34

De zon was net boven de horizon verschenen toen we het lichaam van Gabby vonden. Margot was er regelrecht op af gelopen en had nauwelijks geaarzeld toen ze was losgelaten op het terrein dat werd omgeven door een hek van triplex. Ze had even gesnoven en was toen weggerend. De dageraad had haar vacht de kleur van saffraan gegeven en het stof rond haar poten verlicht.

Het graf was verborgen in de afbrokkelende fundering van een huis. Het was ondiep, snel gegraven, haastig volgestort. Standaardprocedure. Maar toen had de moordenaar er iets persoonlijks aan toegevoegd door het graf te omgeven met een zorgvuldig geplaatst ovaal van bakstenen.

Haar lichaam lag nu op de grond in een dichtgeritste lijkzak. We hadden het terrein afgezet met zaagbokken en geel tape, al was dat eigenlijk niet nodig geweest. Het vroege uur en het triplex hek boden bescherming genoeg. Niemand was met open mond komen kijken toen we het lichaam opgroeven en de macabere routinehandelingen uitvoerden.

Ik zat in een patrouillewagen koude koffie uit een plastic bekertje te drinken. De radio knetterde en om me heen werden de gebruikelijke dingen afgehandeld. Ik was meegegaan om mijn werk te doen, professioneel te zijn, maar had gemerkt dat ik daar niet toe in staat was. De anderen zouden het moeten zien te klaren. Later zou mijn geest misschien de boodschappen aannemen die hij nu nog afwees. Op dit moment waren hij en ik verdoofd. Ik wilde haar niet in dat ondiepe graf zien liggen, niet nogmaals zien hoe het opgezwollen lichaam tevoorschijn kwam toen de lagen aarde werden weggehaald. Ik had de zilveren oorbellen meteen herkend. Ik herinnerde me hoe Gabby eruit had gezien toen ze me vertelde over het olifantje. Een vriendelijke god. Een gelukkige god. Geen god van pijn en dood. Waar was je, Ganesh? Waarom heb je je vriendin niet beschermd? Waarom heeft een van haar vriendinnen haar niet beschermd? Zoveel verdriet. Druk het weg.

Ik had het lichaam visueel geïdentificeerd en toen had Ryan de leiding in handen genomen. Ik zag hem even overleggen met Pierre Gilbert. Toen draaide hij zich om en liep mijn kant op.

Hij trok zijn broekspijpen op en ging naast het geopende portier op zijn hurken zitten, met een hand op de armsteun. Hoewel het pas midden op de ochtend was, was het al 27 graden Celsius en waren zijn haar en oksels doorweekt van het zweet.

‘Ik vind het heel triest,’ zei hij.

Ik knikte.

‘Ik weet hoe moeilijk dit is.’

Nee, dat weet je niet. ‘Het lichaam is er niet al te beroerd aan toe. Gezien de hitte verbaast me dat.’

‘We weten niet hoelang ze hier heeft gelegen.’

‘Dat klopt.’

Hij pakte mijn hand. Zijn palm liet een zadeltje van zweet achter op de armsteun van vinyl. ‘We hadden niets…’

‘Heb je iets gevonden?’

‘Niet veel.’

‘Geen voetafdrukken of bandensporen? Helemaal niets op dit ellendige terrein?’

Hij schudde zijn hoofd.

‘Latente vingerafdrukken op de stenen?’ Toen ik die vraag stelde, wist ik al hoe stom die was.

Hij keek me strak aan.

‘Niets in het graf?’

‘Een ding, Tempe.’ Hij aarzelde even. ‘Er lag een operatiehandschoen op haar borst.’

‘Een beetje slordig van deze man. Hij heeft nog nooit iets achtergelaten. Aan de binnenkant kunnen vingerafdrukken zitten.’ Ik deed mijn uiterste best de mengeling van emoties onder controle te houden. ‘Verder nog iets?’

‘Tempe, ik denk niet dat ze hier is vermoord. Ze is waarschijnlijk vanaf elders hierheen getransporteerd.’

‘Wat heeft er eigenlijk op dit terrein gestaan?’

‘Een taveerne die jaren geleden is gesloten. Na verkoop is het gebouw afgebroken en toen ging de koper failliet. Dat hek staat er al zes jaar omheen.’

‘Wie is de eigenaar?’

‘Wil je een naam horen?’

‘Inderdaad,’ snauwde ik.

Hij keek in zijn aantekenboekje. ‘Een zekere Bailey.’

Ik zag dat twee mensen achter hem Gabby’s lichaam op een brancard legden en die naar de wagen van het gerechtelijk laboratorium reden.

O, Gabby, het spijt me zo!

‘Kan ik iets voor je halen?’ De ijsblauwe ogen bekeken aandachtig mijn gezicht.

‘Wat zeg je?’

‘Wil je iets te drinken of te eten hebben? Wil je graag naar huis?’

Ja. En nooit meer terugkomen.

‘Nee. Maak je over mij geen zorgen.’

Voor het eerst viel me zijn hand op, die hij op de mijne had gelegd. De vingers waren slank, maar de hand zelf was breed en hoekig. Over de knokkel van zijn duim liep een half cirkeltje met puntjes erboven en eronder.

‘Ze was niet verminkt.’

‘Inderdaad.’

‘Waarom die stenen?’

‘Ik heb nooit kunnen begrijpen hoe die gekken denken.’

‘Het is een uitdaging, hè? Hij wilde dat we haar zouden vinden en hij wilde iets duidelijk maken. Er zullen geen vingerafdrukken aan de binnenkant van die handschoen worden gevonden.’

Hij zei niets.

‘Dit is anders, hè, Ryan?’

‘Ja.’

De hitte in de auto plakte als stroop aan mijn huid. Ik stapte uit en hield mijn haar omhoog om mijn nek door het briesje te laten verkoelen. Er stond geen briesje. Ik zag hoe de lijkzak met zwarte canvas banden werd vastgesnoerd en toen de wagen in werd geschoven. Ik voelde een snik in mijn borstkas opwellen en vocht om die binnen te houden. ‘Had ik haar kunnen redden, Ryan?’

‘Had iemand van ons haar kunnen redden? Ik weet het niet.’ Hij ademde diep in en uit en keek met samengeknepen ogen naar de zon. ‘Weken geleden misschien wel. Gisteren of eergisteren waarschijnlijk niet meer.’ Hij draaide zich weer om en keek me recht aan. ‘Ik weet wel dat we die klootzak zullen pakken. Hij zal dit moeten bezuren.’

Ik zag Claudel naar ons toe komen, met een plastic zak in zijn hand waarin bewijsmateriaal zat. Als hij een rotopmerking tegen me maakt, zal ik zijn lippen uit zijn smoel scheuren, beloofde ik mezelf. Ik meende het.

‘Triest,’ mompelde Claudel, die oogcontact met mij vermeed. Toen zei hij tegen Ryan: ‘We zijn hier zo ongeveer klaar.’

Ryan trok zijn wenkbrauwen op. Claudel knikte een bepaalde kant op.

Mijn hart ging sneller slaan. ‘Wat? Wat hebben jullie gevonden?’ Ryan legde zijn handen op mijn schouders.

Ik keek naar de zak in Claudels hand en zag een lichtgele operatiehandschoen met donkerbruine vlekken erop. Uit die handschoen stak een plat ding. Rechthoekig. Witte rand. Donkere achtergrond. Een foto. Ryans handen knepen hard in mijn schouders. Ik staarde hem vragend aan, het antwoord al vrezend. ‘Dat kan best tot later wachten.’

‘Laat het me zien.’ Ik stak een trillende hand uit. Claudel aarzelde en gaf me toen de zak. Ik hield door het plastic een vinger van de handschoen vast en tikte er zacht tegen tot de foto vrijkwam. Ik draaide de zak iets en staarde door het plastic.

Twee figuren, gearmd, met wapperende haren en grote oceaangolven achter hen. Angst overmande me. Ik haalde sneller adem. Kalm. Blijf kalm.

Myrtle Beach. 1992. Ik. Katy. De rotzak had een foto van mijn dochter bij mijn vermoorde vriendin begraven.

Niemand zei iets. Ik zag Charbonneau vanaf de plaats waar het lichaam begraven was geweest, onze kant op komen. Toen hij bij ons was, keek hij naar Ryan, die knikte. De drie mannen stonden daar en zwegen. Geen van hen wist wat hij moest doen of zeggen. Ik had geen zin om hun de helpende hand toe te steken. Charbonneau verbrak de stilte.

‘Laten we die griezel pakken.’

‘Heb je het arrestatiebevel?’

‘Bertrand wacht op ons. Ze hebben het uitgevaardigd zodra we het… lichaam hadden gevonden.’ Hij keek even naar mij en richtte zijn blik toen snel een andere kant op.

‘Is een van onze mensen daar nu?’

‘Niemand is naar binnen of naar buiten gekomen sinds ze daar hebben postgevat. Ik geloof niet dat we nog moeten wachten.’

‘Hmmm.’

Ryan wendde zich tot mij. ‘Rechter Tessier heeft vanmorgen een arrestatiebevel uitgevaardigd voor de kerel die jij donderdag bent gevolgd. Ik zal je af…’

‘Geen sprake van, Ryan. Ik wil erbij zijn.’

‘Tem…’

‘Ben je soms even vergeten dat ik net mijn beste vriendin heb geïdentificeerd? Ze had een foto vast van mij en mijn dochter. Het kan zijn dat dat stuk ellende haar heeft vermoord. Het kan ook een andere psychopaat zijn geweest. Hoe dan ook zal ik dat te weten komen en ik zal alles doen om hem hier in de hel voor te laten branden. Ik zal hem vinden, met of zonder jou en de jouwen. Vanaf nu wil ik overal bij betrokken zijn!’

Mijn ogen brandden en mijn borstkas begon moeizaam op en neer te gaan. Niet huilen. Waag het niet te gaan huilen. Ik dwong mijn hysterie het veld te ruimen voor kalmte. Lange tijd zei niemand iets.

‘Allons-y,’ zei Claudel. Laten we gaan.