36

Het geluid van mijn eigen stem trof me als een mokerslag. Mijn knieën knikten en ik haalde snel en oppervlakkig adem.

Ryan hielp me naar een stoel, gaf me water, stelde geen vragen. Ik heb er geen idee van hoelang ik daar heb gezeten en me alleen maar leeg voelde. Geleidelijk kreeg ik mezelf weer onder controle en begon ik de realiteit te taxeren.

Hij had me gebeld. Waarom? Wanneer?

Ik zag Gilbert rubberhandschoenen aandoen en met zijn hand langs de binnenkant van de vuilnisemmer strijken. Hij haalde er iets uit en liet het op het aanrecht vallen.

Had hij geprobeerd mij te bereiken? Of Gabby? Wat had hij willen zeggen? Was hij van plan geweest iets te zeggen, of had hij alleen willen controleren of ik thuis was?

Een fotograaf liep van de ene naar de andere kamer en zijn flitslicht was als een vuurvliegje in de sombere flat.

Al die keren dat was opgehangen. Was hij dat geweest?

Een technicus met rubberhandschoenen en een overall aan tapete boeken dicht en stopte ze in plastic zakken die werden verzegeld, waarna hij zijn handtekening op het zegel zette. Een ander was wit poeder aan het aanbrengen op het roodbruine vernis van de planken. Een derde haalde de koelkast leeg en deponeerde in bruin papier verpakte pakjes in een koelbox.

Was ze hier gestorven? Waren de dingen die ik nu zag, de laatste die zij had gezien?

Ryan sprak met Charbonneau. Flarden van hun gesprek kwamen door de verstikkende hitte mijn kant op. Waar is Claudel? Weggegaan. Ga naar de conciërge. Informeer naar kelders en opslagruimten. Zorg voor sleutels. Charbonneau vertrok en kwam terug met een vrouw van middelbare leeftijd in een duster en met pantoffels aan haar voeten. Ze verdwenen weer, samen met de man die de boeken aan het inpakken was geweest.

Telkens weer bood Ryan aan me naar huis te brengen. Ik kon hier niets doen, zei hij meelevend. Dat wist ik, maar ik kon niet weggaan.

Grootmama kwam rond vier uur thuis. Ze was noch vijandig, noch tot medewerking bereid. Aarzelend gaf ze ons een persoonsbeschrijving van Tanguay. Man. Rustig type. Bruin, uitdunnend haar. Alles medium. Kon op de helft van de Noord-Amerikaanse mannen slaan. Ze had er geen idee van waar hij was of hoelang hij al weg was. Hij had al eens eerder zijn biezen gepakt, maar nooit voor lang. Het was haar alleen opgevallen omdat Tanguay Mathieu had gevraagd de vissen te eten te geven. Hij was aardig tegen Mathieu en gaf hem geld wanneer hij voor de vissen had gezorgd. Verder wist ze weinig over hem en zag hem zelden. Ze meende dat hij werkte en dat hij een auto had. Ze was er niet zeker van. Het kon haar ook niets schelen. Ze wilde er niet bij betrokken raken.

De technische recherche was de hele middag en tot laat in de avond bezig met het ontleden van het appartement. Ik niet. Om vijf uur was ik niet in staat er nog langer te blijven. Ik nam Ryans duizendste aanbod van een lift aan en vertrok.

In de auto zeiden we weinig. Ryan herhaalde wat hij over de telefoon had gezegd. Ik moest thuisblijven. Een team zou mijn appartementengebouw vierentwintig uur per etmaal in de gaten houden. Niet ’s avonds laat nog op pad gaan. Geen expedities op mijn eentje.

‘Ryan, laat me met rust,’ zei ik, al verried mijn stem hoe ik er emotioneel aan toe was.

De rest van de rit hing er een gespannen stilte. Toen we bij mijn huis waren, zette Ryan de auto in zijn vrij, trok de handrem aan en draaide zich naar me toe. Ik voelde hem van opzij naar me kijken.

‘Luister, Tempe. Ik wil je absoluut niet de les lezen. Die rotzak zal achter de tralies verdwijnen. Daar kun je je kop onder verwedden. Ik wil alleen wel graag dat jij in leven blijft om dat mee te maken.’

‘Ryan, maak je over mij niet druk. Zorg dat je hem pakt.’

Alle registers werden opengetrokken. Er werd een opsporingsbevel verstuurd naar alle agenten in Quebec, naar de provinciale politie van Ontario, de Royal Canadian Mounted Police, de staatspolitie in New York en Vermont. Maar Quebec is groot en je kunt de grens makkelijk over komen. Er zijn heel wat plaatsen waar je je schuil kunt houden of kunt wegglippen.

In de dagen daarna worstelde ik met de mogelijkheden. Tanguay kon zich gedeisd houden, zijn tijd afwachten. Hij kon dood zijn. Hij kon ook voorgoed zijn verkast. Dat doen seriemoordenaars. Wanneer ze voelen dat er gevaar dreigt, pakken ze hun spullen in en vertrekken naar elders. Sommigen worden nooit gepakt. Nee. Dat weigerde ik te accepteren.

Die zondag kwam ik mijn huis niet uit. Birdie en ik deden wat de Fransen ‘coconer’ noemen. We sponnen ons in. Ik kleedde me niet aan, zette de radio of de televisie niet aan. Ik kon het niet verdragen een foto van Gabby te zien, noch overdreven beschrijvingen te horen van het slachtoffer en de verdachte. Ik pleegde slechts drie telefoontjes. Een naar Katy, een naar mijn tante in Chicago. Van harte gefeliciteerd, tante. Vierentachtig. Prima gedaan.

Ik wist dat Katy in Charlotte was, maar wilde mezelf geruststellen. Er werd niet opgenomen. Natuurlijk. Die ellendig grote afstand ook. Nee. Godzijdank zo’n grote afstand. Ik wilde niet dat mijn dochter ook maar in de verste verte in de buurt kwam van de plaats waar een monster een foto van haar had.

Het derde telefoontje was naar Gabby’s moeder. Ze had een kalmerend middel toegediend gekregen en kon niet aan de telefoon komen. Ik sprak met meneer Macaulay. Indien het lichaam op tijd werd vrijgegeven, zou de begrafenis donderdag plaatsvinden.

Een tijdje zat ik te snikken en bewoog mijn lichaam zich als op het ritme van een metronoom. De demonen die in mijn bloed leefden, schreeuwden om alcohol. Genot-pijn. Zo’n eenvoudig principe. Geef ons iets te drinken. Verdoof ons. Laat het weggaan.

Toch deed ik dat niet. Het zou te gemakkelijk zijn. Je staat met nulveertig achter, sla een hoge boogbal, schud handen bij het net en dat is het Millertijd. Maar dit was geen tennis. Als ik dit spel opgaf, zou ik mijn carrière, mijn vrienden en mijn zelfrespect verliezen. Dan zou ik me verdorie net zo goed door St. Jacques/Tanguay om zeep kunnen laten brengen.

Maar ik zou het bijltje er niet bij neergooien. Ik zou niet toegeven aan de fles, noch aan die maniak. Dat was ik aan Gabby verplicht. En aan mezelf en aan mijn dochter. Dus bleef ik nuchter en wachtte, wenste wanhopig dat ik met Gabby kon praten. Ik controleerde regelmatig of het surveillanceteam er nog was.

Maandag belde Ryan rond halftwaalf. LaManche had de lijkschouwing voltooid. Doodsoorzaak: wurging. Hoewel het lichaam al in staat van ontbinding verkeerde, had hij een groef diep in het vlees van Gabby’s hals gevonden. Daarboven en daaronder was de huid gescheurd en geschramd. De bloedvaten van het weefsel van haar keel hadden op honderden plaatsen gebloed.

Ik kon Ryans stem niet meer echt duidelijk horen. Ik stelde me Gabby voor, die wanhopige pogingen in het werk stelde om te blijven ademen. Hou daarmee op. Ik dankte God dat we haar zo snel hadden gevonden. Ik zou het niet hebben aangekund Gabby op mijn snijtafel te hebben. Het verdriet om haar dood was al ondraaglijk genoeg.

‘… was gebroken. Het wurgkoord dat hij ervoor heeft gebruikt, moet schakels of lussen of zo hebben gehad, want er was een spiraalvormig patroon in de huid te zien.’

‘Was ze verkracht?’

‘Dat kon hij niet bepalen.’

‘Tijdstip van overlijden?’

‘Volgens LaManche minstens vijf dagen geleden. Tien dagen op zijn hoogst.’

‘Behoorlijk ruime tijdspanne.’

‘Gegeven de hitte en het ondiepe graf had het lichaam volgens hem in een beroerdere staat moeten verkeren.’

O, mijn god. Ze is misschien niet gestorven op de dag dat ze is verdwenen.

‘Hebben jullie haar appartement doorzocht?’

‘Niemand heeft haar gezien, maar ze is er wel geweest.’

‘Hoe zit het met Tanguay?’

‘Zet je schrap. De man is leraar op een kleine school op het westelijke deel van het eiland.’ Ik hoorde papier ritselen. ‘St. Isador. Werkt daar sinds 1991. Hij is achtentwintig. Ongehuwd. Bij “naaste bloedverwanten” heeft hij “geen” ingevuld. Dat zijn we aan het nagaan. Woont sinds ’91 aan Seguin. Zijn hospita denkt dat hij voor die tijd ergens in de Verenigde Staten heeft gewoond.’

‘Vingerafdrukken?’

‘Vele. We hebben ze in de computer gestopt, maar dat heeft niks opgeleverd. Vanmorgen zijn ze naar het zuiden gestuurd.’

‘In de handschoen?’

‘Minstens twee duidelijke afdrukken en een onscherpe afdruk van een handpalm.’

Een beeld van Gabby. De plastic zak. Nog een handschoen. Ik schreef een enkel woord op.

‘Heeft hij een universitaire graad?’

‘Hij heeft aan Bishops gestudeerd. Bertrand is op dit moment in Lennoxville. Claudel probeert tot dusver zonder succes iemand van St. Isador te pakken te krijgen. De conciërge is een jaar of honderd en verder is daar niemand, vanwege de zomervakantie.’

‘In het appartement nog namen gevonden?’

‘Nee. Geen foto’s. Geen adresboekje. Geen brieven. Die vent moet in een maatschappelijk vacuüm leven.’

Een lange stilte terwijl we daarover nadachten. Toen zei Ryan: ‘Dat kan zijn ongebruikelijke hobby’s verklaren.’

‘De dieren?’

‘Ja, en de verzameling messen.’

‘Messen?’

‘Die vogel had meer messen dan een orthopedisch chirurg. Voornamelijk operatiemateriaal. Messen. Scheermessen. Scalpels. Had ze opgeborgen onder het bed, net als een doos operatiehandschoenen. Echte.’

‘Een Einzelgänger met een fetisj voor messen. Geweldig.’

‘En de gebruikelijke porno. Behoorlijk beduimeld.’

‘Wat verder nog?’

‘De vent heeft een auto.’ Meer geritsel. ‘Ford Probe uit 1987. Is niet in de buurt van zijn huis gevonden. Ze zijn ernaar op zoek. Vanmorgen hebben we de foto op zijn rijbewijs binnengekregen en die ook verstuurd.’

‘En?’

‘Ik zal je zelf laten oordelen, maar ik denk dat grootmama gelijk had. Hij is geen type dat je je snel zult herinneren. Het kan natuurlijk ook zijn dat de gefaxte fotokopie hem geen recht doet.’

‘Kan het St. Jacques zijn?’

‘Dat kan. Of Jean Cretien. Of de vent die aan Rue St. Paul hotdogs verkoopt. Richard Petty kan het niet zijn, want die heeft een snor.’

‘Ryan, wat ben je geestig.’

‘Die vent heeft niet eens ooit een parkeerbon gehad. Hij is een echt brave jongen geweest.’

‘Oké. Een echt brave jongen die messen en porno verzamelt en kleine dieren in plakjes snijdt.’

Stilte.

‘Wat voor dieren waren het?’

‘Daar zijn we nog niet zeker van. Ze zijn het gaan vragen aan de een of andere kerel van de universiteit van Montreal.’

Ik keek naar het woord dat ik had opgeschreven en slikte moeizaam.

‘Hebben ze vingerafdrukken gevonden aan de binnenkant van de handschoen die bij Gabby was begraven?’ Het kostte me moeite haar naam uit te spreken.

‘Nee.’

‘We wisten dat die er niet zouden zijn.’

‘Ja.’

Ik hoorde op de achtergrond geluiden van andere politiemensen.

‘Ik wil je een kopie komen brengen van die foto op zijn rijbewijs, zodat je er enig idee van hebt hoe hij eruitziet wanneer je van dichtbij met hem in aanraking komt. Ik vind het nog steeds beter wanneer je dicht bij huis blijft tot we die zak te pakken hebben.’

‘Ik kom naar kantoor. Als de afdeling Identificatie met die handschoenen klaar is, wil ik ze meenemen naar het biologisch lab en daarna naar Lacroix.’

‘Ik vind dat je…’

‘Ryan, hou op met dat machogedoe.’

Er werd diep in- en toen weer uitgeademd.

‘Hou je iets voor me achter?’

‘Tempe, wat wij weten, weet jij ook.’

‘Ik ben er over een halfuur.’

Nog geen halfuur later was ik in het lab. De afdeling Identificatie had de handschoenen inmiddels naar het biologisch lab gestuurd.

Ik keek op mijn horloge. Tien over halfeen. Ik belde de afdeling Identificatie op het hoofdbureau van de cum en vroeg of ik de foto’s kon zien die in het appartement van St. Jacques in Berger Street waren genomen. Lunchtijd. De man achter de balie zou een boodschap achterlaten.

Om een uur liep ik naar het biologisch lab. Een vrouw met wapperende haren en een mollig kerstengeltjesgezicht schudde een glazen reageerbuisje. Op het werkblad achter haar lagen twee latex handschoenen.

‘Bonjour, Françoise.’

‘Ik dacht al wel dat ik u vandaag zou zien.’ Er verscheen een bezorgde blik in de engelenogen. ‘Ik vind het heel triest. Ik weet niet goed wat ik tegen u moet zeggen.’

‘Merci. Het hindert niet.’ Ik knikte naar de handschoenen. ‘Wat heb je ontdekt?’

‘De ene is schoon. Geen bloed.’ Ze wees op de handschoen die bij Gabby was gevonden. ‘Ik ben net begonnen met het exemplaar uit de keuken. Wilt u blijven kijken?’

‘Graag.’

‘Ik heb monsters genomen van die bruine plekken en die in een zoutoplossing gedaan.’

Ze bekeek de vloeistof en zette het buisje in een houder. Ze bewoog zich zakelijk en efficiënt toen ze een glazen pipet met een lange, holle hals pakte, boven een vlam hield om hem dicht te smelten en de punt er toen af draaide.

‘Ik zal eerst op zoek gaan naar menselijk bloed.’

Ze haalde een klein flesje uit de koelkast, verbrak het zegel en stak er de kleine, ronde punt van een nieuwe pipet in. Als bij een muskiet die bloed zuigt, ging het antiserum de kleine pijpleiding door. De andere lange hals drukte ze met haar duim dicht.

Toen bracht ze de vrije hals van die pipet in het door de vlam dichtgesmolten exemplaar, haalde haar duim weg en liet het antiserum zo wegdruppelen. Onder het werken sprak ze.

‘Het bloed kent zijn eigen proteïnen of antigenen. Als het onbekende antigenen herkent, probeert het die te vernietigen met antistoffen. Sommige antistoffen blazen onbekende antigenen op, andere verbinden ze met elkaar tot voor het lichaam onschadelijke stoffen. Dat laatste wordt een agglutinatie-reactie genoemd.

Antiserum wordt geproduceerd in een dier, gewoonlijk een konijn of een kip, door dat te injecteren met bloed van een ander diersoort. Het bloed van het dier herkent de binnendringer en gaat antistoffen aanmaken om zichzelf te beschermen. Wanneer je een dier met menselijk bloed injecteert, krijg je een menselijk antiserum. Wanneer je het met geitenbloed doet, krijg je een antiserum voor geiten en ga zo maar door.

Menselijk antiserum zorgt voor een agglutinatie-reactie wanneer het met menselijk bloed wordt gemengd. Kijkt u maar. Als dit mensenbloed is, zal zich in het reageerbuisje een zichtbare neerslag vormen op de plaats waar de oplossing van het monster en het antiserum met elkaar in aanraking komen.’

Ze gooide de pipet in een emmer voor biologisch afval en pakte het buisje met de zoutoplossing. Met een andere pipet zoog ze een deel van het monster naar boven, deed het bij het antiserum en zette de pipet in een houder.

‘Hoelang gaat dit duren?’ vroeg ik.

‘Dat is afhankelijk van de kracht van het antiserum. Drie tot vijftien minuten. Dit is behoorlijk goed materiaal. Er zullen niet meer dan vijf of zes minuten mee gemoeid zijn.’

We controleerden de stand van zaken na vijf minuten. Françoise hield de pipetten tegen een zwarte kaart onder de Luxolamp. Na tien minuten deden we dat nogmaals. Na een kwartier opnieuw. Niets. Er verscheen geen witte streep tussen het antiserum en de oplossing. Het mengsel bleef even helder als de zoutoplossing die als controlemiddel diende.

‘Geen mensenbloed dus. Laten we eens kijken of het dan wel van een dier is.’

Ze liep terug naar de koelkast en haalde daar een blad met flesjes uit.

‘Kun je precies bepalen om welke dier het gaat?’ vroeg ik.

‘Nee. Gewoonlijk alleen de familie. Runderachtigen. Hertachtigen. Hondachtigen.’

Ik keek naar de flesjes. Naast elk flesje stond een dierennaam. Geit. Rat. Paard. Ik zag de poten in Tanguays keuken weer voor me.

‘Laten we eerst de honden maar eens proberen.’

Niets.

‘Zou het een eekhoorntje of een grondeekhoorntje kunnen zijn?’

Ze dacht even na en pakte toen een flesje. ‘Misschien een rat.’

Binnen nog geen vier minuten had zich in het buisje een klein parfait gevormd, geel van boven, doorschijnend van onder, een laag mistig wit ertussen.

‘Voilà,’ zei Françoise. ‘Het is dierlijk bloed. Een klein zoogdier, een knaagdier of een aardvarken of zo. Veel meer kan ik niet vaststellen. Ik weet niet of u er iets aan hebt.’

‘Daar heb ik inderdaad wat aan,’ zei ik. ‘Mag ik je telefoon gebruiken?’

‘Bien sûr.’

Ik draaide het nummer van een toestel verderop in de gang.

‘Lacroix.’

Ik zei wie ik was en legde uit wat ik wilde.

‘Prima. Geef me twintig minuten de tijd om het karwei waarmee ik bezig ben te klaren.’

Ik tekende voor ontvangst van de handschoenen, liep terug naar mijn kantoor en was het volgende halfuur bezig met het doorlezen en ondertekenen van uitgetypte rapporten. Toen liep ik terug naar de gang van de afdeling Biologie en ging een deur door met een bordje met: incendie et explosifs. Brand en Explosies.

Een man in een laboratoriumjas stond voor een reusachtig groot apparaat dat volgens het etiket een röntgendiffractiemeter was. Hij zei niets en ik hield ook mijn mond tot hij een glasplaatje met een wit smeerseltje uit het apparaat had gehaald en op een blad had neergelegd. Toen keek hij me met zijn zachte, reebruine van onder geloken oogleden aan. Zijn wimpers krulden als bloemblaadjes van een madeliefje.

‘Bonjour, monsieur Lacroix. Comment ça va?’

‘Bien. Bien. Hebt u ze bij u?’

Ik hield twee plastic zakken omhoog.

‘Laten we dan maar meteen beginnen.’

Hij nam me mee naar een kleine kamer met een apparaat met de afmetingen van een fotokopieerapparaat, twee monitoren en een printer. Een tabel van het periodiek systeem hing aan de muur erboven.

Lacroix legde de zakken op het werkblad en trok dunne, plastic handschoenen aan. Voorzichtig pakte hij elk van de verdachte handschoenen, bekeek ze en legde ze terug op de plastic zakken. De handschoenen die hij droeg, leken identiek aan die op het werkblad.

‘Eerst gaan we op zoek naar algemene karakteristieken, details van de manier waarop ze zijn gemaakt. Gewicht. Dikte. Kleur. De manier waarop de randen zijn afgewerkt.’ Hij draaide elk van de handschoenen telkens weer om en bestudeerde ze onder het spreken. ‘Deze twee lijken erg veel op elkaar. Dezelfde afwerkingstechniek. Ziet u wel?’

Ik keek. De pols van elke handschoen eindigde in een opstaand randje dat zich naar buiten om zichzelf oprolde.

‘Zijn niet alle handschoenen zo?’

‘Nee. Sommige rollen naar buiten op en andere naar binnen. Deze twee doen dat naar buiten. Laten we nu maar eens kijken wat erin zit.’

Hij liep met Gabby’s handschoen naar het apparaat, tilde het deksel op en legde hem op een blad.

‘Met heel kleine monsters gebruik ik die houdertjes.’ Hij wees op een set plastic buisjes. ‘Ik span een vierkantje polypropyleen over de houder en plak er dan een stickertje op om zo’n klein monster op zijn plaats te kunnen houden. Nu is dat niet nodig. We kunnen met de hele handschoen werken.’

Lacroix draaide een schakelaar om en het apparaat kwam zoemend tot leven. Een monitor die in een hoek op een stalen buis stond, lichtte op en het woord röntgenstraling verscheen in witte letters tegen een rode achtergrond. Een paneel van lampjes die de werking van het apparaat aangaven, gloeide. Rood: röntgenstralen. Wit: stroom ingeschakeld. Oranje: sluiter open.

Lacroix stelde een aantal wijzerplaten bij, deed toen het deksel dicht. en liep naar een stoel voor de monitoren.

‘S’il vous plaît.’ Hij wees op de andere stoel.

Op de eerste monitor verscheen een woestijnlandschap, een korrelige achtergrond van plooidallen en naar boven bolronde plooien, met her en der schaduwen en grote keien. Daarbovenop een reeks concentrische cirkels, de twee kleinste en middelste met de vorm van een voetbal. Twee stippellijnen doorsneden elkaar in een hoek van negentig graden en vormden zo een kruis recht boven de cirkels in het midden.

Lacroix stelde het beeld met behulp van een joystick bij. Stenen schoven de cirkels in en uit.

‘Dat is de handschoen waar we naar kijken, tachtig maal vergroot. Ik ben op zoek naar een juiste plaats om hem nader te onderzoeken. Elk beeld heeft een afmeting van rond de driehonderd micrometer, wat zo ongeveer overeenkomt met de ruimte binnen de gestippelde cirkel. Dus wil je de röntgenstralen op het beste deel van je monster richten.’

Hij was nog even bezig en koos toen voor een stukje zonder keien.

‘Dat moet goed zijn.’

Hij draaide een schakelaar om en het apparaat zoemde.

‘Nu scheppen we een vacuüm. Dat duurt een paar minuten. Daarna komt de scan en dat gaat heel snel.’

‘En dit zal bepalen wat er in de handschoen zit.’

‘Oui. Het is een vorm van röntgenanalyse. Microfluorescentie met behulp van röntgenstralen kan bepalen welke elementen in een monster aanwezig zijn.’

Het gezoem hield op en op de rechter monitor begon zich een patroon te vormen. Een reeks rode bergjes verscheen onder aan het scherm. Toen werden ze groter tegen een felblauwe achtergrond, met een smalle gele streep midden in elk ervan. In de linker onderhoek was een beeld van een toetsenbord te zien en op elke toets stond de afkorting van een scheikundig element.

Lacroix typte commando’s in en er verschenen letters op het scherm. Sommige bergjes bleven klein, andere werden veel groter en spitser, als de termietenheuvels die ik in Australië had gezien.

‘C’est ça.’ Lacroix wees op een kolom helemaal rechts. Hij liep van de onderkant van het scherm tot de bovenkant, waar de top was afgesneden. Een kleinere kolom rechts ervan kwam tot een kwart van de hoogte van de eerste. Beide werden aangegeven als Zn.

‘Zink. Dat is in al dit soort handschoenen te vinden.’

Hij wees op een paar pieken helemaal links, de ene laag, de andere tot driekwart van de schermhoogte reikend. ‘Die laagste is Mg. Magnesium. De lange is Si. Silicium.’

Verder naar rechts verscheen de letter s bij twee pieken.

‘Zwavel.’

Een Ca-piek reikte tot halverwege het scherm.

‘Nogal wat calcium.’

Na het calcium een lege ruimte, toen een reeks lage heuveltjes, de heuvels aan de voet van de zinkberg. Fe.

‘Een beetje ijzer.’

Hij leunde achterover en vatte de bevindingen samen. ‘Vrij gebruikelijke cocktail. Veel zink, met silicium en calcium als de andere belangrijkste componenten. Ik zal er een uitdraai van maken, maar ik wil het ook op een andere plaats nog eens proberen.’

We deden tien testen. Elk liet dezelfde combinatie van elementen zien.

‘Oké. Nu de andere handschoen.’

We herhaalden de procedure met de handschoen uit Tanguays keuken.

De pieken voor zink en zwavel waren dezelfde, maar deze handschoen bevatte meer calcium en geen ijzer, silicium of magnesium. Een kleine piek wees op de aanwezigheid van kalium. Elke test leverde hetzelfde resultaat op.

‘Wat betekent dit?’ vroeg ik, terwijl ik al zeker was van het antwoord.

‘Elke fabrikant gebruikt een iets ander recept voor de latex. Er kunnen zelfs variaties optreden bij handschoenen van eenzelfde fabrikant, maar wel binnen bepaalde grenzen.’

‘Deze handschoenen vormen dus geen paar?’

‘Ze zijn niet eens door dezelfde fabrikant gemaakt.’

Hij stond op om de handschoen uit het apparaat te halen. Ik probeerde onze bevindingen te verwerken.

‘Zou diffractie met behulp van röntgenstralen meer informatie kunnen verstrekken?’

‘Met de röntgenmicrofluorescentie die wij net hebben uitgevoerd, kunnen we bepalen welke elementen in een object aanwezig zijn. Met röntgendiffractie kunnen we het mengsel van de elementen bepalen. De chemische structuur. Met microfluorescentie kunnen we bijvoorbeeld bepalen of iets natrium en chloride bevat. Met diffractie kunnen we vaststellen dat het bestaat uit natrium-chloridekristallen.

Om het wat al te simpel te stellen: in een röntgendiffractiemeter draait een monster rond en worden er röntgenstralen op losgelaten. Die worden door de kristallen teruggekaatst en hun diffractiepatroon geeft de structuur van die kristallen aan.

Dat betekent dat je zo’n meter alleen kunt gebruiken met materialen met een kristalstructuur. Dat is ongeveer tachtig procent van alles wat hier binnenkomt. Helaas heeft latex geen kristalstructuur en diffractie zal ons waarschijnlijk weinig nieuws leren. Deze handschoenen zijn beslist door verschillende fabrikanten gemaakt.’

‘Stel dat ze gewoon uit een andere partij komen? Die partijen zullen onderling toch wel verschillen?’

Hij zweeg even.

‘Wacht. Ik zal u iets laten zien.’

Hij verdween het grote lab in en ik kon hem met de laborant horen praten. Toen kwam hij terug met een stapel uitdraaien, elk bestaand uit zeven of acht bladzijden met het nu bekende patroon van pieken en dalen. Hij ontvouwde elke reeks en we keken naar de variaties in de patronen.

‘Op elk hiervan ziet u de resultaten van testen die zijn uitgevoerd met handschoenen van een en dezelfde fabrikant, maar wel afkomstig uit verschillende partijen. Er is sprake van variaties, maar de verschillen zijn nooit zo groot als bij de twee handschoenen die we net hebben geanalyseerd.’

Ik bekeek een aantal series. Hoewel de hoogte van de pieken varieerde, waren de componenten dezelfde.

‘Nu moet u hier eens naar kijken.’

Hij ontvouwde een andere reeks uitdraaien. Weer waren er een paar verschillen, maar was het totaal hetzelfde.

Toen hield ik mijn adem in. De configuratie oogde bekend. Ik keek naar de symbolen. Zn. Fe. Ca. S. Si. Mg. Veel zink, silicium en calcium. Sporen van andere elementen. Ik haalde de uitdraai van Gabby’s handschoen erbij. Het patroon was vrijwel identiek.

‘Monsieur Lacroix, zijn die handschoenen van dezelfde fabrikant?’

‘Ja. Dat wilde ik u nu juist duidelijk maken. Waarschijnlijk uit dezelfde partij. Ik herinnerde me dit net pas.’

‘Welke zaak is dit?’ Mijn hart sloeg in een sneller tempo.

‘Is pas een paar weken geleden binnengekomen.’ Hij keek naar het eerste vel van de uitdraai. ‘Numéro d’événement 327468. Ik kan het op de computer nagaan.’

‘Doet u dat alstublieft.’

Binnen een paar seconden was het scherm met gegevens gevuld. Ik keek ze snel door.

Numéro d’événement: 327468. Numéro de lml: 29427. Opdrachtgever: cum. Rechercheurs: L. Claudel en M. Charbonneau. Vindplaats: Rue Berger 1422. Vinddatum: 24-6-1994.

Een oude rubberhandschoen. Misschien maakte de vent zich zorgen over zijn nagels. Claudel. Ik dacht dat hij op een huishoudhandschoen had gedoeld. St. Jacques had een operatiehandschoen in huis gehad die identiek was aan die in Gabby’s graf!

Ik bedankte monsieur Lacroix, verzamelde de uitdraaien en vertrok. Ik bracht de handschoenen terug naar de afdeling waar ze werden bewaard en dacht als een gek na over wat ik net te weten was gekomen. De handschoen uit Tanguays keuken paste niet bij die in Gabby’s graf. Tanguays vingerafdrukken waren er overal op gevonden. De vlekken aan de buitenkant waren van dierenbloed. De handschoen die bij Gabby was gevonden, was schoon. Geen bloed. Geen vingerafdrukken. St. Jacques had een operatiehandschoen gehad. Die was wel identiek aan de handschoen in Gabby’s graf. Had Bertrand gelijk? Waren Tanguay en St. Jacques een en dezelfde persoon?

Op mijn bureau lag een roze briefje. De afdeling Identificatie van de cum had gebeld. De foto’s die in de kamer aan Berger waren genomen, waren op een cd-rom-schijf bewaard. Ik kon hem daar bekijken, of meenemen.

Ik vocht me een weg naar het hoofdbureau van de cum en vervloekte het spitsuur en de toeristen die de buurt van de oude haven verstopten. Ik parkeerde dubbel, rende de trap op en liep naar de balie op de vierde verdieping. De dienstdoende politieman bleek de floppy tot mijn verbazing klaar te hebben liggen. Ik tekende voor ontvangst, rende terug naar de auto en stopte de floppy in mijn tas.

Tijdens de hele rit naar huis bleef ik over mijn schouder kijken, zoekend naar Tanguay. Uitkijkend naar St. Jacques. Stom, maar ik kon de rem niet op mezelf zetten.