26
Ik voelde me in mijn vel gevangenzitten. Ik was bezorgd en gefrustreerd. De visioenen in mijn hoofd ergerden me, maar ik kon ze niet verdrijven. Ik zag een snoepwikkeltje buiten mijn raam dansen op het ritme van de wind.
Dat papiertje ben jij, Brennan, zei ik berispend tegen mezelf. Je kunt je eigen lot niet eens onder controle houden, laat staan dat van iemand anders. Over St. Jacques valt niets te melden. Niemand weet wie die schedel in je tuin heeft geplant. Die idioot die Gabby heeft gevolgd, loopt nog altijd ergens rond. Claudel is waarschijnlijk een klacht over jou aan het indienen. Je dochter is van plan haar studie te staken. En er leven vijf dode vrouwen in je hoofd, waar naar alle waarschijnlijkheid nog een zesde en een zevende aan zullen worden toegevoegd gezien de snelheid waarmee jouw onderzoek verloopt.
Ik keek op mijn horloge. Kwart over twee ’s middags. Ik kon het geen minuut meer uithouden in mijn kantoor. Ik moest iets doen.
Maar wat?
Ik keek naar Ryans rapport en begon een idee te krijgen.
Ze zullen woedend zijn, zei ik tegen mezelf.
Ja.
Ik bekeek het rapport nogmaals. Het adres stond erin. Ik riep mijn spreadsheet op de computer op. Alle adressen waren beschikbaar, net als de telefoonnummers.
Je zou beter naar het fitnesscentrum kunnen gaan om daar je frustratie weg te werken.
Ja.
Op je eentje voor detective gaan spelen zal de verhouding met Claudel er niet beter op maken.
Nee.
Je kunt de steun van Ryan verliezen.
Dat is waar.
Pech gehad dan!
Ik printte de gegevens uit, maakte een keus en draaide een nummer. Nadat het toestel aan de andere kant van de lijn drie keer was overgegaan, werd er door een man opgenomen. Hij was verbaasd, maar bleek bereid me te ontvangen. Ik pakte mijn tas en vluchtte de zomerzon in.
Het was weer heet en zo vochtig dat je met je vinger je initialen in de lucht kon schrijven. De nevel weerspiegelde de felle zonnestralen en spreidde die uit als een warme deken. Ik reed naar het huis dat Francine Morisette-Champoux met haar echtgenoot had gedeeld. Ik had haar uitsluitend uitgekozen omdat ze het dichtst bij was. Ze had even ten zuiden van Centre-ville gewoond, nog geen tien minuten van mijn appartement vandaan. Als het op een mislukking uitdraaide, zou ik in elk geval snel thuis zijn.
Ik vond het adres en trapte op de rem. De straat werd omzoomd door bakstenen huizen, elk met een gietijzeren balkon, een ondergrondse garage en een felgekleurde voordeur.
Anders dan de meeste wijken in Montreal had deze geen naam. Oorspronkelijk was het een onderdeel van het terrein van Canadian National geweest, maar rails en schuren waren in het kader van de stadsvernieuwing vervangen door huizen, barbecues en tomatenplanten. Het was een nette wijk die door de middenklasse werd bewoond, maar leed onder een identiteitscrisis. Hij lag te dicht bij de stadskern om voor een echte buitenwijk te kunnen doorgaan, maar er net te ver vandaan om tot het modebewuste centrum gerekend te kunnen worden. Hij was niet oud en hij was niet nieuw. Hij was functioneel en comfortabel, maar miste kleur en smaak.
Ik belde aan en wachtte. De geuren van pas gemaaid gras en rijp afval hingen in de zwoele lucht. Twee deuren verderop werd een klein gazon mechanisch besproeid. De motor van een airco kwam tot leven en dat geluid tartte het regelmatige geklik van de sproeier.
Toen hij de deur openmaakte, moest ik denken aan een volwassen Gerber-baby. Zijn haar was blond, de haargrens was aan het wijken en midden op zijn voorhoofd prijkte een krul. Zijn wangen en kin waren rond en mollig, zijn neus was kort en wipte omhoog. Hij was een grote man die nog niet echt dik was, maar wel die kant op ging. Hoewel het tweeëndertig graden was, had hij een spijkerbroek en een sweatshirt aan. Calgary Stampede, 1985. ‘Monsieur Champoux, ik…’
Hij trok de deur wijdopen, deed een stap naar achteren en negeerde het legitimatiebewijs dat ik omhooghield. Ik liep achter hem aan door een smalle gang naar een kleine huiskamer. Langs een muur stonden aquaria, die de kamer in een griezelige blauwgroene gloed zetten. Achter in die kamer kon ik een werkblad zien vol kleine netten, dozen visvoer en andere dingen die vissen nodig kunnen hebben. Louvredeuren kwamen op de keuken uit. Ik herkende het werkeiland daar en keek een andere kant op.
Monsieur Champoux maakte een plekje op de bank vrij en gaf me een teken dat ik moest gaan zitten. Hij liet zich in een fauteuil ploffen.
‘Monsieur Champoux,’ begon ik nogmaals, ‘ik ben doctor Brennan van het Laboratoire de médecine légale.’
Daar liet ik het bij, hopend geen nadere verklaring te hoeven geven over mijn exacte rol in het onderzoek, want die had ik in feite niet.
‘Hebt u iets ontdekt? Ik… Het is zo lang geleden dat ik het mezelf niet toesta er nog aan te denken.’ Hij sprak tegen de parketvloer. ‘Het is nu anderhalf jaar geleden dat Francine is gestorven en ik heb al in meer dan een jaar niets meer van jullie gehoord.’
Ik vroeg me af waar ik volgens hem binnen dat ‘jullie’ paste. ‘Ik heb zoveel vragen beantwoord en met zoveel mensen gesproken. De lijkschouwer. De agenten. De pers. Ik heb zelfs een privé-detective in de arm genomen. Ik wilde echt dat die vent werd gepakt. Het heeft allemaal niet mogen baten. Ze hebben nooit ook maar een aanwijzing gevonden. Ze konden het tijdstip waarop hij haar heeft gedood tot op het uur nauwkeurig bepalen, weet u. De lijkschouwer zei dat haar lichaam nog warm was. Die maniak vermoordt mijn vrouw, loopt het huis uit en verdwijnt spoorloos.’ Hij schudde zijn hoofd vol ongeloof. ‘Hebben jullie eindelijk iets gevonden?’
De blik in zijn ogen was een mengeling van verdriet en hoop. Ik voelde me ontzettend schuldig.
‘Nee, niet echt.’ Behalve dan dat vier andere vrouwen door hetzelfde beest zijn vermoord. ‘Ik wilde alleen een paar details met u doornemen, om te kijken of we iets over het hoofd hebben gezien.’
De hoopvolle blik verdween, maakte plaats voor berusting. Hij leunde achterover in zijn stoel en wachtte.
‘Uw rouw was voedingsdeskundige?’
Hij knikte.
‘Waar werkte ze?’
‘Overal, eigenlijk. Ze werd betaald door het mas, maar werkte op allerlei verschillende plaatsen.’
‘HET mas?’
‘Het Ministère des Affaires Sociales.’
‘Ze was dus vaak op pad?’
‘Ze moest levensmiddelencoöperaties, voornamelijk van groepen immigranten, vertellen hoe ze hun spullen het beste konden inkopen. Ze hielp met het opzetten van die collectieve keukens en leerde de mensen dan hoe ze het voedsel dat ze het liefst aten goedkoop en toch voedzaam konden bereiden. Ze hielp bij het inkopen van zuivel, vlees en allerlei andere levensmiddelen. Gewoonlijk in grote hoeveelheden tegelijk. Ze ging regelmatig een kijkje in die keukens nemen om er zeker van te kunnen zijn dat alles op rolletjes liep.’
‘Waar waren die coöperaties?’
‘Overal. Parc Extension. Côte des Neiges. St. Henri. Little Burgundy.’
‘Hoelang werkte ze al voor het mas?’
‘Zo’n zes, zeven jaar geloof ik. Daarvoor heeft ze gewerkt in Montreal General. Daar waren de werktijden stukken beter.’
‘Genoot ze van haar werk?’
‘O ja. Ze was er dol op.’ De woorden bleven even in zijn keel steken.
‘Waren haar werktijden onregelmatig?’
‘Nee, regelmatig. Ze werkte altijd. ’s Morgens. ’s Avonds. In de weekends. Er was altijd wel een probleem en dan moest Francine dat oplossen.’ Zijn kaakspieren spanden zich telkens weer.
‘Was er onenigheid tussen u en uw vrouw over haar werk?’
Hij zweeg even en zei toen: ‘Ik wilde haar vaker zien. Ik verlangde naar de tijd dat ze nog in het ziekenhuis werkte.’
‘Wat doet u voor de kost, monsieur Champoux?’
‘Ik ben ingenieur. Ik bouw dingen, alleen wil niemand tegenwoordig nog veel gebouwd hebben.’ Hij lachte vreugdeloos en hield zijn hoofd scheef. ‘Ik werd werkloos.’
‘Triest voor u… Weet u waar uw vrouw naartoe zou gaan op de dag dat ze is vermoord?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘We hadden elkaar die week nauwelijks gezien. Er was brand ontstaan in een van haar keukens en daar was ze dag en nacht in touw geweest. Het kan zijn dat ze daar weer naartoe wilde gaan, het is ook mogelijk dat ze ergens anders heen ging. Voorzover ik weet hield ze geen agenda of logboek bij. In elk geval heb ik er geen in haar kantoor gevonden en er hier nooit een gezien. Ze had het er wel over gehad dat ze van plan was haar haar te laten knippen. Het kan zijn dat ze inderdaad naar de kapper wilde gaan.’
Hij keek me aan met een gekwelde blik in zijn ogen.
‘Weet u wat voor gevoel je dat geeft? Ik weet niet eens wat mijn vrouw van plan was te doen op de dag dat ze stierf.’
Op de achtergrond ruiste het circulerende water in de aquaria zacht.
‘Heeft ze u iets verteld over ongebruikelijke dingen? Eigenaardige telefoontjes? Een onbekende op de stoep?’ Ik dacht aan Gabby. ‘Iemand op straat.’
Nog een hoofdschudden.
‘Zou ze dat wel hebben gedaan?’
‘Waarschijnlijk wel, als we met elkaar hadden gepraat. Die laatste paar dagen hadden we daar echt de tijd niet voor gehad.’
Ik probeerde het over een andere boeg te gooien.
‘Het was januari. Koud. De deuren en ramen moeten dicht zijn geweest. Hield uw vrouw die gewoonlijk op slot?’
‘Ja. Ze heeft het nooit prettig gevonden om hier te wonen, zo vlak langs de straat. Ik heb haar ertoe overgehaald dit huis te kopen, maar zij gaf de voorkeur aan hoge flatgebouwen met beveiligingssystemen of bewakers. Er komen hier behoorlijk wat vreemde figuren en ze was altijd gespannen. Daarom waren we van plan weg te gaan. Ze vond de extra ruimte en onze kleine achtertuin leuk, maar is er nooit echt aan gewend geraakt om hier te wonen. Haar werk voerde haar naar behoorlijk ongure wijken en wanneer ze thuis was, wilde ze zich veilig voelen. Onaanraakbaar. Dat woord gebruikte ze. Onaanraakbaar. Begrijpt u wat ik bedoel?’
Ja. O, ja.
‘Wanneer hebt u uw vrouw voor het laatst gezien, monsieur Champoux?’
Hij ademde diep in en uit. ‘Ze is vermoord op een donderdag. Vanwege die brand had ze de avond daarvoor tot laat gewerkt en ik lag al in bed toen ze thuiskwam.’
Hij liet zijn hoofd hangen en sprak weer tegen het parket. Zijn beide wangen werden gekleurd door kleine bloedvaatjes.
‘Toen ze naar bed kwam, was ze nog vol van haar werkdag en probeerde me te vertellen waar ze was geweest en wat ze had gedaan. Dat wilde ik niet horen.’
Ik zag zijn borstkas onder het sweatshirt omhoog- en omlaaggaan.
‘De volgende dag ben ik vroeg opgestaan en vertrokken. Ik heb haar niet eens gedag gezegd.’
We zwegen even.
‘Dat heb ik gedaan en gedane zaken nemen geen keer. Ik zal geen tweede kans meer krijgen.’ Hij staarde naar het blauwgroene water van de aquaria. ‘Ik vond het vervelend dat zij werkte terwijl ik dat niet kon, dus sloot ik haar buiten. Nu moet ik daarmee leven.’
Voordat ik daarop kon reageren, draaide hij zich naar me toe, zijn gezicht gespannen, zijn stem harder dan voorheen.
‘Ik ben naar mijn zwager gegaan, die me misschien aan een baan kon helpen. Ik ben daar de hele morgen geweest en toen heb ik… toen ben ik om een uur of twaalf weer thuisgekomen. Ze was al dood. Dat hebben ze allemaal gecontroleerd.’
‘Monsieur Champoux, ik wil niet suggereren dat u…’
‘Volgens mij leidt dit nergens toe. We zijn alleen ouwe kost aan het herkauwen.’
Hij ging staan. Ik werd weggestuurd.
‘Het spijt me dat ik pijnlijke herinneringen naar boven heb gehaald.’
Hij keek me aan zonder daar commentaar op te leveren en liep toen naar de gang. Ik ging achter hem aan.
‘Dank voor uw tijd, monsieur Champoux.’ Ik gaf hem mijn visitekaartje. ‘Belt u me alstublieft wanneer u zich later nog iets herinnert.’
Hij knikte. Zijn gezicht had de verdoofde uitdrukking van iemand die is meegesleurd in een rampzalige gebeurtenis en niet kan vergeten dat hij zich tegenover de vrouw van wie hij hield kleinzielig heeft gedragen en dus nooit fatsoenlijk afscheid van haar heeft kunnen nemen. Kan er ooit fatsoenlijk afscheid worden genomen?
Toen ik wegliep, voelde ik zijn ogen op mijn rug rusten. Ondanks de hitte had ik het koud van binnen. Ik liep snel naar mijn auto.
Het gesprek met Champoux had me van streek gemaakt en toen ik naar huis reed, stelde ik mezelf een duizendtal vragen.
Welk recht had ik om het verdriet van die man weer naar boven te halen?
Ik haalde me Champoux’ ogen voor de geest.
Zoveel verdriet. Veroorzaakt omdat ik hem had gedwongen zich alles weer te herinneren?’
Nee, ik was niet de architect van zijn huis van spijt. Dat had Champoux zelf gebouwd en daar moest hij mee leven.
Spijt waarover? Het doden van zijn vrouw?
Nee, dat paste beslist niet bij zijn karakter.
Spijt omdat hij haar had genegeerd. Omdat hij van huis was gegaan en haar had achtergelaten met het idee dat ze voor hem niet belangrijk was. Zo eenvoudig lag het. Op de avond voor haar dood had hij niet met haar willen praten. Hij had haar zijn rug toegekeerd en was gaan slapen. Hij had de volgende morgen geen afscheid van haar genomen. Nu zou hij dat nooit meer kunnen doen.
Ik draaide St. Marc in noordelijke richting op, reed de schaduw van het viaduct in. Zouden mijn vragen iets anders doen dan herinneringen naar boven halen die opnieuw voor verdriet zouden zorgen?
Kon ik echt helpen waar een leger van beroepsmensen had gefaald, of was ik gewoon aan een privé-actie begonnen om Claudel een lesje te leren?
‘Nee!’
Ik sloeg met de muis van mijn hand op het stuur.
‘Nee, verdomme,’ herhaalde ik. ‘Dat is mijn doel niet. Ik ben de enige die ervan overtuigd is dat er sprake is van één moordenaar en dat die weer zal toeslaan. Als ik nog meer moorden wil voorkomen, zal ik meer feiten boven water moeten halen.’
Ik reed de schaduw uit, de zon weer in. In plaats van naar het oosten en naar huis te gaan, stak ik Ste. Catherine over, reed terug over Avenue du Fort en voegde me op de 20 in de verkeersstroom naar het westen. De plaatselijke bevolking noemde die weg de 2 en 20, maar ik had nog niemand gevonden die de 2 kon verklaren of lokaliseren.
Ik kroop de stad uit en roffelde met mijn vingers ongeduldig op het stuur. Het was halfvier en het verkeer bij het kruispunt Turcot zat al vast. Slechte timing.
Drie kwartier later had ik Geneviève Trottier gevonden. Ze was tomatenplanten aan het verzorgen achter het vaalgroene huis dat ze met haar dochter had gedeeld. Ze keek op toen ik de oprit opreed en over het gazon liep.
‘Oui?’ Vriendelijk, op haar hielen zittend, met samengeknepen ogen naar me kijkend.
Ze had een felgele short aan en een halter die te groot was voor haar kleine borsten. Zweet glinsterde op haar lichaam en haar krullende haar zat om haar gezicht geplakt. Ze was jonger dan ik had verwacht.
Toen ik uitlegde wie ik was en waarom ik er was, moest vriendelijkheid voor somberheid wijken. Ze aarzelde, legde haar schepje neer, ging toen staan en veegde de aarde van haar handen. De geur van tomaten hing zwaar in de lucht om ons heen.
‘We kunnen beter naar binnen gaan,’ zei ze en ze hield haar ogen neergeslagen. Net als Champoux twijfelde ze niet aan mijn recht vragen te stellen.
Ze liep naar het huis en ik kwam achter haar aan, het gesprek hatend dat zo meteen zou volgen. De gebreide halter hing losjes over de knobbels van haar rugwervels. Op de achterkant van haar benen en boven op haar voeten plakten grassprietjes.
Haar keuken glansde in het middaglicht, het porselein en het hout duidden op jaren van goede zorg. Op de vensterbanken stonden potplanten en voor de ramen hingen gele gordijnen. Op de kasten en laden zaten gele knoppen.
‘Ik heb wat limonade gemaakt,’ zei ze, terwijl haar handen al bezig waren die in te schenken. Put troost uit het bekende.
‘Graag. Dat zou lekker zijn.’
Ik ging aan de glanzende houten tafel zitten en keek toe hoe ze ijsblokjes uit een plastic bakje tikte, ze in glazen liet vallen en er de limonade bij deed. Ze nam de glazen mee en ging tegenover me zitten, oogcontact vermijdend.
‘Het kost me moeite over Chantale te praten,’ zei ze terwijl ze haar limonade bestudeerde.
‘Dat begrijp ik en ik heb met u te doen. Hoe gaat het nu met u?’
‘Sommige dagen zijn makkelijker dan andere.’
Ze vouwde haar handen en spande haar spieren, waardoor haar magere schouders onder de halter omhoogkwamen.
‘Bent u hierheen gekomen om me iets te vertellen?’
‘Ik ben bang van niet, madame Trottier, en ik heb in feite ook geen specifieke vragen voor u. Ik hoopte dat u zich iets had herinnerd, iets dat u aanvankelijk misschien niet zo belangrijk vond.’
Ze bleef naar de limonade kijken. Buiten blafte een hond.
‘Hebt u zich nog iets herinnerd sinds de laatste keer dat u met de rechercheurs hebt gesproken? Een of ander detail over de dag waarop Chantale is verdwenen?’
Geen reactie. In de keuken was het heet en vochtig. Het rook er vaag naar een schoonmaakmiddel met citroen.
‘Ik weet dat dit afschuwelijk voor u is, maar als we nog enige hoop mogen koesteren de moordenaar van uw dochter te pakken, hebben we uw hulp nodig. Is er iets dat u dwars is blijven zitten? Iets waaraan u telkens weer moet denken?’
‘We hadden ruziegemaakt.’
Opnieuw schuldgevoelens, de wens woorden terug te nemen en er andere voor in de plaats te laten komen.
‘Ze wilde niet eten. Ze vond dat ze dik begon te worden.’
Dat alles wist ik uit het politierapport.
‘Ze was niet dik. U had haar moeten zien. Ze was mooi. Ze was pas zestien.’ Eindelijk keek ze me aan. Een enkele traan drupte op elke wang.
‘Ik vind het heel triest voor u,’ zei ik zo meelevend mogelijk. Door het openstaande raam en de hor ervoor kon ik zon op geraniums ruiken. ‘Was Chantale ergens ongelukkig over?’
Haar vingers klemden zich steviger om het glas.
‘Daarom is het zo moeilijk. Ze was zo’n makkelijk kind. Altijd gelukkig. Altijd levendig en boordevol plannen. Zelfs mijn echtscheiding leek haar niet van streek te hebben gemaakt. Ze heeft die aanvaard en haar leven zonder aarzeling voortgezet.’
De waarheid of fantasie achteraf? Ik herinnerde me dat de Trottiers waren gescheiden toen Chantale negen was. Haar vader woonde ergens in de stad.
‘Kunt u me wat vertellen over die laatste paar weken? Had Chantale iets gewijzigd in de routine van haar leventje? Had ze vreemde telefoontjes gehad? Nieuwe vrienden of vriendinnen gemaakt?’
Langzaam en aanhoudend schudde ze haar hoofd. Nee.
‘Kostte het haar moeite vrienden te maken?’
Nee.
‘Zaten bepaalde vrienden van haar u niet lekker?’
Nee.
‘Had ze een vast vriendje?’
Nee.
‘Ging ze wel eens met een jongen op stap?’
Nee.
‘Had ze problemen op school?’
Nee.
Slechte ondervragingstechniek. Ik moest de getuige laten praten in plaats van dat zelf te doen.
‘Hoe zit het met de dag waarop Chantale is verdwenen?’
Ze keek me aan, de blik in haar ogen onleesbaar.
‘Kunt u me vertellen wat er die dag is gebeurd?’
Ze nam een slokje limonade, slikte dat nadrukkelijk door, zette het glas op de tafel. Nadrukkelijk.
‘We zijn rond zes uur opgestaan. Ik heb het ontbijt klaargemaakt.’ Ze hield het glas zo stevig vast dat ik bang was dat het zou breken. ‘Chantale is naar school gegaan. Zij en haar vriendinnen reisden per trein, omdat de school in Centre-ville staat. Ze zeggen dat ze alle lessen heeft gevolgd. En toen…’
Een briesje speelde met de gordijnen voor de ramen.
‘Toen is ze nooit meer thuisgekomen.’
‘Had ze speciale plannen voor die dag gemaakt?’
‘Nee.’
‘Kwam ze normaal gesproken meteen na school naar huis?’
‘Gewoonlijk wel.’
‘Verwachtte u haar die dag ook rond die tijd?’
‘Nee. Ze zou naar haar vader gaan.’
‘Deed ze dat vaak?’
‘Ja. Waarom moet ik die vragen blijven beantwoorden? Het is zo zinloos. Ik heb dit alles al aan de rechercheurs verteld. Waarom moet ik dezelfde dingen telkens weer blijven herhalen? We worden er niets wijzer van. Toen niet en nu niet.’
Ze keek me aan en haar verdriet was bijna tastbaar.
‘Zal ik u eens iets zeggen? Al die tijd dat ik formulieren aan het invullen was om haar als vermist op te geven en vragen beantwoordde, was Chantale al dood. Lag ze in stukjes in Saint Gerome. Al dood.’
Ze liet haar hoofd hangen en de magere schouders schokten. Ze had gelijk. We hadden niets om vanuit te gaan. Ik was aan het vissen. Zij was aan het leren het verdriet te begraven, tomaten te planten en door te gaan met leven. Ik had haar in een hinderlaag gelokt en tot een opgraving gedwongen.
Wees aardig. Ga weg.
‘Het hindert niet, madame Trottier. Als u zich nog andere details herinnert, zullen die waarschijnlijk niet belangrijk zijn.’
Ik liet mijn kaartje achter, plus het standaardverzoek. Bel me als u zich iets herinnert. Ik betwijfelde of ze dat zou doen. Zich iets herinneren of bellen.
Gabby’s deur was dicht toen ik thuiskwam en in haar kamer was het stil. Ik dacht erover even te kijken hoe het met haar was, maar verzette me tegen die aandrang. Ik ging in bed liggen en probeerde te lezen. De woorden van Geneviève Trottier bleven mijn geest teisteren. Déjà mort. Al dood. Champoux had dezelfde frase gebruikt. Ja. Déjà dead. Vijf. Dat was de afschrikwekkende waarheid. Net als Champoux en Trottier had ik ook gedachten die maar niet tot rust wilden komen.