35
Om twaalf uur ’s middags waren de temperatuur en de vochtigheidsgraad zo hoog dat de stad er levenloos door was geworden. Niets bewoog zich. Bomen, vogels, insecten en mensen hielden zich zo stil mogelijk in de verstikkende hitte. De meesten lieten zich niet zien.
De rit was net zoals die op de dag van Johannes de Doper. De gespannen stilte. De geur van zweet in de lucht. De angst in mijn buik. Alleen de knorrige Claudel ontbrak. Hij en Charbonneau zouden ons daar treffen.
En het verkeer was anders. Tijdens onze rit naar Rue Berger waren we in files terechtgekomen. Vandaag reden we snel door lege straten en waren binnen nog geen twintig minuten ter plaatse. Toen we de hoek omgingen, zag ik Bertrand, Charbonneau en Claudel in een onopvallende auto zitten. De patrouillewagen van Bertrand stond daarachter geparkeerd. De auto van de technische recherche stond aan het eind van het huizenblok. Gilbert zat achter het stuur en een technicus hing half tegen het portier aan zijn kant.
De drie rechercheurs stapten uit toen we naar hen toe liepen. De straat zag eruit zoals ik me die herinnerde, hoewel hij in het daglicht onopvallender en meer vervallen oogde dan in het donker. Mijn shirt zat op mijn klamme huid geplakt.
‘Waar is het team dat hier de boel in de gaten heeft gehouden?’ vroeg Ryan bij wijze van begroeting.
‘Die lui zijn naar de achterkant gegaan,’ antwoordde Charbonneau.
‘Is hij binnen?’
‘Geen activiteiten sinds ze hier rond middernacht zijn gearriveerd. Het is mogelijk dat-ie nog slaapt.’
‘Is er een achteringang?’
Charbonneau knikte. ‘Die is ook de hele nacht in de gaten gehouden. We hebben eenheden bij elk uiteinde van het blok, plus nog eentje extra op Martineau.’ Hij wees. ‘Als dat schatje thuis is, kan hij geen kant op.’
Ryan wendde zich tot Bertrand. ‘Heb je het arrestatiebevel?’ Bertrand knikte. ‘1436 Seguin. Nummer 201. Komt u maar hierheen.’ Hij imiteerde het gebaar van een presentator van een televisiequiz.
We bleven even staan, namen het gebouw taxerend op zoals je dat met een tegenstander kunt doen, bereidden ons voor op een inval en een arrestatie. Twee zwarte jongens kwamen de hoek om met een immense radio die keiharde rap produceerde. Ze droegen Air Jordans en broeken die groot genoeg waren om er een nucleaire familie in onder te brengen. Op hun t-shirts stonden tekenen van geweld, op de ene een schedel met smeltende oogkassen, op de andere de grimmige man met de zeis, onder een strandparasol. De dood op vakantie. De langste jongen had zijn schedel kaalgeschoren, op een ovaaltje boven op zijn hoofd na. De andere had rastahaar.
In gedachten zag ik een beeld van Gabby’s rastastaartjes. Een pijnscheut.
Later. Niet nu. Ik dwong mezelf me weer te concentreren op het gebouw.
We zagen de jongens een gebouw in de buurt in lopen, hoorden de rap niet meer toen een deur achter hen dichtging. Ryan keek de straat naar beide kanten af en richtte zijn blik toen weer op ons. ‘Klaar?’
‘Laten we die rotzak pakken.’ Claudel.
‘Luc, jij en Michel moeten de achterkant dekken. Als-ie het op een rennen zet, mag je hem tot moes meppen.’
Claudel kneep zijn ogen tot spleetjes samen, hield zijn hoofd scheef alsof hij iets wilde zeggen, schudde het toen en ademde door zijn neus scherp uit. Hij en Charbonneau liepen weg, draaiden zich om toen Ryan nog wat zei.
‘We doen dit volgens het boekje.’ De blik in zijn ogen was hard. ‘Geen vergissingen.’
De rechercheurs van de cum staken de straat over en verdwenen rond het gebouw.
Ryan wendde zich tot mij.
‘Klaar?’
Ik knikte.
‘Het kan de vent zijn die we zoeken.’
‘Ja, Ryan, dat weet ik.’
‘Alles in orde met jou?’
‘Jezus, Ryan…’
‘Laten we dan maar gaan.’
Ik werd bang toen we de ijzeren trap opliepen. De buitendeur was niet afgesloten. We betraden een kleine hal met een smerige tegelvloer. Langs de rechtermuur brievenbussen met reclamefolders op de grond eronder. Bertrand probeerde de binnendeur. Die was ook open.
‘Geweldige beveiliging,’ zei Bertrand.
We liepen een slecht verlichte gang in, werden omgeven door hitte en de geur van heet vet. Een tot op de draad versleten tapijt liep tot de achterkant van het gebouw en een trap rechts op, waar het om de drie treden was vastgezet met dunne metalen strippen. Iemand had er een loper van vinyl overheen gelegd, die eens doorschijnend moest zijn geweest, maar nu geelbruin was door ouderdom en viezigheid.
We liepen door tot de derde verdieping, waarbij onze voeten zacht tikkende geluiden op het vinyl maakten. 201 was de eerste deur rechts. Ryan en Bertrand gingen aan weerszijden van de donkere houten deur staan, hun jasje losgeknoopt, hun hand losjes op hun wapen.
Ryan gaf me een teken dat ik naast hem moest komen staan. Ik drukte me plat tegen de muur, voelde ruw pleisterwerk aan mijn haar trekken. Ik haalde diep adem en kreeg schimmel en stof naar binnen. Ik kon Ryans zweet ruiken.
Ryan knikte naar Bertrand. Mijn keel was nu dichtgeknepen van angst.
Bertrand klopte aan.
Niets.
Hij klopte nogmaals.
Geen reactie.
Ryan en Bertrand raakten gespannen. Ik ademde snel.
‘Politie. Openmaken.’
Verderop in de gang ging een deur vrijwel geruisloos open. Ogen tuurden door een spleet met de breedte van een veiligheidsketting.
Bertrand klopte harder, vijf scherpe tikken in de smorende hitte. Stilte.
Toen: ‘Monsieur Tanguay n’est pas ici.’
Onze hoofden draaiden zich bliksemsnel om naar de stem. Die was zacht en hoog en kwam vanaf de andere kant van de gang.
Ryan gaf Bertrand door een gebaar te kennen dat hij moest blijven staan waar hij stond en wij staken de gang over. De ogen keken toe, de irissen vergroot door dikke brillenglazen. Die bevonden zich nauwelijks een meter twintig boven de vloer en kwamen in een steeds schuinere hoek te staan toen wij dichterbij kwamen.
De ogen gingen heen en weer tussen Ryan en mij, zoekend naar de minst bedreigende plek om te landen. Of misschien waren ze alleen nieuwsgierig. Ryan ging op zijn hurken zitten.
‘Bonjour,’ zei hij.
‘Hallo.’
‘Comment ça va?’
‘Ça va.’
Het kind wachtte. Ik kon niet bepalen of het een jongen of een meisje was.
‘Is je moeder thuis?’
Een hoofdschudden.
‘Je vader?’
‘Nee.’
‘Iemand anders?’
‘Wie ben jij?’
Prima, schat. Maak een onbekende niks wijzer dan hij is.
‘Ik ben van de politie.’ Ryan liet zijn penning zien. De ogen werden nog groter.
‘Mag ik hem vasthouden?’
Ryan stak de penning door de kier. Het kind bestudeerde hem plechtig en gaf hem toen terug.
‘Bent u op zoek naar monsieur Tanguay?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
‘We willen hem een paar vragen stellen. Ken jij hem?’
Het kind knikte, maar zei verder niets.
‘Hoe heet je?’
‘Mathieu.’ Een jongen dus.
‘Wanneer komt je moeder thuis, Mathieu?’
‘Ik woon bij mijn oma.’
Ryan ging iets anders staan en een gewricht kraakte luid. Hij liet zich op een knie zakken, zette zijn elleboog op de andere, liet zijn kin op zijn knokkels rusten en keek naar Mathieu.
‘Hoe oud ben jij?’
‘Zes.’
‘Hoelang woon je hier al?’
Het kind keek verbaasd, alsof andere mogelijkheden nooit bij hem opgekomen waren.
‘Altijd al.’
‘Ken je monsieur Tanguay?’
Mathieu knikte.
‘Hoelang woont hij hier?’
Schouderophalen.
‘Hoe laat komt oma thuis?’
‘Ze maakt voor mensen schoon.’ Stilte. ‘Zaterdag.’ Mathieu rolde met zijn ogen en knabbelde op zijn onderlip. ‘Even wachten.’ Hij verdween het appartement in en was binnen een krappe minuut terug. ‘Om halfvier.’
‘Sh… sakkerloot,’ zei Ryan, die weer rechtop ging staan. Hij richtte het woord tot mij, zijn stem gespannen en net niet fluisterend. ‘Die zak kan thuis zijn en we zitten hier ook nog eens met een kind zonder oppas.’
Mathieu keek als een kat die in het nauw is gedreven. Zijn ogen bleven strak op Ryans gezicht gericht.
‘Monsieur Tanguay is er niet.’
‘Weet je dat zeker?’ Ryan ging weer op zijn hurken zitten.
‘Hij is weggegaan.’
‘Waarheen?’
Weer een schouderophalen. Een mollige vinger schoof de bril over de neusrug omhoog.
‘Hoe weet je dat hij weg is?’
‘Ik zorg voor zijn vissen.’ Een glimlach die even breed was als de Mississippi lichtte zijn gezicht op. ‘Hij heeft tetra’s en allerlei andere vissen. Ze zijn fantastisch.’
‘Wanneer komt hij terug?’
Schouderophalen.
‘Heeft oma dat op de kalender geschreven?’ vroeg ik.
Het kind keek me verbaasd aan en verdween toen weer.
‘Welke kalender?’ vroeg Ryan, die opkeek.
‘Ze moeten een kalender hebben. Hij is iets gaan controleren toen hij er niet zeker van was wanneer grootmama vandaag thuis zou komen.’
Mathieu kwam terug. ‘Nee.’
‘Wat nu?’ voeg Ryan.
‘Als hij gelijk heeft, gaan we naar binnen en halen de boel overhoop. We hebben een naam en we zullen die meneer Tanguay vinden. Misschien weet grootmama waar hij naartoe is gegaan. Zo niet, zullen we hem pakken zodra hij zich hier ergens in de buurt laat zien.’
Ryan keek naar Bertrand en wees op de deur.
Er werd nog vijf keer aangeklopt.
Niets.
‘Inbreken?’ vroeg Bertrand.
‘Dat zal monsieur Tanguay niet leuk vinden.’
We keken allemaal naar de jongen.
Ryan ging voor de derde keer op zijn hurken zitten.
‘Hij wordt razend als je iets stouts doet,’ zei Mathieu.
‘We moeten echt naar iets in zijn appartement zoeken,’ legde Ryan uit.
‘Hij zal het niet leuk vinden wanneer u zijn deur kapotmaakt.’
Ik ging naast Ryan op mijn hurken zitten.
‘Mathieu, zijn de vissen van monsieur Tanguay in jouw appartement?’
Een hoofdschudden.
‘Heb je een sleutel van zijn appartement?’
Mathieu knikte.
‘Kun je ons binnenlaten?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Ik mag de deur niet uit wanneer oma er niet is.’
‘Dat is heel verstandig, Mathieu. Oma wil dat je binnen blijft omdat ze denkt dat dat veiliger voor je is. Daar heeft ze gelijk in en jij bent een brave jongen omdat je zo goed naar haar luistert.’
De Mississippiglimlach verspreidde zich weer naar het noorden.
‘Mathieu, denk je dat wij die sleutel een paar minuten kunnen lenen? Het is een heel belangrijke politiezaak en zoals jij al hebt gezegd, kunnen we de deur natuurlijk beter niet kapotmaken.’
‘Dat zal wel oké zijn, omdat u van de politie bent.’
Mathieu rende weer weg en kwam terug met een sleutel. Hij perste zijn lippen op elkaar en keek me strak aan toen hij hem door de kier stak.
‘De deur van monsieur Tanguay niet kapotmaken.’
‘We zullen heel voorzichtig zijn.’
‘En ga niet de keuken in. Dan ben je heel erg stout. Je mag nooit de keuken ingaan.’
‘Mathieu, jij moet de deur dichtdoen en binnen blijven. Ik zal aankloppen wanneer we klaar zijn. Pas opendoen wanneer je me hoort kloppen.’
Het gezichtje knikte plechtig en verdween toen achter de deur.
We liepen terug naar Bertrand, die nogmaals aanklopte en riep. Er volgde een ongemakkelijke stilte. Toen knikte Ryan en stak ik de sleutel in het slot.
De deur kwam rechtstreeks uit op een kleine huiskamer die in verschillende bruintinten was ingericht. Aan twee kanten reikten planken van de vloer tot het plafond. De andere muren waren van hout, dat donker was geworden door jaar op jaar aangebrachte lagen vernis. Verschoten fluwelen gordijnen hingen voor de ramen, voor grauwe vitrage die het merendeel van het zonlicht buiten hield. We bleven onbeweeglijk staan, luisterden en keken de onverlichte kamer in.
Het enige geluid dat ik hoorde was een vaag, onregelmatig gezoem, als elektriciteit die een sprongetje maakt over een kapot circuit. Bzzt. Bzzzzzt. Bzt. Bzt. Het kwam van achter de dubbele deuren links voor ons. Verder was het doodstil.
Slechte woordkeus, Brennan.
Ik keek om me heen en zag meubels in de diepe schaduwen vorm krijgen. Ze zagen er oud en versleten uit. In het midden van de kamer stond een bewerkte houten tafel met bijpassende stoelen. In de erker prijkte een veelgebruikte sofa met een Mexicaanse deken eroverheen. Daartegenover diende een boomstam als standaard voor een Sony Triniton.
Overal in de kamer stonden houten tafeltjes en kastjes. Sommige waren beslist wel aardig en leken op de meubels die ik op vlooienmarkten had gekocht. Ik betwijfelde of deze op een middag waren gevonden, voor een prikje waren gekocht en daarna opgeknapt. Ze zagen eruit alsof ze er al jaren stonden en niet werden gewaardeerd door de successieve bewoners.
Op de vloer lag een oud kleed. Overal waren planten. Ze stonden in hoekjes en hingen aan haken. Wat de bewoner aan meubels miste, was goedgemaakt met groen. Planten bengelden aan haken in de muur, stonden op vensterbanken, tafelbladen, dressoirs en planken.
‘Lijkt verdomme wel een botanische tuin,’ zei Bertrand.
En zo ruikt het ook, dacht ik. Er hing een muffe geur in de kamer, een mengeling van zwammen, bladeren en vochtige aarde.
Aan de andere kant van de voordeur leidde een korte gang naar een enkele, gesloten deur. Ryan gaf me met hetzelfde handgebaar als in de gang te kennen dat ik een stap naar achteren moest zetten. Toen sloop hij met gekromde schouders en gebogen knieën vlak langs de muur naar de deur. Daar bleef hij even staan en trapte toen met een voet hard tegen het hout.
De deur vloog open, sloeg tegen de muur, klapte terug en bleef toen halfopen staan. Ik spitste mijn oren terwijl mijn hart het ritme van het onregelmatige gezoem volgde. Bzzzzzzt. Bzt. Bzt. Bzzzzt. T-dum dum dum. T-dum. T-dum dum.
Van achter de deur kwamen een griezelige gloed en een zacht gegorgel.
‘Ik heb de vissen gevonden,’ zei Ryan, die de deur door liep.
Met zijn pen drukte hij op een lichtschakelaar en de kamer was prompt felverlicht. Standaardslaapkamer. Nachtkastje, lamp, wekker, neusspray. Kleerkast, geen spiegel. Kleine badkamer aan de achterzijde. Een raam. Zware gordijnen namen het uitzicht op een bakstenen muur weg.
De aquaria die langs de achterste muur stonden, waren de enige ongebruikelijke voorwerpen. Mathieu had gelijk. Ze waren fantastisch. Blauwe, kanariegele en zwartwit gestreepte vissen schoten roze en wit koraal en waterplanten in alle denkbare nuances groen in en uit. Elk klein ecosysteem was aquamarijn verlicht en werd continu van zuurstof voorzien.
Ik keek er als betoverd naar en merkte dat een bepaald idee in mijn gedachten vorm begon te krijgen. Ik probeerde het helemaal naar boven te lokken. Wat? Vissen? Wat? Niets.
Ryan liep rond, gebruikte zijn pen om het douchegordijn opzij te duwen, het medicijnkastje open te maken, tussen het visvoer en de netjes die naast de aquaria lagen te neuzen. Met een zakdoek maakte hij laden open en gebruikte daarna de pen weer om tussen ondergoed, sokken, shirts en sweaters te zoeken.
Vergeet die vissen, Brennan. Het idee was even ongrijpbaar als de belletjes die in de aquaria naar het wateroppervlak kwamen en dan verdwenen.
‘Iets bijzonders?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Niets opvallends. Ik wil de technische recherche niet pissig maken, dus onderzoek ik alles alleen snel en oppervlakkig. Laten we de andere kamers maar eens bekijken en dan draag ik dit over aan Gilbert. Het is vrij duidelijk dat Tanguay elders is. We zullen hem te grazen nemen, maar in die tussentijd kunnen we net zo goed achterhalen wat hij zoal in huis heeft.’
In de huiskamer inspecteerde Bertrand de televisie.
‘Fraai, supermodern ding,’ zei hij. ‘Die jongen houdt van z’n beeldbuis.’
‘Hij zal wel regelmatig een dosis Cousteau nodig hebben,’ reageerde Ryan afwezig terwijl hij gespannen in het bijna-donker om zich heen keek. Vandaag zou niemand ons verrassen.
Ik liep naar de planken met boeken. Het aantal onderwerpen was indrukwekkend en net als de televisie zagen de boeken er nieuw uit. Ik bekeek de titels. Ecologie. Viskunde. Vogelkunde. Psychologie. Seks. Veel wetenschappelijke boeken, maar de smaak van de man bestreek een breed vlak. Boeddhisme. Sciëntologie. Archeologie. Maori-kunst. Houtbewerking van de Kwakiutl. Samurai-krijgers. Kunstvoorwerpen uit de Tweede Wereldoorlog. Kannibalisme.
Op de planken stonden honderden pockets, waaronder moderne fictie, zowel in het Frans als in het Engels. Veel favorieten van mij waren present. Vonnegut. Irving. McMurtry. Maar de meeste waren misdaadromans. Brute moorden. Krankzinnige lui die vrouwen achtervolgden. Gewelddadige psychopaten. Harteloze grote steden. Sinistere kleine steden. Ik kon de nonsensicale flapteksten citeren zonder de woorden echt te hoeven lezen. Er was ook een hele plank met non-fictie, gewijd aan de levens van seriemoordenaars en lui die voor de lol een moord pleegden. Manson. Bundy. Ramirez. Boden.
‘Ik denk dat Tanguay en St. Jacques lid zijn van dezelfde boekenclub,’ zei ik.
‘Deze klootzak is waarschijnlijk St. Jacques,’ zei Bertrand.
‘Nee, deze gozer poetst zijn tanden,’ zei Ryan.
‘Ja, wanneer hij Tanguay is.’
‘Als hij al die boeken leest, heeft hij een ongelooflijk brede belangstelling,’ zei ik. ‘En hij is tweetalig.’ Ik keek weer naar de boeken. ‘En hij is verdomd obsessief.’
‘Voor doctor Ruth aan het spelen?’ vroeg Bertrand.
‘Kijk hier eens naar.’
Ze kwamen naast me staan. ‘Alles is alfabetisch naar onderwerp gerangschikt. Seks. Ecologie. Anatomie.’ Ik wees op een paar planken. ‘Daarna binnen elke categorie naar auteur, ook alfabetisch. Tot slot ook nog eens bij elke auteur gerangschikt naar jaar van uitgave.’
‘Doet iedereen dat niet?’
Ryan en ik keken Bertrand aan. Hij was geen lezer.
‘Zien jullie hoe elk boek keurig tot de rand van de plank reikt?’
‘Dat doet hij ook met zijn shorts en sokken. Moet een rechthoek gebruiken om ze op te bergen,’ zei Ryan.
Ryan bracht daarmee mijn gedachten onder woorden.
‘Past bij het profiel.’
‘Misschien heeft hij die boeken alleen voor de show en wil hij dat zijn vrienden denken dat hij een intellectueel is,’ zei Bertrand.
‘Dat denk ik niet,’ zei ik. ‘Ze zijn niet stoffig en kijk eens naar al die gele papiertjes. Hij leest zijn boeken niet alleen, maar markeert ook bepaalde passages om ze nog eens te kunnen opslaan. Laten we Gilbert en zijn commandotroepen daarop wijzen, zodat die papiertjes niet verloren gaan. We zouden er wat aan kunnen hebben.’
‘Ik zal het regelen.’
‘Er valt nog iets anders op te maken over monsieur Tanguay.’
Ze staarden naar de planken.
‘Hij leest verdomd eigenaardige boeken,’ zei Bertrand. ‘Wat interesseert hem het meest, los van misdaadverhalen?’ vroeg ik. ‘Kijk eens naar de bovenste plank.’
Ze keken nogmaals.
‘Verdomme,’ zei Ryan. ‘Grays Anatomy. Cunninghams Manual of Practical Anatomy. Een kleurenatlas van de menselijke anatomie. Een handboek over anatomische ontleding. Een boek met illustraties en foto’s van het menselijk iichaam. Christus, moet je eens kijken. Sabistons Principles of Surgery. Hij heeft meer van die troep dan een bibliotheek van een medische faculteit. Het heeft er alle schijn van dat hij precies weet wat er in een menselijk lichaam zit.’
‘Ja, en dan gaat het niet om software. Dit varkentje houdt zich met de hardware bezig.’
Ryan pakte zijn radio. ‘We zullen Gilbert en zijn gevolg laten aanrukken. Ik zal de surveillanceteams achter het gebouw opdragen uit te kijken naar onze dokter en zich daarbij verdekt op te stellen. We moeten hem vooral niet aan het schrikken maken als hij zich laat zien. Christus, Claudel zal wel staan te trappelen van ongeduld.’
Ryan sprak in de draadloze telefoon. Bertrand bleef de titels achter mij bekijken.
Bzt. Bzzzzzzt. Bzzt. Bzt.
‘Hé, dit is iets op jouw vakgebied.’ Met een zakdoek haalde hij een boek van de plank. ‘Zo te zien de enige in dat soort.’
Hij legde een exemplaar van de American Anthropologist op tafel neer. Juli 1993. Ik hoefde het niet open te slaan. Ik kende een artikel dat in de inhoudsopgave stond vermeld. ‘Een geweldige hit,’ had ze gezegd. ‘Materiaal om tot prof te worden benoemd.’
Gabby’s artikel. Het zien van de AA trof me keihard. Ik wilde weg. Ik wilde vertrekken naar een zonnige zaterdag waarop ik veilig was, niemand dood was en mijn beste vriendin me zou opbellen om een eetafspraak te maken.
Water. Koud water op je gezicht, Brennan.
Ik rende op onvaste benen naar de dubbele deuren, duwde er een open met mijn voet en zocht naar de keuken.
bzzzzzt. bzzzzzt. bzt. bzzzzzzt. bzt.
De keuken had geen raam. Een digitale klok rechts van me zorgde voor een oranje gloed. Ik kon twee witte dingen zien en iets wits en horizontaals ter hoogte van mijn middel. Koelkast, fornuis en aanrecht, nam ik aan. Op de tast zocht ik naar een lichtschakelaar. Voor mij geen officiële procedures. Mijn vingerafdrukken zouden ze moeiteloos kunnen uitsluiten.
Ik hield de rug van mijn hand tegen mijn mond gedrukt, wankelde naar het aanrecht en sprenkelde koud water op mijn gezicht. Toen ik rechtop ging staan en me omdraaide, stond Ryan in de deuropening.
‘Met mij gaat het prima.’
Vliegen schoten door de keuken heen, geschrokken omdat ze zo plotseling waren gestoord.
bzzt. bzt. bzzzzt.
‘Pepermuntje?’ Hij stak me een rolletje levensredders toe.
‘Dank je.’ Ik pakte er een. ‘Kwam door de hitte.’
‘Het is hier inderdaad kokendheet.’
Een vlieg scheerde langs zijn gezicht. ‘Wel verdomme.’ Hij maaide met een hand door de lucht. ‘Wat doet die vent hier?’
Ryan en ik zagen ze tegelijkertijd. Twee bruine voorwerpen lagen op het aanrecht te midden van kransen van vet op papieren handdoeken te drogen. Vliegen dansten eromheen, landden en gingen zenuwachtig de lucht weer in. Links ervan lag een operatiehandschoen, een tweelingbroertje van het exemplaar dat we net hadden opgegraven. We liepen er dichter naar toe en de vliegen sloegen geagiteerd op de vlucht.
Ik keek naar elk verschrompeld hoopje en dacht aan de kakkerlakken en de spinnen met hun stijve en opgedroogde poten in de kapperszuil. Deze voorwerpen hadden echter niets met spinnen te maken. Ik wist meteen wat het waren, hoewel ik de andere alleen op foto’s had gezien.
‘Het zijn poten.’
‘Wat zeg je?’
‘Poten van een of ander dier.’
‘Ben je daar zeker van?’
‘Rol er maar eens eentje om.’
Dat deed hij. Met zijn pen.
‘Je kunt de uiteinden van de onderste beenderen zien.’
‘Wat doet hij met die dingen?’
‘Hoe moet ik dat nu verdomme weten, Ryan?’ Ik dacht aan Alsa.
‘Christus.’
‘Kijk eens in de koelkast.’
‘O, mijn god.’
Het lijkje lag daar, gestroopt en in doorschijnend plastic gewikkeld. Net als nog een paar andere.
‘Wat zijn het?’
‘Kleine zoogdieren. Zonder de huid kan ik niet nauwkeuriger zijn. In elk geval zijn het geen paarden.’
‘Bedankt.’
Bertrand voegde zich bij ons. ‘Wat hebben jullie gevonden?’
‘Dode dieren.’ Ryans stem verried zijn irritatie. ‘En nog een handschoen.’
‘Misschien peuzelt die vent dieren die op straat dood zijn gereden, lekker op,’ zei Bertrand.
‘Misschien. En misschien maakt hij lampenkappen van de huid van mensen. Zo is het wel genoeg. Ik wil dat dit appartement wordt verzegeld. Ik wil dat alles wordt geconfisqueerd. Bestek, mixer en alles wat in die ellendige koelkast zit moet in zakken worden gedaan. De vuilnisbak moet worden leeggeschraapt en elke centimeter moet met Luminol worden bewerkt. Waar blijft Gilbert verdomme?’
Ryan liep naar een telefoon die links van de deur aan de muur hing.
‘Wacht eens even! Heeft dat toestel een toets waarmee je het laatstgedraaide nummer kunt herhalen?’
Ryan knikte.
‘Indrukken.’
‘Waarschijnlijk zijn priester. Of grootmama.’
Ryan drukte op de knop. We luisterden naar een melodietje van zeven noten, gevolgd door vier keer rinkelen. Toen werd er opgenomen en de bel van angst die ik al de hele dag in me mee had gedragen, steeg naar mijn hoofd. Ik voelde me duizelig.
‘Veuillez laisser votre nom et numéro de télephone. Je vais vous rappelez le plutôt possible. Merci. Spreek alstublieft uw naam en telefoonnummer in en dan zal ik u zo spoedig mogelijk terugbellen. Bedankt. Dit is Tempe.’