7
Tijdens de rit haalden mijn emoties acrobatische toeren uit. Het was donker geworden, maar de stad was volledig verlicht. Ramen van appartementen gloeiden zacht in de oostelijke stadswijk die het gebouw van de sq omgaf en her en der flikkerde het blauwe licht van een televisie in de zomeravond. Mensen zaten op balkons en stoepen, op stoelen die naar buiten waren gesleept om van de zomer te genieten. Ze praatten en dronken koele drankjes nu de hitte van de middag het veld had moeten ruimen voor de verkwikkende koelte van de avond.
Ik benijdde die mensen om hun rustige huiselijkheid, wilde eigenlijk alleen naar huis gaan, een sandwich met tonijn met Birdie delen en dan de koffer induiken. Ik wilde dolgraag dat alles met Gabby in orde was, maar ook dat ze een taxi naar huis zou nemen. Ik zag op tegen de hysterie waar ik mee zou worden geconfronteerd. Mijn gevoelens draaiden rond als etenswaren in een mixer. Opluchting omdat ik weer iets van haar had gehoord. Angst voor haar veiligheid. Ergernis omdat ik de Main in moest. Het was geen goede mix.
Ik nam René Lévesque naar St. Laurent en hield rechts aan, Chinatown mijn rug toekerend. Die buurt sloot zijn deuren voor de nacht. De laatste winkeliers haalden hun kratten van het trottoir en sleepten ze naar binnen.
De Main lag nu voor me, zich uitstrekkend langs de noordelijke rand van Chinatown, langs de Boulevard St. Laurent. De Main is een wijk waar winkeltjes, bistro’s en goedkope cafeetjes dicht op elkaar gepakt staan en St. Laurent is de hoofdverkeersader erdoorheen. Vandaar waaiert het uit in een netwerk van smalle achterafstraatjes vol kleine, goedkope huurhuizen. Hoewel de Main qua temperament Frans is, is hij altijd een polycultureel mozaïek geweest, een zone waarin talen en etnische groeperingen naast elkaar leven maar zich niet met elkaar vermengen, net als de geuren die uit de tientallen winkels en bakkerijen komen. De Italianen, de Portugezen, de Grieken, de Polen en de Chinezen wonen in enclaves langs St. Laurent, waar die van de haven naar de berg omhoogloopt.
De Main was eens Montreals belangrijkste tussenstation geweest voor immigranten, de nieuwkomers die werden aangetrokken door de goedkope huizen en de troostende nabijheid van landgenoten. Ze vestigden zich hier om de Canadese manier van doen en leven te leren kennen. Elke groep pas aangekomenen bleef dicht bij elkaar in de buurt om het gevoel van desoriëntatie wat te doen afnemen en hun zelfvertrouwen een opkikkertje te geven nu ze werden geconfronteerd met een onbekende cultuur. Sommigen leerden Frans en Engels, kregen het financieel steeds beter en verhuisden naar elders. Anderen bleven, ofwel omdat ze de voorkeur gaven aan de veiligheid van het bekende, ofwel omdat ze de kans niet hadden om weg te gaan. Tegenwoordig heeft zich bij die kern van conservatievelingen en eeuwige verliezers een assortiment aangesloten van mensen die de maatschappij de rug hebben toegekeerd. Een legioen van machtelozen die door de maatschappij zijn afgedankt, en diegenen die misbruik van hen maken. Buitenstaanders die naar de Main komen zijn naar vele dingen op zoek: koopjes, goedkope maaltijden, drugs, drank en seks. Ze komen om te kopen, maar ze blijven er niet.
Ste. Catherine vormt de zuidelijke grens van de Main. Daar draaide ik naar rechts en stopte langs de stoep waar Gabby en ik bijna drie weken geleden halt hadden gehouden. Het was nu vroeger en de hoeren begonnen net hun werkterrein af te bakenen. De motorrijders waren er nog niet.
Gabby moest op de uitkijk hebben gestaan. Toen ik in de achteruitkijkspiegel keek, was ze de straat al voor de helft overgestoken, rennend, haar aktetas tegen haar borstkas geklemd. Hoewel ze niet zo doodsbang was dat ze de indruk wekte echt op de vlucht te zijn, was haar angst onmiskenbaar. Ze rende op de manier van volwassenen die de vrije galop van de jeugd allang verleerd zijn, haar lange benen iets gebogen, haar hoofd omlaag, haar schoudertas zwaaiend op het ritme van haar stijve passen.
Ze liep om de auto heen, stapte in en ging met gesloten ogen en snel op en neer gaande borstkas zitten. Ze deed duidelijk haar best zichzelf weer onder controle te krijgen en hield haar handen tot vuisten gebald in een poging een eind aan het trillen ervan te maken. Ik had haar nog nooit zo gezien en het joeg me angst aan. Gabby had altijd flair voor het dramatische gehad en zich telkens weer een weg gebaand door zowel echte als verbeelde crises, maar niets had haar ooit zo van streek gemaakt.
Ik deed er nog even het zwijgen aan toe. Hoewel de avond warm was, had ik het koud en werd mijn ademhaling oppervlakkig. Buiten op straat toeterden automobilisten en een hoertje lonkte naar een langsrijdende auto. Haar stem ging als een speelgoedvliegtuigje door de zomeravond, opstijgend en duikend in lusvluchten en spiralen.
‘Laten we gaan.’
Ze zei het zo zacht dat ik het bijna niet had gehoord. Déjà vu.
‘Wil je me vertellen wat er gaande is?’ vroeg ik.
Ze stak een hand op alsof ze een standje wilde afweren. Die hand trilde nog steeds en ze legde hem plat tegen haar borstkas. Vanaf mijn plaats achter het stuur kon ik haar angst voelen. Haar lichaam straalde de warme geuren van sandelhoutolie en zweet uit.
‘Dat zal ik ook doen. Dat zal ik ook doen. Geef me even de tijd.’
‘Gabby, ga geen spel met me spelen,’ zei ik harder dan mijn bedoeling was geweest.
‘Sorry. Laten we alleen maken dat we wegkomen,’ zei ze terwijl ze haar handen tegen haar gezicht drukte.
Oké. We zouden haar scenario volgen. Ze moest tot bedaren komen en het me op haar eigen manier vertellen, maar vertellen zou ze het me.
‘Naar huis?’ vroeg ik.
Ze knikte, zonder haar handen van haar gezicht weg te halen. Ik startte de wagen en reed naar St. Louis Square. Toen ik bij haar voor de deur stond, had ze nog altijd niets gezegd. Hoewel haar ademhaling rustiger was geworden, trilden haar handen nog altijd. Ze balden zich tot vuisten, ontspanden zich weer, hielden elkaar stevig vast, lieten elkaar weer los en pakten elkaar dan opnieuw vast in een vreemde dans van paniek. De choreografie van doodsangst.
Ik zette de versnelling in zijn vrij en draaide het contactsleuteltje om, het komende gesprek vrezend. Ik had Gabby met raad en daad terzijde gestaan tijdens ziektes, conflicten met haar ouders, studie- en geloofsproblemen, dips in haar gevoel van eigenwaarde en liefdesperikelen. Ik had dat altijd uitputtend gevonden. Onveranderlijk was ze dan de volgende keer dat ik haar zag vrolijk en rustig en de catastrofe vergeten. Het was niet zo dat ik niet met Gabby kon meeleven, maar ik had dit alles heel vaak meegemaakt. Ik herinnerde me de zwangerschap die geen zwangerschap bleek te zijn. De gestolen portefeuille die onder de kussens van de bank had gelegen. Toch verontrustte de intensiteit van haar reactie me nu. Hoe ik er ook naar verlangde alleen te zijn, het zag er niet uit dat zij dat kon zijn.
‘Wil je vannacht soms liever bij mij logeren?’
Ze reageerde niet. Aan de overkant van het plein legde een oude man een bundeltje onder zijn hoofd en ging liggen om de nacht op het bankje door te brengen.
De stilte duurde zo lang dat ik dacht dat ze me niet had gehoord. Ik draaide me naar haar toe en stond op het punt mijn uitnodiging te herhalen. Toen zag ik dat ze gespannen naar mij staarde. De zenuwachtige bewegingen van nog maar zo kort geleden waren opgehouden. Ze zat nu volstrekt doodstil. Haar rug was kaarsrecht en haar bovenlichaam was naar voren gebogen, raakte nauwelijks de rugleuning van haar stoel. Een hand lag op haar schoot. De andere was gebald tot een vuist die ze hard tegen haar lippen gedrukt hield. Ze had haar ogen tot spleetjes samengeknepen en de onderste oogleden trilden vrijwel onmerkbaar. Ze leek iets te overwegen, na te denken over variabelen en uitkomsten te berekenen. Die plotseling veranderde stemming maakte me zenuwachtig.
‘Je zult wel denken dat ik gek ben.’ Ze was volkomen kalm en haar stem klonk laag en getemperd.
‘Ik ben confuus.’ Ik zei niet wat ik echt dacht.
‘Hmmm. Dat is een vriendelijke manier om het te verwoorden.’
Ze zei het met een lachje vol zelfkritiek en schudde langzaam haar hoofd. De rastastaartjes wipten op en neer.
‘Ik denk dat ik daarginds echt even buiten zinnen ben geraakt.’
Ik wachtte tot ze zou doorgaan. Een autoportier werd dichtgesmeten. De lage, melancholieke tonen van een sax kwamen door het park onze kant op. In de verte loeide de sirene van een ambulance. Zomer in de stad.
In het donker voelde ik Gabby’s focus eerder veranderen dan dat ik dat zag. Het was alsof ze een weg naar mij was ingeslagen en daar op het allerlaatste moment weer vanaf was gedraaid. Als een lens die zichzelf automatisch instelt focusten haar ogen op iets achter me en leek ze zich weer volledig af te sluiten. Ze was begonnen aan een volgende sessie met zichzelf, overwoog haar mogelijkheden, probeerde te besluiten hoe ze zich verder zou opstellen.
‘Maak je over mij nu maar geen zorgen meer,’ zei ze. Ze pakte haar aktetas en handtas en stak een hand uit naar de kruk van het portier. ‘Ik waardeer het echt dat je me bent komen halen.’
Ze had besloten ontwijkend op mijn vragen te reageren.
Misschien kwam het omdat ik zo moe was. Misschien kwam het door de stress van de laatste paar dagen. Ik schoot uit mijn slof.
‘Wacht eens even!’ zei ik woest. ‘Ik wil weten wat er gaande is! Een uur geleden zei je dat iemand je wilde vermoorden. Je komt dat restaurant uit en sprint de straat over, trillend en naar adem snakkend alsof iemand je verdomme heel dicht op de hielen zit. Je kunt nauwelijks ademhalen, je handen maken zulke spastische bewegingen dat ze onder stroom lijken te staan en nu wil je de auto uitstappen met een bedankje voor de lift en zonder me er ook maar een verklaring voor te geven?’
Ik was nog nooit zo woedend op haar geweest. Mijn stem was steeds hoger geworden en ik ademde snel. Ik voelde een licht kloppen bij mijn linkerslaap.
Door de intensiteit van mijn woede bleef ze weer bewegingloos zitten. Haar ogen werden rond en hol, als die van een hert dat is gevangen in het licht van koplampen. Er reed een auto langs en het witte en daarna rode licht dat over haar gezicht streek, versterkte die indruk nog. Ik realiseerde me dat ik nog nooit zo fel tegen haar was uitgevallen.
Ze bleef nog even onbeweeglijk zitten, als een catatonisch silhouet afstekend tegen de zomerlucht. Toen leek alle spanning opeens uit haar lichaam te stromen, alsof er een sluisdeur was opengegaan. Ze liet de kruk los, zette haar aktetas neer en ging weer gewoon zitten. Opnieuw keerde ze zich naar binnen, dacht nog eens diep na. Misschien probeerde ze te besluiten waar ze moest beginnen, misschien was ze alternatieve ontsnappingsroutes aan het verkennen. Ik wachtte.
Uiteindelijk haalde ze diep adem en rechtte haar schouders iets. Ze had een koers bepaald. Zodra ze het woord nam, wist ik wat ze zich vast had voorgenomen te doen. Ze zou me in vertrouwen nemen, maar slechts tot op bepaalde hoogte. Ze koos haar woorden zorgvuldig, liep voorzichtig over een pad door het emotionele moeras in haar geest. Ik leunde tegen mijn portier en zette me schrap.
‘Ik heb de laatste tijd met een paar… ongewone mensen gewerkt.’
Dat vond ik een understatement, maar dat zei ik niet.
‘Nee, nee. Ik weet dat dat banaal klinkt. Ik doel niet op de gewone mensen van de straat. Daar heb ik geen problemen mee.’
Haar woordkeus was omslachtig.
‘Als je de spelers kent, je de regels en het lingo eigen maakt, red je het daar best. Het is er niet anders dan waar dan ook. Je moet de plaatselijke etiquette in acht nemen en mensen niet pisnijdig maken. Het is vrij eenvoudig: waag je niet ongevraagd op het terrein van een ander, steek geen spaak in het wiel voor een of ander slinks plannetje, hou je snater tegenover de politie. Met uitzondering van ongebruikelijke tijden waarop je moet werken, valt het best mee. Bovendien kennen de meisjes me nu. Ze weten dat ik geen bedreiging voor hen vorm.’
Ze zweeg. Ik kon niet bepalen of ze me weer aan het buitensluiten was of was teruggegaan naar de planken om het sorteerwerk voort te zetten. Ik besloot haar een duwtje te geven.
‘Bedreigt een van hen je?’
Beroepsethiek was voor Gabby heel belangrijk en ik vermoedde dat ze probeerde een informant te beschermen.
‘Een van de meisjes? Nee, nee. Zij zijn aardig. Ze geven me nooit problemen. Ik denk dat ze mijn gezelschap zelfs wel op prijs stellen. Ik kan even vulgair zijn als wie van hen dan ook.’
Geweldig. Nu weten we wat het probleem niet is. Ik gaf haar nog maar eens een zetje.
‘Hoe voorkom je dat je ten onrechte voor een van hen wordt aangezien?’
‘Dat probeer ik niet eens. Ik meng me gewoon onder hen, want anders zou ik mijn eigen doel voorbijstreven. De meisjes weten dat ik geen gemene streken zal uithalen en dus spelen ze het spel gewoon mee, zal ik maar zeggen.’
Ik vroeg niet naar het meest voor de hand liggende.
‘Als een vent me lastigvalt, zeg ik gewoon dat ik op dat moment niet aan het werk ben. Dan lopen de meesten door.’
Er volgde weer een stilte terwijl zij doorging met het ziften van haar gedachten, zich afvroeg wat ze me moest vertellen, wat ze voor zich moest houden en wat ze op een hoop moest gooien waar zo nodig iets van kon worden afgehaald. Ze frommelde aan een kwastje aan haar aktetas. Op het plein blafte een hond. Ik was er zeker van dat ze iemand, of iets, in bescherming nam, maar ditmaal hield ik weer mijn mond.
‘De meesten doen dat inderdaad,’ ging ze verder. ‘Met uitzondering van die ene kerel, de laatste tijd.’
Stilte.
‘Wie is dat?’
Stilte.
‘Dat weet ik niet, maar hij bezorgt me echt de kriebels. Hij is geen echte hoerenloper, maar hangt wel graag bij hen in de buurt rond. Ik geloof niet dat de meisjes veel aandacht aan hem besteden. Hij weet echter veel en was bereid met me te praten, dus heb ik hem interviews afgenomen.’
Stilte.
‘Toen is hij me de laatste tijd gaan volgen. Aanvankelijk besefte ik dat niet, maar op een gegeven moment begon ik hem op vreemde plaatsen te zien. Hij was bij de ondergrondse wanneer ik die ’s morgens uit kwam, of hier, op het plein. Ik heb hem ook een keer bij Concordia gezien, buiten het gebouw van de bibliotheek waarin mijn kantoor is ondergebracht. Ik signaleerde hem ook wel eens achter me, gewoon op een stoep, waarbij hij dezelfde kant op liep als ik. De vorige week was ik op St. Laurent toen ik hem zag. Ik wilde mezelf ervan overtuigen dat ik het me slechts verbeeldde, dus heb ik hem op de proef gesteld. Als ik langzamer ging lopen, deed hij dat ook. Als ik mijn pas versnelde, deed hij hetzelfde. Ik heb geprobeerd hem af te schudden door een patisserie in te lopen. Toen ik weer naar buiten kwam, stond hij aan de overkant van de straat en deed net alsof hij in een etalage keek.’
‘Weet je zeker dat het altijd dezelfde vent is?’
‘Volkomen.’
Er volgde een lange, beladen stilte. Ik wachtte tot die zou worden verbroken.
‘Dat is nog niet alles.’
Ze staarde naar haar handen, die elkaar weer hadden gevonden en stevig hadden vastgepakt.
‘De laatste tijd is hij echt eigenaardige onzin gaan uitkramen. Ik heb geprobeerd hem te mijden, maar vanavond liet hij zich zien in het restaurant. Het lijkt wel alsof hij met een radarinstallatie is uitgerust. In elk geval ging hij op de oude voet verder en stelde me allerlei perverse vragen.’
Ze dacht opnieuw na. Even later draaide ze zich naar me toe alsof ze een antwoord had gevonden dat haar tot dan toe was ontgaan. Haar stem had een licht verbaasde ondertoon.
‘Het komt door zijn ogen, Tempe. Zijn ogen zijn zo vreemd! Ze zijn even zwart en hard als die van een adder. De normaal gesproken witte delen zijn roze en zitten vol bloedspikkeltjes. Ik weet niet of hij ziek is, of altijd een kater heeft, of wat dan ook. Ik heb zulke ogen nog nooit gezien. Ze doen je ernaar verlangen ergens onder weg te kruipen om je te verstoppen. Tempe, ik was even helemaal van de kaart. Ik vermoed dat ik aan ons laatste gesprek heb gedacht, aan die idioot van wie jij de rotzooi moet opruimen, en dat mijn geest er toen met de eerste de beste bus vandoor is gegaan.’
Ik wist niet wat ik moest zeggen. Ik kon haar gezichtsuitdrukking in het donker niet interpreteren, maar haar lichaam sprak de taal van angst. Haar lichaam was tot het uiterste gespannen en ze hield haar aktetas met haar armen tegen haar borst gedrukt alsof die moest worden beschermd.
‘Wat weet je nog meer over die kerel?’
‘Niet veel.’
‘Hoe denken de meisjes over hem?’
‘Ze negeren hem.’
‘Heeft hij je ooit bedreigd?’
‘Nee. Niet rechtstreeks.’
‘Is hij ooit gewelddadig geworden? Heeft hij zijn zelfbeheersing wel eens verloren?’
‘Nee.’
‘Gebruikt hij drugs?’
‘Dat weet ik niet.’
‘Weet je wie hij is of waar hij woont?’
‘Nee. Naar sommige dingen vraag je domweg niet. Dat is daar een soort van ongeschreven regel, een stilzwijgende overeenkomst.’
Weer viel er een lange stilte terwijl we beiden nadachten over wat ze had gezegd. Ik zag iemand ongehaast voorbij fietsen. Zijn helm leek te pulseren, knipperde aan toen hij onder een straatlantaarn door reed en weer uit toen hij verder de duisternis in ging. Hij bewoog door mijn gezichtsveld en verdween toen langzaam in de nacht, een vuurvliegje dat zijn aanwezigheid kenbaar maakte. Aan. Uit. Aan. Uit.
Ik dacht na over haar woorden en vroeg me af of ik mezelf hier de schuld van moest geven. Had ik haar bang gemaakt door over mijn eigen angsten te praten, of had ze echt het pad van een psychopaat gekruist? Hechtte ze te veel betekenis aan een aantal onschuldige, toevallige gebeurtenissen, of verkeerde ze echt in gevaar? Moest ik de eerste tijd nog maar niets doen? Moest ik wel iets doen? Wat? Ik draaide rond in mijn oude, vertrouwde cirkeltje.
We bleven daar nog enige tijd zitten, luisterden naar de geluiden in het park en snoven de geuren van de zachte zomeravond op, ieder verdiept in onze eigen gedachten. De stilte had nu een kalmerend effect. Uiteindelijk schudde Gabby haar hoofd, zette de aktetas op haar schoot en leunde achterover. Hoewel ik haar gezicht niet duidelijk kon zien, was de verandering in haar wel zichtbaar. Toen ze het woord weer nam klonk haar stem sterker, minder trillend.
‘Ik weet dat ik te fel reageer. Hij is gewoon een onschadelijke gek die mij uit mijn evenwicht wil brengen, en ik geef hem de kans dat spel te spelen. Ik sta het die ellendeling toe me geestelijk behoorlijk uit balans te brengen.’
‘Kom je niet veel van die “gekken” tegen, zoals je hem noemt?’
‘Ja. De meeste informanten van me horen niet direct bij de Brooks Brothers-clan.’ Ze lachte kort en vreugdeloos.
‘Waarom denk je dan dat deze kerel nog wel eens anders zou kunnen zijn?’
Daar dacht ze over na terwijl ze met haar tanden een duimnagel bewerkte.
‘Dat laat zich moeilijk onder woorden brengen. Er is gewoon een… een scheidslijn tussen gekken en ware roofdieren. Moeilijk te bepalen, maar je weet wanneer die grens is overschreden. Misschien is het een instinct dat ik hier heb gekregen. Als een hoertje zich door een man bedreigd voelt, zal ze niet met hem meegaan. Ieder van hen heeft een eigen waarschuwingssysteem, maar ze trekken allemaal ergens een grens. Het kan door de ogen komen, of door een eigenaardig verzoek. Hélène gaat nooit mee met een man die cowboylaarzen draagt.’
Een volgende time-out van haar om met zichzelf te overleggen.
‘Ik denk dat ik me heb laten meeslepen door al die verhalen over seriemoordenaars en mensen met seksuele aberaties.’
Nog meer introspectie. Ik probeerde stiekem op mijn horloge te kijken.
‘Het enige dat die kerel probeert te doen, is me schokken.’
Weer een stilte. Ze was zichzelf aan het binnenpraten.
‘Wat een zak.’
Of juist de lucht in. Haar stem werd met de minuut bozer.
‘Verdomme, Tempe. Ik ben niet van plan die rotzak te laten klaarkomen door smerige taal uit te slaan en me zijn weerzinwekkende foto’s te laten zien. Ik zal tegen hem zeggen dat hij de pot op kan.’
Ze draaide zich naar me toe en legde haar hand op de mijne.
‘Sorry dat ik je vanavond hierheen heb gesleept. Ik ben zo’n trut. Wil je het me vergeven?’
Ik staarde haar zonder iets te zeggen aan. Opnieuw had ze me verrast door emotioneel een draai van honderdtachtig graden te maken. Hoe kon ze binnen alles bij elkaar een halfuur doodsbang, analytisch, boos en vervolgens schuldbewust zijn? Ik was te moe en het was al te laat om te proberen een antwoord op die vraag te bedenken.
‘Gabby, het is al laat. Laten we het er morgen verder over hebben. Natuurlijk ben ik niet boos op je. Ik ben alleen blij dat er niets met je aan de hand is. Ik meende het toen ik je aanbood bij mij te komen logeren. Je bent altijd welkom.’
Ze boog zich naar me toe en knuffelde me. ‘Hartelijk dank daarvoor, maar je hoeft je over mij geen zorgen meer te maken. Ik bel je. Dat beloof ik je.’
Ik keek toe hoe ze de trap opliep, waarbij haar rok als mist om haar heen zweefde. Even later was ze door de purperen deur verdwenen, de ruimte tussen ons leeg en onverstoord achterlatend. Ik bleef daar op mijn eentje zitten, omgeven door het donker en de vage geur van sandelhoutolie. Hoewel niets zich bewoog, werd het me koud om het hart. Als een schaduw was dat gevoel er heel even. Toen was het alweer verdwenen.
De hele weg naar huis draaide mijn geest op volle toeren. Was Gabby weer een melodrama aan het opbouwen? Verkeerde ze echt in gevaar? Waren er dingen die ze me niet had verteld? Kon die man echt gevaarlijk zijn? Was ze de paranoia voedsel aan het geven die door mijn verhaal over moord was gezaaid? Was het mijn schuld? Moest ik iets doen? Wat?
Ik weigerde me door mijn zorgen over Gabby’s veiligheid volledig te laten overmeesteren. Toen ik thuis was, maakte ik gebruik van een strategie die altijd werkt wanneer ik gespannen of opgewonden ben: ik liet het bad vollopen met warm water en deed er badzout bij. Ik zette een cd van Chris Rea op volle sterkte aan en terwijl ik lag te weken bezong hij voor mij de weg naar de hel. De buren zouden het moeten verduren. Ik deelde melk en koekjes met Birdie, die de melk prefereerde, liet de vuile vaat op het aanrecht staan en kroop mijn bed in.
Mijn bezorgdheid was niet volledig verdwenen. Het viel niet mee om in slaap te vallen. Ik lag in mijn bed, keek naar de schaduwen op het plafond en vocht met de impulsieve aandrang Pete te bellen. Ik haatte mezelf omdat ik hem op momenten als deze nodig had, omdat ik naar zijn kracht verlangde wanneer ik van streek was. Dat was een jeugdritueel waarmee ik vastberaden wilde breken.
Uiteindelijk nam de slaap me mee als een whirlpool, slingerde alle gedachten aan Pete, Gabby en de moorden mijn bewuste uit. Dat was een goede zaak. Het hielp me de volgende dag door.