij haalde een visitekaartje uit zijn zak en schreef daar iets op. ‘Op dit nummer kunt u me vrijwel altijd bereiken. U moet me bellen wanneer u hulp nodig hebt.’
Tien minuten later zat ik gefrustreerd en zenuwachtig achter mijn bureau. Zonder veel succes probeerde ik me op andere dingen te concentreren. Elke keer wanneer een telefoon in een kantoor aan de gang begon te rinkelen, stak ik een hand naar mijn toestel uit, hopend dat het Claudel of Charbonneau zou zijn. Om kwart over tien belde ik zelf nog een keer.
‘Wilt u alstublieft even wachten?’ zei een stem.
Toen: ‘Claudel.’
‘U spreekt met mevrouw Brennan,’ zei ik.
De stilte was zo diep dat je er in kon duiken.
‘Oui.’
‘Hebt u mijn boodschappen doorgekregen?’
‘Oui.’
Ik besefte dat hij even spraakzaam zou zijn als een dranksmokkelaar tegenover de douane.
‘Ik vroeg me af wat u bij St. Jacques zoal hebt ontdekt.’
Hij snoof. ‘Hmmm. St. Jacques. Ja.’
Hoewel ik dolgraag een hand door de telefoon had gestoken om zijn tong uit zijn mond te rukken, kwam ik tot de conclusie dat ditmaal tact vereist was. Regel nummer één wanneer je te maken krijgt met arrogante rechercheurs.
‘Denkt u dat dat zijn echte naam niet is?’
‘Zo ja, dan heet ik Margaret Thatcher.’
‘Hoe is de stand van zaken nu?’
Er volgde weer een stilte en ik kon me voorstellen dat hij naar het plafond keek en zich afvroeg hoe hij me het best kon afpoeieren.
‘Dat zal ik u zeggen. We zijn nog geen barst wijzer geworden en geen stap verder gekomen. We hebben geen moer gevonden. Geen druipende wapens. Geen zelfgemaakte films. Geen briefjes met bekentenissen. Geen lichaamsdelen die als souvenir zijn bewaard. Zippo.’
‘Vingerafdrukken?’
‘Geen bruikbare.’
‘Persoonlijke bezittingen?’
‘De smaak van de kerel zweeft ergens tussen strak en kaal. Niets om de kamer op te sieren. Geen persoonlijke bezittingen. Geen kleren. O ja. Wel een sweatshirt, een oude rubberhandschoen en een vieze deken. Dat was alles.’
‘Vanwaar die handschoen?’
‘Misschien maakt hij zich zorgen over zijn nagels.’
‘Wat hebt u dan wel gevonden?’
‘Dat hebt u zelf al gezien. Zijn verzameling naaktfoto’s, de plattegrond, de kranten, de uitgeknipte artikelen, de lijst. O ja, en wat Frans-Amerikaanse spaghetti.’
‘Verder niets?’
‘Niets.’
‘Geen toiletspullen? Geen dingen die je bij een drogist kunt halen?’
‘Nada.’
Daar dacht ik even over na.
‘Ik krijg de indruk dat hij daar niet echt woont.’
‘Als hij dat wel doet, is hij de grootste viespeuk die u ooit hebt ontmoet of nog zult ontmoeten. Van tandenpoetsen of scheren heeft hij kennelijk nog nooit gehoord. Geen zeep. Geen shampoo. Geen flosdraad.’
Daar dacht ik iets langer over na.
‘Wat maakt u daar uit op?’
‘Het kan zijn dat die griezel die kamer alleen gebruikt als dekmantel voor zijn hobby’s: misdaad en porno. Misschien kan zijn wederhelft zijn smaak op kunstgebied niet waarderen. Misschien mag hij zich van haar thuis niet afrukken. Hoe moet ik dat nu weten?’
‘Hoe zit het met die lijst?’
‘We zijn de namen en adressen aan het controleren.’
‘Zitten er adressen in St. Lambert bij?’
Weer een stilte.
‘Nee.’
‘Bent u nog wat wijzer geworden over de manier waarop hij aan de bankpas van Margaret Adkins kan zijn gekomen?’
Ditmaal duurde de pauze langer en was voelbaar vijandiger.
‘Mevrouw Brennan, waarom beperkt u zich niet tot uw eigen werk en laat u het aan ons over de moordenaars te vangen?’
‘Is hij dat?’ Ik kon de verleiding niet weerstaan die vraag te stellen.
‘Wat?’
‘Een moordenaar.’
Ik hoorde de kiestoon.
De rest van die morgen was ik bezig met het schatten van de leeftijd, de sekse en de lengte van een individu aan de hand van een enkele ellepijp. Het bot was gevonden door kinderen die een fort aan het graven waren geweest in de buurt van Pointe-aux-Trembles en was waarschijnlijk afkomstig van een oude begraafplaats.
Om kwart over twaalf ging ik naar boven om een caloriearme coke te halen. Ik nam die mee naar mijn kantoor, deed de deur dicht en haalde mijn sandwich en perzik uit mijn tas. Ik draaide mijn stoel naar de rivier en moedigde mijn gedachten aan de vrije loop te nemen. Dat deden ze niet. Ze bleven zich als een Patriot-raket op Claudel concentreren.
Hij wees het idee van een seriemoordenaar nog steeds af. Kon hij gelijk hebben? Zouden de overeenkomsten toeval kunnen zijn? Was ik associaties aan het verzinnen die er niet echt waren? Was het mogelijk dat St. Jacques alleen een groteske belangstelling voor geweldpleging had? Natuurlijk kon dat. Filmproducenten en uitgeverijen verdienden miljoenen aan datzelfde thema. Misschien had hij zelf geen moorden gepleegd. Misschien bracht hij de moorden alleen in kaart of speelde hij er een soort voyeuristisch spoorzoekersspelletje mee. Misschien had hij de bankpas van Margaret Adkins gevonden. Misschien had hij die voor haar dood gestolen en had zij hem nog niet gemist. Misschien. Misschien. Misschien.
Nee. Dat klopte niet. Als het St. Jacques niet was, was iemand anders verantwoordelijk voor een aantal van deze moorden. Tussen minstens een paar moorden bestonden verbanden. Ik wilde niet wachten tot een ander afgeslacht lichaam zou bewijzen dat ik gelijk had.
Wat zou ervoor nodig zijn om Claudel ervan te overtuigen dat ik geen stomme tante met een te grote verbeeldingskracht ben? Hij nam het me kwalijk dat ik me op zijn terrein had gewaagd en vond dat ik grenzen had overschreden. Hij had tegen me gezegd dat ik me bij mijn eigen leest moest houden. En Ryan? Wat had hij gezegd? Zo lek als een mandje. Niet voldoende. Ik moest hem iets meer geven.
‘Oké, Claudel, rotzak, dat zul je dan ook krijgen.’
Ik zei het hardop, zette mijn stoel in zijn meest rechte stand en smeet de pit van de perzik in de prullenbak.
En nu?
Wat doe ik normaal gesproken?
Ik graaf lichamen op. Ik kijk naar botten.