8

 

Op de ochtend van St. Patrick's Day stond Mark Dooher in de deuropening van de flat van Wes Farrell en schudde vol ongeloof zijn hoofd. 'Hoe kun je zo leven?'

Farrell overzag zijn woonkamer die hij hardnekkig zijn salon bleef noemen. Die zag er net zo uit als anders sinds hij hier een half jaar geleden zijn intrek had genomen, met boeken en oude kranten opgestapeld op de vloer, de televisie dwars op de vouwstoel, de eenzame futon in het ongeverfde eikenhouten frame.

Nou ja, vanochtend slingerden er misschien wat meer dingen rond waar een kieskeurig persoon - zoals Dooher - misschien bezwaar tegen had. Bart, zijn boxer, had in een uitgelaten moment genoten van de geur van een van de gebruikte badhanddoeken en er zijn tanden in gezet, zodat de flarden nu overal op het tapijt lagen. Wes had de vorige avond een Chinese maaltijd laten bezorgen en was nog niet toegekomen aan het opruimen van alle kartonnen bakjes en schaaltjes. En nu hij eraan dacht, op de boekenkast die bestond uit op elkaar gestapelde bakstenen met planken ertussen, stond ook nog de doos waarin twee - of was het drie? - avonden geleden een pizza was afgeleverd. Het wegwerpbord waarop Wes de spaghetti had opgewarmd die hij als ontbijt had verorberd, sierde de vloer naast de futon, vlak bij zijn koffiemok.

En natuurlijk was Bart er - een kwijlende hond van vijfenzestig pond die de kamer een zeker aroma gaf terwijl hij half over de futon lag en op een nylon bot kauwde.

'Hé, maak ik me vrolijk over jouw huis als ik langskom?' 'Ik maak geen geintje; ik ben echt geschokt.'

Farrell bekeek de kamer nog eens. 'Ik vind het knus. Het geeft je het gevoel dat er echt in wordt geleefd. Makelaars in onroerend goed betalen mensen om huizen hierop te laten lijken...'

Dooher liep over het donker geworden gele vloerkleed, waarbij hij over enkele bedenkelijke vlekken heen stapte. 'Ik pak wat koffie.'

 

'Goed, meneer Dooher, vertel me nog eens hoe je dit allemaal aan de weet bent gekomen over een echtscheiding waarin je zelf niet optreedt.' Ze zaten in de keuken koffie te drinken bij het raam dat uitzicht bood op het vroege ochtendverkeer op de Junipero Serra Boulevard. Het formica blad van de oude tafel met metalen poten vertoonde aan de randen brandkringen van sigaretten. Bart was binnengekomen en onder de tafel, aan de voeten van Wes gaan liggen.

'Gabe Stockman.'

'Wie is dat?'

'De officiële advocaat van het aartsbisdom.'

'En dit kwam toevallig in een gesprek aan de orde?'

'Min of meer. In feite waren we de afgelopen week op de golfbaan toen hij over een nietigverklaring begon. Voor de kerk.'

'Misschien zou ik een nietigverklaring kunnen krijgen/ mijmerde Wes. 'Bestaat er bij een nietigverklaring een alimentatieplicht? Maar waarom maak jij je druk om een nietigverklaring? Toen we elkaar voor het laatst spraken was alles koek en ei tussen jou en Sheila.' 'Dat is ook zo.'

'Lydia vertelt heel iets anders.'

Dooher had zijn mok bijna bij zijn mond toen zijn hand bleef zweven en hij langzaam zei: 'Lydia?'

'We praten nog steeds met elkaar. Meestal zit ze te vissen naar de geheime plek waar ik mijn laatste, moeizaam bij elkaar geschraapte duiten heb verstopt om ook die nog op te strijken, maar een enkele keer zegt ze iets menselijks. En dus vertelde ze me dat Sheila denkt dat er tussen jullie iets mis is, dat jij feitelijk op het punt zou staan om zelfmoord te plegen, wat mij veel verdriet zou doen, als het waar was.'

Farrell liet zijn plagende houding varen, zette zijn kofFiemok op tafel en legde daar zijn handen omheen. Dit was zijn beste vriend en Lydia's informatie had hem zorgen gebaard. Om die reden had hij Dooher gevraagd die morgen langs te komen en hem op te pikken om in het centrum een partijtje squash te gaan spelen, zodat hij de gelegenheid kreeg om met hem te praten. Farrell wilde te weten komen of Lydia's informatie klopte en zo ja, of hij Dooher ergens mee kon helpen. 'Alles in orde met jou?' 'Ik kan niet zeggen dat ik mijn geluk niet op kan, maar verder is alles prima.'

'En daarom verzamel je dus al de feiten over nietigverklaringen?' 'Ik wil geen nietigverklaring. Ik wil geen echtscheiding. En ik heb geen zelfmoordneigingen.' Hij wees. 'De nietigverklaring kwam toevallig ter sprake en ik dacht, aangezien jij en Lydia... ik dacht dat het je zou interesseren. Ik dacht dat je er misschien iets aan zou hebben.' 'En?'

'Het korte antwoord is dat je er niets aan hebt.' 'Prachtig. Echt hoogst interessant.'

Dooher glimlachte. 'Toch dacht ik dat er voor jou misschien een mogelijkheid in zat, dus toen Stockman het ter sprake bracht, heb ik ernaar geïnformeerd. Maar het slechte nieuws is, dat er geen sprake kan zijn van een nietigverklaring zonder burgerlijke scheiding. Waardoor je natuurlijk weer terug bent bij af.'

'Dat zit wel goed. Bart en ik zijn gelukkig hier, lijden honger en wat al niet meer.' Als advocaat kon Farrell de zaak echter niet laten rusten, zelfs al ging hem die niet rechtstreeks aan. 'De enige grond voor een nietigverklaring was volgens mij als het huwelijk nooit was geconsumeerd en op een of andere manier zou ik daarbij door het bestaan van mijn kinderen aan geloofwaardigheid inboeten.'

'De andere manier om een nietigverklaring te krijgen, is als een der echtelieden psychisch niet in staat is een echte verbintenis aan te gaan.' Farrell zat achterover in zijn stoel, zijn handen uitgestrekt. 'Alsjeblieft zeg! Je gaf zojuist een treffende beschrijving van wat spoedig mijn ex-vrouw zal zijn. Psychisch, misschien wel pathologisch, niet in staat een verbintenis aan te gaan. Dat is Lydia ten voeten uit.' 'Wes, je bent zevenentwintig jaar getrouwd.' 'Negenentwintig jaar zelfs, maar...'

'Doet er niet toe. Dat wordt als een verbintenis beschouwd.' 'Die armzalige negenentwintig jaar? Waar ik vandaan kom geldt dat nauwelijks als vaste verkering. Mijn ouders zijn zesenvijftig jaar bij elkaar geweest. Dat is pas een verbintenis.'

'Geweldig,' zei Dooher, 'maar negenentwintig jaar telt ook.' 'Verdorie.'

 

Ze speelden drie games. Dooher won er twee - hij liet Wes de tweede game met 11-9 winnen - voordat hij hem in de derde game inmaakte met 11-3. Toen ze jonger waren, hadden ze als atleten praktisch niet voor elkaar onder gedaan. Ze hadden zelfs gedurende de hele middelbare schooltijd een gevaarlijk dubbel gevormd. Maar de afgelopen jaren, en met name de laatste zes maanden sinds hij alleen woonde, was Wes ongeveer vijf kilo aangekomen waardoor hij het uiteraard kalmer aan deed. Ze liepen samen naar het Paleis van Justitie waar Wes een afspraak had met Art Drysdale, eerste hulpofficier van justitie, in verband met een cliënt, Levon Copes, die was aangeklaagd wegens verkrachting en moord. Farrell had oorspronkelijk gedacht dat het in deze zaak wel eens tot een rechtszaak kon komen en aangezien de verdachte een blanke man van middelbare leeftijd was die een flatgebouw bezat, had hij geld om zijn advocaat te betalen. Zijn eerste voorschot had vijfenveertigduizend dollar bedragen, de cheque was geïnd en Wes had gehoopt het door het proces een paar jaar financieel te kunnen uitzingen als hij het handig speelde, ook al pikte Lydia alles in wat ze krijgen kon.

Na de arrestatie van zijn cliënt had hij echter de stukken ingezien - het bewijs van de openbare aanklager - en was tot de conclusie gekomen dat het een vergissing moest zijn. Volgens hem was er nauwelijks voldoende bewijs om het tot een proces te laten komen, om van een veroordeling maar helemaal te zwijgen. Wes was daarom van plan Drysdale over te halen de aanklacht op alle punten in te trekken. Zoiets was hoogst ongebruikelijk in een zaak als deze, maar volgens hem niet uitgesloten. Zijn succes zou voor zijn cliënt het allerbeste nieuws zijn, al was het dat financieel voor Wes niet. Maar hij had geen keus. Hij was advocaat - als hij zijn cliënt kon vrijkrijgen, mocht hij dat niet nalaten.

Dooher, die dit allemaal welwillend had aangehoord, had Farrell in het Paleis van Justitie achtergelaten.

Hij liep nu naar zijn kantoor, ongeveer tien straten verderop. Het rotweer bleef aanhouden. Uit de baai, slechts een paar straten verder naar het oosten, kwam klaaglijk gehuil van de wind, het grauwe wolkendek hing soms zo laag dat het in mistbanken overging en de zachte motregen verkilde hem tot op het bot.

Dooher droeg een licht kostuum zonder overjas, maar hij voelde de kou niet. Voor het eerst sinds ze haar c.v. had achtergelaten, zou hij Christina weer zien. Over een kwartier.

 

De verlovingsring maakte hem razend.

Dat vervloekt opzichtige prul van een kwart karaat dat vijftienhonderd dollar kostte - hij had het van haar vinger willen rukken, om het onder zijn voet te vertrappen. Hij had haar willen slaan, omdat ze het stomme ding had aangenomen.

Maar hij zou dat niet doen. Hij zou glimlachend zeggen: 'Het is een schitterende ring, Christina. Ik ben blij voor jullie. Gefeliciteerd.' Ze zaten vanuit McCabe & Roth gezien verderop in Market Street. Christina had een berichtje achtergelaten waarin ze hem vroeg haar te ontmoeten en ze had er haar redenen voor dat niet op kantoor te laten gebeuren. Ze dacht dat het misschien gênant zou zijn. Ze leek verlegen door die uitleg, hield haar hoofd schuin en vermeed zijn blik. 'Ik dacht dat na ons gesprek, na... alles wat je voor me hebt gedaan...' 'Ik heb niets gedaan.'

'Zonder jou had ik zeker niet gesolliciteerd en nu Joe en ik...' Ze verdraaide de ring, keek Dooher hoopvol aan. 'Hoe dan ook, nu we verloofd zijn heeft het niet veel zin die sollicitatie te laten doorgaan en ik vond het alleen maar eerlijk om jou dat persoonlijk te vertellen.' Dooher speelde met zijn koffiekopje. 'Weet je, Christina, ik wil niet te technisch worden, maar het voorschrift dat persoonlijke verhoudingen regelt is niet bepaald in steen geschreven. Het is eerder bedoeld om relaties tussen vennoten te ontmoedigen. We hebben in het verleden twee of drie koppels gehad.'

Hij had ze ontslagen, maar dat vertelde hij er niet bij. Dooher liet zijn innemendste glimlach zien, hoewel zijn maag tekeerging. Hij nam het risico even haar hand te pakken. 'Maar nu verraad ik huisgeheimen.'

Haar opvallend groene ogen lichtten even op. 'Die zijn veilig bij mij. Die neem ik mee in mijn graf.'

'Dat is ook de enige reden waarom ik het jou vertel.' 'En dat waardeer ik.'

Even hielden hun blikken elkaar gevangen. Daarna haalde Christina haar schouders op en de glimlach verdween.

'Waar het om gaat,' hield hij aan, 'is dat ik geloof dat niets jouw komst bij de firma in de weg staat, als het geen probleem is voor jou en Joe persoonlijk en als je dat nog steeds graag zou willen.' Dat geloofde hij niet alleen, hij was de eerste vennoot, dus was het zo. Hij zou daar wel voor zorgen. Maar hij ging heel behoedzaam te werk, bang dat hij haar anders zou afschrikken.

'Ik weet het niet,' zei ze. 'Wat weet je niet?'

'Gewoon...' Ze bleef de ring om haar vinger draaien. 'Gewoon omdat in mijn geval, als ik zou beginnen, van de voorschriften zou worden afgeweken. Ik wil als ieder ander behandeld worden.'

Doohers gegrinnik was echt. 'Geloof me, als het werk verdeeld wordt, voel je je gewoon net als de rest. Heb je al andere aanbiedingen?'

'Nee.'

'Ik zou me nog niet terugtrekken, uitgaande van de theorie dat het altijd verstandig is je keuzemogelijkheden tot het laatst open te houden.' 'Dat weet ik, maar...' Even viel er een stilte, waarna haar ogen weer oplichtten en ze zwakjes protesteerde: 'Verdorie, Mark.' Maar nu straalde haar gezicht. 'Ik had gedacht dat dit gemakkelijker zou zijn.' Hij leunde achterover in zijn stoel. 'Ik probeer het gemakkelijk te maken.' 'Nee,' zei ze hoofdschuddend, 'ik bedoel deze hele zaak afsluiten, maar dan kom jij met redelijke argumenten...'

'Ik probeer jou er niet van te weerhouden de zaak af te sluiten, als dat is wat je wilt. Ik wil alleen dat je op basis van de feiten handelt.' Ze leek op te springen uit haar stoel. 'Alsjeblieft! Zeg dat woord niet!' 'Welk woord?'

'Feiten. God, bespaar me de feiten.'

Christina onthulde nu bepaalde feiten over Joe en Dooher merkte luchtig op dat ze daar maar beter aan kon wennen, als ze met hem wilde trouwen. 'Overigens, wanneer is de heuglijke dag?'

Ze schudde haar hoofd, niet bepaald het beeld van hoopvolle verwachting. 'Het is nog niet definitief. We willen ongeveer een jaar wachten...' Dooher slaakte inwendig de zucht die hij waarschijnlijk had onderdrukt sinds hij de ring voor het eerst had gezien. Een jaar? Tijd genoeg. In een jaar kon de wereld helemaal veranderen.

 

Op de derde etage van het Paleis van Justitie, een grijs-blauwe kolos van beton en glas op de hoek van 7th Street en Bryant, had eerste hulpofficier van justitie Art Drysdale een bespreking met hulpofficier van justitie Amanda Jenkins en brigadier Abe Glitsky over een moordzaak: de Staat versus Levon Copes.

Copes had een tatoeage waarop niet 'Wendy' bleek te staan maar gewoon 'Levon'.

Helaas werd Levon pas gearresteerd nadat Glitsky verschillende bewoners had verhoord van het gebouw dat Copes bezat en bewoonde (en waarin ook Tania Willows, zijn slachtoffer, had gewoond).

Glitsky kreeg te horen dat Levons tatoeage geen geheim was - Copes had het daar steeds over.

Glitsky had zich dus vanaf het begin van het onderzoek al een tamelijk goed beeld gevormd van de identiteit van Tania's moordenaar. Het was niet al te moeilijk geweest aanvullend bewijs te verzamelen. Textielvezels in Tania's bed die overeenkwamen met kledingstukken uit de klerenkast van Copes; in de kelder van het flatgebouw, waarvan alleen Copes de sleutel had, was hetzelfde soort touw gevonden als waarmee Tania was gewurgd; in haar bed waren haren van hem aangetroffen. Dus was Glitsky met zijn bewijsmateriaal naar het bureau van de officier van justitie gestapt. Meestal zou Art Drysdale dit materiaal opnieuw hebben bekeken en een aanklager hebben toegewezen. Maar Drysdale was met vakantie geweest.

Waardoor het aan Les McCann was overgelaten administratieve zaken af te handelen. McCann die geen actieve dienst meer deed en graag en veel dronk, had de zaak overgedragen aan Amanda Jenkins, van wie de uitspraak bekend was dat daders van seksuele misdrijven erger waren dan moordenaars. In het Paleis van Justitie werd verteld dat zij misschien niet de objectiviteit zelve was wanneer het erop aankwam bewijs te analyseren in rechtszaken zoals die van Copes.

Amanda had het dossier opnieuw bestudeerd en na afloop een gesprek gevoerd met Abe Glitsky. Hij vertelde haar van de tatoeage, wat haar overtuigde van het feit dat Copes schuldig was. Gewapend met die kennis - en het fiat van Les McCann - was ze naar de grand jury gestapt en had het voor elkaar gekregen dat Copes in staat van beschuldiging werd gesteld en gearresteerd.

Vanochtend had Art Drysdale - net terug van vakantie - echter een telefoontje gekregen van Wes Farrell, die vroeg of Drysdale tijdens zijn afwezigheid grote hoeveelheden geestverruimende middelen had geslikt. Op basis van de stukken die Farrell had gezien, was er immers in termen van bewijsvoering onvoldoende grond Levon Copes te vervolgen voor een aanklacht wegens moord.

Farrell wilde weten wat er aan de hand was.

Dit was de vraag die Drysdale nu aan Jenkins stelde. Haar korte, donkergroene rok kroop omhoog over haar dijen die weliswaar dik waren, maar ook een ondefinieerbare kwaliteit bezaten waardoor mannen hun gesprekken staakten wanneer Amanda ging zitten en haar benen over elkaar sloeg. Nu had ze haar benen niet over elkaar geslagen, stonden haar voeten plat op de grond en hield ze haar gebalde vuisten in haar schoot terwijl ze haar chef alles uitlegde over de tatoeage, haar getuigen enzovoort. 'Goed, maar wat dan nog?' vroeg Drysdale. Met zijn voeten op zijn bureau en kennelijk moeiteloos met drie honkballen jonglerend zoals hij vaak deed, leek hij de kalmte zelve, maar Glitsky die hem beter kende, liet zich daardoor niet van de wijs brengen. 'Ik weiger te geloven dat de grand jury op basis van deze nonsens overging tot een tenlastelegging en ik ben dubbel teleurgesteld in jou, Amanda' - hij hield lang genoeg op met jongleren om een beschuldigende vinger op haar te richten - 'omdat jij je hierin liet meeslepen.'

Glitsky, die een vliegersjack en een donkerblauwe broek droeg, boog op zijn stoel naar voren. Zijn ogen schoten naar Jenkins en daarna keek hij Drysdale weer aan. 'Ik heb niemand meegesleept, meneer.' Drysdale ving de ballen in één hand op en leunde over zijn bureau. Hij wist alles van de situatie bij Glitsky thuis en had de neiging op het persoonlijke vlak tolerant te zijn - maar dit was een zakelijke kwestie en Glitsky was doorgaans een van de agenten waarop het bureau van de officier van justitie kon bouwen. Daarom sloeg hij een milde toon aan. 'Figuurlijk gesproken, Abe.'

'Kom nou, Art. Ik heb me niet laten meeslepen.' Jenkins klonk bijtend als een zandstorm. 'Abe liet zich niet op het verkeerde been zetten door die afdichttape.'

Er was grijze aluminiumtape gebruikt om de handen van Tania Willows aan de koperen bedspijlen vast te maken en op de kleverige binnenkant van een van de stukken tape had Glitsky een vingerafdruk gevonden die toebehoorde aan Levon Copes.

Drysdale leunde achterover. 'Ik weet van die afdichttape, maar nogmaals, wat bewijst dat?'

'Het bewijst dat Levon Copes het heeft gedaan.' 'En hoe bewijst het dat precies?'

Jenkins hield haar lippen grimmig op elkaar geperst. In haar wiek geschoten vanwege dit kruisverhoor zei ze monotoon: 'Copes wikkelt de tape af - met gebaren beeldde ze zijn handelingen uit - 'waarbij zijn vingerafdrukken op de binnenkant achterblijven. Dit betekent niet alleen dat hij in de kamer van de vrouw was, maar dat hij daar binnen was op het moment dat de tape werd afgewikkeld, wat het geval was toen haar handen werden vastgemaakt.'

Drysdale knikte. 'Ik was al bang voor dat antwoord.'

Glitsky zei mat: 'Het is een goede verklaring, Art. In feite is het de enige verklaring.'

Maar Drysdale hoorde het niet. 'Nee. Het spijt me, jongens. Stel dat huisbaas Copes nu eens was binnengekomen om een paar leidingen aan elkaar vast te zetten, deze magische tape begon af te wikkelen en daarbij zijn vingerafdruk erop achterliet. Toen hij wegging, vergat hij die tape mee te nemen. De dag daarop komt onze dader om te doen wat hij deed en daar ligt de tape die hem van pas komt. Waarom zou het zo niet gegaan kunnen zijn?' God, wat werd het vermoeiend, dacht Glitsky. Er was altijd een andere mogelijkheid. Hij wist dat Drysdale voor advocaat van de duivel speelde. Niemand van hen twijfelde eraan dat Copes een belastende vingerafdruk had achtergelaten op de binnenkant van de tape, maar helaas was dat als bewijs ontoereikend. Drysdale leunde achterover, woog zijn mogelijkheden af. 'Door die tatoeage is alles de mist ingegaan.'

Glitsky merkte bedachtzaam op: 'Tegelijkertijd betekent die tatoeage dat hij het heeft gedaan.'

'En op dat punt zijn jullie in de fout gegaan, jongens. Bij een onderzoek ga je daar niet op voorhand van uit.' Hij hief bezwerend een hand op. 'Hé, ik geloof met heel mijn hart dat Levon Copes onze man is. Ik weet alleen niet hoe we dat verdorie zullen bewijzen.'

Plotseling slaakte Glitsky een diepe zucht en stond op, 'Ik dacht dat de tape tamelijk bruikbaar bewijs was. Jullie kopstukken houden me wel op de hoogte hoe het allemaal uitpakt. Hebben jullie me nodig tijdens het proces - als het tot een proces komt - dan zal ik er zijn.' De deur viel zacht achter hem dicht toen hij het kantoor verliet. Zijn collega's bleven verbluft achter in het resulterende vacuüm. Eindelijk liet Drysdale zijn ingehouden adem ontsnappen. 'Abe maakt een moeilijke tijd door.' 'De alu-tape is echt behoorlijk deugdelijk bewijsmateriaal,' reageerde Jenkins.

Drysdale begon weer te jongleren. 'Je droomt,' zei hij.

 

Glitsky kon het niet langer uithouden in het Paleis van Justitie en moest even de frisse lucht in. Hij wipte binnen bij Moordzaken - geen berichten -daalde daarna de tochtige trap aan de achterkant af en liep het gedeelte van de stad in dat achter het Paleis van Justitie lag. Er was altijd een tiental getuigen in andere rechtszaken die hij kon verhoren. Dat bleef zo in dit werk. Daarom reed hij door de mist naar het westen, min of meer in de richting van zijn huis en het Bush Street project waar...

Hij wist niet wat hem het meest dwarszat; dat hij in dat kantoor bijna zijn zelfbeheersing had verloren, of dat Drysdale gelijk had. Je begon geen onderzoek vanuit de zekerheid dat een bepaald iemand de misdaad had begaan. Deed je dat wel, zoals Abe in deze zaak had gedaan, dan was de verleiding groot dat je het zicht verloor op de keten van bewijzen - de opeenvolging van gebeurtenissen waaruit ten slotte de werkzame blauwdruk ontstond die een openbare aanklager gebruikte om een zaak op te bouwen die een jury kon overtuigen.

Het was noodgedwongen een traag en langdradig proces waarbij je bij iedere stap je eigen motieven, je vooroordelen, je werkgewoonten, alles wat je deed in twijfel trok. En de dingen die je ontdekte, moesten jou dan naar het enig mogelijke juiste antwoord leiden. Hij sloeg hard op zijn stuur.

Glitsky kon niet precies zeggen waarom hij bij het Rape Crisis Center was gestopt. Hij had daar geen officiële reden voor. Misschien was het een menselijke reden - moest hij met iemand praten. Hij zei bij zichzelf dat hij goede betrekkingen met de gemeenschap koesterde, iets waarin mannen in het blauw altijd toe werden aangemoedigd.

'Juffrouw Carrera zei dat ze graag op de hoogte wilde blijven van de vooruitgang in de zaak.'

'Op dit moment is ze niet aanwezig,' antwoordde Sam Duncan, 'maar als het geen geheim is, wil ik het ook wel horen. Neemt u plaats.'

Glitsky pakte de vouwstoel voor haar bureau, draaide die om en ging er schrijlings op zitten. 'Het ziet er niet al te best uit.'

Sams schouders zakten een paar centimeter. 'Waarom komt dit voor mij niet als een schok? Wat is deze keer het probleem?'

'Hebt u dit al eens eerder meegemaakt?'

Het klonk niet bepaald als een lach. 'Ik heb al zowat tien jaar met verkrachtingen en de wet te maken. Is dat een antwoord op uw vraag?' Ze zuchtte. 'Dus de zoveelste engerd die er ongestraft van afkomt?' Glitsky hield een slag om de arm. 'Misschien niet. Ze kunnen er misschien mee verdergaan. De openbare aanklager wil meneer Copes heel graag achter slot en grendel hebben, de grand jury heeft een aanklacht ingediend. Ik blijf ermee bezig.' Hij zweeg even. 'Ik denk dat ik de zaak verkeerd heb aangepakt.'

Ze keek hem schalks aan. 'Dat is grappig. Ik geloof dat ik net een smeris hoorde toegeven dat hij misschien een fout heeft gemaakt. Hoe bedoelt u, de zaak verkeerd aangepakt?'

Hij legde het haar uit - Christina en de tatoeage, het bewijs dat eigenlijk niet toelaatbaar was. Eindelijk kwam alles eruit.

'Dus het lijdt geen enkele twijfel dat die Copes het deed?'

'Niet wat mij betreft, maar daar gaat het niet om, zoals u wel zult weten. De tatoeage kan niet als bewijs worden aangevoerd. Dat is uit de tweede hand.'

'Dat is puur bedrog. En natuurlijk heeft hij een dure advocaat die er een miljoentje voor opstrijkt?'

'Wes Farrell is zijn advocaat. Hij is goed genoeg, maar...' Ze viel hem in de rede. 'Ik begrijp die advocaten niet die de verdediging van zo iemand op zich nemen. Ik meen het. Ik begrijp niet hoe een mens een rechtszaak als deze kan aannemen. Ik bedoel, die Farrell moet toch weten dat zijn cliënt het heeft gedaan, dat hij die arme vrouw heeft verkracht en vermoord. Of niet? Hij weet van de tatoeage, van al die...' 'Ongetwijfeld.' 'En toch...'

'De beste verdediging die de wet toestaat. Dat is juist het unieke van ons land.' Glitsky haalde zijn schouders op. 'Misschien heeft hij het geld nodig. Of ziet hij het gewoon als zijn baan. Moordzaken brengen veel op.' 'Maar als hij het toch wéét. Ik bedoel, als je het echt heel zeker weet, hoe kun je dan...?'

'Het is verbazingwekkend, niet?'

'Het gaat mijn verstand te boven, brigadier. Echt waar.'

 

Fluitend trok Wes Farrell zijn witte overhemd aan en strikte zijn stropdas in de kleine toiletruimte aan het eind van de gang van zijn advocatenkantoor. Farrell dacht vaak dat hij zich te gemakkelijk amuseerde om dingen, zoals het t-shirt dat hij de hele dag onder zijn kostuum had gedragen -groen, met in gouden letters de tekst: Alcohol maakt meer kapot dan je lief isT

Goed. Hij lag dus in scheiding, zijn kinderen zagen hem niet vaak, met zijn carrière was het in het algemeen droevig gesteld, maar met zijn leven ging het niet al te beroerd. Hij was gezond en dat was toch het belangrijkste, nietwaar? Op een paar pondjes na had hij nog altijd zijn oude gewicht. Hij had een boel kennissen en in Mark Dooher minstens één ware vriend. Hoeveel mensen konden zich daarop beroepen?

Plus een eigen standpunt. Hij hield er zonder meer een eigen standpunt op na dat hem er nu doorheen sleepte - die positieve instelling, het idee dat het dagelijkse leven op zichzelf prima, zelfs grappig was. En nu had hij, goddank, Levon Copes. Hij was dol op Levon Copes. Levon had sluik haar, een uitgezakte kaak, een bleke huidkleur, een kippenborst, een misdadige inslag, een zwak karakter en was een sullige, sociaal onaangepaste figuur, maar...

'Alles bij elkaar genomen,' zei hij hardop tegen zijn spiegelbeeld, 'betekent dat niet dat hij geen aardige vent is!' Behalve dan dat Levon echt geen aardige vent was. Maar Wes Farrell was bereid hem dat te vergeven. Hij was echter niet van plan het gruwelijke misdrijf te vergeten dat Copes ongetwijfeld had gepleegd. Maar één ding moest hij meneer Copes nageven - de man beschikte over een vette bankrekening.

Art Drysdale had zich in deze zaak niet gewonnen gegeven - nog niet tenminste. Hij had Farrell die ochtend verteld dat het bureau van de openbare aanklager Copes hard wilde aanpakken, zoals bij iedere tenlastelegging, tenzij Farrell ervoor zorgde dat Copes schuld bekende in ruil voor strafvermindering.

Nee, had Farrell geantwoord, Copes wilde het in deze zaak op een proces laten aankomen, goddank. Omdat dit een zaak was die hij kon winnen. Farrell kende jury's en hij kende San Francisco en er was heel wat meer voor nodig dan het bewijs dat zij in de zaak tegen Levon Copes hadden om iemand schuldig te bevinden aan moord.

Dus zou het misschien tot een rechtszaak komen. En een langdurig moordproces hield in dat hij voor de afronding van het hele proces zijn cliënt minimaal honderdvijftigduizend dollar in rekening zou hebben gebracht. En zijn cliënt zou dat graag betalen; het was de prijs voor zijn vrijheid. God, wat was hij dol op Levon!

Daarom ging Wes het nu - vanavond - vieren en misschien dat hij zichzelf - voor het eerst sinds zijn scheiding - zelfs enig horizontaal vrouwelijk gezelschap zou bezorgen. Dat liet hij zich niet ontzeggen. Hij voelde vanavond een vonk overspringen, levenslust. Hij wist niet zeker waar dat gevoel vandaan kwam, maar hij was niet van plan het te bederven door zich zorgen te gaan maken. Het feest is hier, jongens! Doe mee of maak dat je wegkomt!

Hij zou op Ghirardelli Square met fuiven beginnen vanwege het uitzicht en om zichzelf eraan te herinneren waar hij woonde. Tenslotte was San Francisco de geweldigste stad van de westerse wereld. Op weg naar het centrum zou hij even langsgaan bij Lefty O'Doul's, om buiten op het terras wat cornedbeef te verorberen. Misschien dat hij daarna nog even aanwipte bij Lou de Griek bij het Paleis van Justitie; stamkroeg van degenen die bij de bestrijding van de misdaad aan de juiste kant van de wet stonden en waar hij - dankzij Levon Copes - bij hoorde. Wat een stad op een avond als deze! De mogelijkheden waren eindeloos. Omdat hij goed bij kas zat - van Levons voorschot op zijn honorarium van vijfenveertigduizend had Wes tweeduizend buiten zijn rekening gehouden voordat Lydia zelfs maar de kans kreeg om die te plunderen - was hij van plan overal met een taxi heen te gaan, een kroegentocht langs de Abbey Tavern, de Little Shamrock...

 

Om kwart over tien had hij een halve meter bier achterover geslagen, enig voortreffelijk, zeer cholesterolrijk voedsel genuttigd en drie diepgaande discussies gevoerd met interessante mensen over onderwerpen die zijn volledige aandacht hadden, zelfs al herinnerde hij zich die nu maar vaag. Ahmal, zijn taxichauffeur, was inmiddels zijn beste vriend geworden en de meter wees intussen honderdveertig dollar aan. Ahmal had de taxi vlak om de hoek voorbij de Little Shamrock geparkeerd en zou de hele avond wachten op Farrells terugkeer.

Zich door de mensenmenigte heen naar binnen wringen had wel iets weg van een proces, maar Farrell zette door. Hij kende deze bar goed omdat die op zijn weg naar huis lag. Knus, goed onderhouden, was het de oudste bar in het centrum en sinds 1893 daar gevestigd! Er stond vaak een menigte helemaal vooraan of bij de bar, maar hij wist dat achterin een ruimte was waar het gemoedelijker toeging met kleden op de vloer en banken en gemakkelijke stoelen - net een woonkamer, hoewel niet direct zijn woonkamer.

Daarom bewoog hij zich onverstoorbaar, zonder zich te haasten, naar achteren. Serveersters zorgden voor de bediening, niet gebruikelijk op een doordeweekse dag - normaal bestelde je iets aan de bar - en hij had al een pint Bass in zijn hand voordat hij twintig stappen had gezet. De jukebox overstemde de bezoekers hier niet, vooral deze avond niet. Het was een gekkenhuis. Nu pas kon hij boven het geroezemoes van de menigte 'What a Fool Believes' horen draaien. Hij vond het heel toepasselijk. En daar zat ze.

Midden in de krioelende massa zag hij haar op een armleuning van een van de banken zitten. Ze steunde voorover op haar armen, overal sensuele rondingen, en een been onder zich getrokken. Een volwassen vrouw en dat was zo ongeveer de nauwkeurigste schatting die hij van haar leeftijd kon maken - behalve dat het niet uitmaakte. Ze had iets wat hem met stomheid sloeg.

Hij draaide zijn hoofd om, nam nog een teug bier, zocht naar aanwijzingen hoe dronken hij was, kwam tot de conclusie dat het niet al te erg was en keek opnieuw naar haar. Ja, ze zag er nog steeds geweldig uit - normaal postuur, donker haar met opvallende rode plukjes, fantastische huid. Ze had een bezield gezicht, dat was het. Haar glimlach gaf haar iets stralends. Hij kwam wat dichterbij. Ze was in gesprek met een echtpaar op de bank naast haar en plotseling stond de vrouw, de helft van het echtpaar, op -het was toverij - en liep naar het aangrenzend toilet. Wes kuierde dichterbij.

Ze liet zich van de armleuning van de bank glijden, op de open plaats naast de knappe andere helft van het echtpaar. Sloeg een arm om hem heen. O, misschien niet... daarna keek ze Wes recht aan.

'Je hebt een mooi hemd aan,' zei ze. Daarna: 'Dit is mijn oudste broer, Larry. Je kon echt lol met hem hebben toen hij nog jong was.' Ze klopte op de armleuning van de bank, Wes deed een stap opzij en ging zitten waar zij zo-even had gezeten. 'Wes,' zei hij en stak zijn hand uit die ze drukte. Over haar hoofd heen vroeg hij: 'Hoe gaat het, Larry?' 'Larry is teut. Sally brengt hem naar huis. Sally is zijn vrouw. Ze is even naar het toilet. Ik heet Sam. Ik blijf.'

Zoals later bleek, bleef ze niet zo lang. Sam had blijkbaar in de Shamrock zitten wachten tot er iemand binnenkwam die er net zo uitzag als Wes en haar behoedde voor een avond doelloos hijsen. Dus toen ze allebei nog een biertje hadden gedronken, liepen ze gearmd naar buiten en troffen daar Ahmal die in 9th Street geparkeerd stond waar Wes hem had achtergelaten. Dat maakte grote indruk op Sam.

Wes betaalde Ahmal nog eens vijftig dollar voor de rit naar Sams woning, een flat op de begane grond aan Upper Ashbury, en terwijl Sam uitstapte vroeg hij zijn goeie maat de taxichauffeur nog een uur te wachten. Als Wes niet meer naar buiten kwam, kon hij weggaan en bedankt voor alles. De deur van een knusse flat sloot achter hen en ze stonden in een groot, open vertrek met een laag plafond, ouderwetse bakstenen muren, ingebouwde en blijkbaar ordelijke boekenkasten, een kachel waarin een houtvuur brandde. 'Je hebt een hond,' zei hij.

Een cockerspaniël werd wakker en rekte zich uit in een mand naast de kachel. 'Je bent toch niet allergisch of zo?' 'Eerlijk gezegd heb ik zelf een hond.' 'Ik wist wel dat er iets met jou was...' 'Hij heet Bart. Een boxer.'

Ze leunde voorover om haar lieveling te aaien. 'Dit is Quayle,' zei Sam, 'met een "y", net als Dan. Die heeft de hersens van een cockerspaniël dus ik dacht, waarom niet? Wil je nog iets drinken?'

'Niet echt. Wil je hier komen?' Hij hield zijn armen gespreid, zij aaide Quayle nog een keer, aarzelde even, glimlachte, liep toen naar hem toe.

 

Ze kwam naakt de slaapkamer binnen met in elke hand een glas Ierse whisky. 'Het grappige is,' zei ze, 'dat ik zoiets normaal nooit doe.' Naast het bed stond een lamp uit de jaren zestig of zeventig van blauwe, gestolde lava. De liggende ramen waren hoog in de bakstenen muur aangebracht, op straathoogte.

Wes lag onder een dik dekbed, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen. Hij reikte naar een van de glazen. 'Ik ook niet.'

Ze gaf hem zijn glas aan en ging aan zijn kant op het bed zitten. Hij dacht dat ze zich met haar naaktheid net zo weinig verlegen voelde als onder die omstandigheden mogelijk was en vond dat ook terecht. Haar lichaam was harmonisch en weelderig met fraaie borsten en kleine, roze tepels. Hij legde zijn hand op haar dij. 'Je kunt me gerust de waarheid vertellen,' zei ze. 'Dat zou mijn gevoelens niet kwetsen. Ik kan er tegen.' 'Dat is de waarheid. Ik ben bijna dertig jaar getrouwd geweest. Nu dit.' 'Je bedoelt dat dit de eerste keer is sinds je huwelijk?' 'Dat was het. Geef ik daarmee mijn dekmantel prijs als man van de wereld?'

'Nee, ik ben alleen maar verbaasd.'

'Waarom? Ik vond het heel natuurlijk gaan. Eigenlijk behoorlijk fijn.' Ze glimlachte weer. 'Dat ook. Ik ook, bedoel ik. Ze zeggen altijd dat het zo moeilijk is om het goed te doen, vooral de eerste keer.' 'Misschien toch niet.'

Ze zette haar glas op het nachtkastje, glipte naast hem in bed en vlijde zich behaaglijk tegen zijn borst. Even later voelde hij dat ze begon te lachen.

'Wat is er zo grappig?'

'Nou, dat over die namen...'

Hij dacht even na. 'Je heet niet echt Sam?'

Dat maakte haar aan het lachen. 'Nee, ik heet wel Sam. Ik heb het over achternamen. Jij heet toch Wes, hè?'

'Nu komt de volledige onthulling.' Hij streelde geruststellend haar rug. 'Wes Farrell, advocaat, om u te dienen.' Ze kreunde. 'O, je bent toch niet echt een jurist?' 'Echter dan een hartaanval. We zitten overal.'

'Wes Farrell...' zei ze zacht. 'Ik heb het gevoel...' Ze verstijfde en schoot overeind.

'Wat is er?' vroeg hij. 'Wes Farrell!'

'En personne... dat is Frans.'

Maar ze scheen haar goede humeur kwijt te zijn. 'Jij bent Wes Farrell? O mijn god, dit geloof ik niet...'

'Wat dan? Wat ben jij...?'

'Wat ik ben? Wat ben jij?'

'Hoezo ben ik wat? Toe nou, Sam...'

'Kom me daar niet mee aanzetten.' Ze stond nu naast het bed, griste een ochtendjas van de haak achter haar aan de muur. Terwijl ze die omsloeg -en zich bedekte - draaide ze zich om en keek hem aan. 'Jij bent toch niet de Wes Farrell die dat stuk ongeluk van een Levon Copes verdedigt, hè?' 'Hoe weet jij...'

'Maakt niet uit, ik ken hem.' Ze liet zich nu door haar gevoelens meeslepen, beukte met haar vuisten op haar dijen, het bed, alles onder handbereik. 'Ik wist het wel. Verdomme, ik wist het wel. Dat soort pech heb ik nou altijd! Ik had het kunnen weten...' 'Sam...'

'En noem me ook geen Sam!' Ze bleef nu in een kringetje rondlopen. 'Het spijt me, maar dit wordt niets. Ik wil dat je nu weggaat. Wil je weggaan?' 'Weggaan?' Maar hij zat al overeind en pakte zijn broek van de vloer. 'Ja. Gewoon weggaan. Alsjeblieft.' 'Goed. Maar ik begrijp niet...'

'Omdat ik niet kan geloven dat je zou doen wat je voor Levon Copes doet, daarom. Omdat je hem vrij probeert te krijgen. Ik kan niet geloven dat jij zo bent. O, verdorie!'

'Het is mijn werk,' zei hij. 'Ik ben advocaat, dat is mijn vak.' Dat antwoord deed haar stilstaan. Plotseling had ze geen energie meer. Ze slaakte geërgerd een zucht en draaide zich nog eens om. 'Wil je alsjeblieft gaan?'

Hij had zijn schoenen in zijn handen, zijn hemd niet dichtgeknoopt. 'Maak je geen zorgen, ik ben al weg.'

Er was meer dan een uur verstreken. Ahmal was ook al vertrokken.

 

Mark en Sheila Dooher hadden de hele avond geen honderd woorden tegen elkaar gezegd. Ze had een traditionele maaltijd gekookt waar hij normaal zo dol op was, maar hij had alleen lusteloos in zijn eten geprikt. Onder het eten was hij beleefd en afwezig geweest en daarna had hij zich verontschuldigd en gezegd dat hij op de golfbaan nog een paar balletjes wilde slaan. De laatste tijd golfde hij vaker, een excuus om langer van huis te blijven, vaker weg te gaan. Hij had haar zelfs gevraagd of ze mee wilde komen, maar hij wilde niet echt dat ze meeging - dat wist ze - en dus zei ze nee.

Nu was het bijna middernacht en zat hij nog steeds te lezen in de bibliotheek, een rond vertrek in het torentje onder haar eigen kantoor. Toen hij was thuisgekomen, had hij haar welterusten gewenst, haar gezoend alsof ze zijn zus was en gezegd dat hij nog moest werken. Zou ze het erg vinden als hij in de bibliotheek nog wat las, wat onderzoek deed? Ze kon het niet langer uithouden.

Ze stond in haar badjas in de deuropening. Hij had de open haard aangemaakt en de vlammen knetterden zacht. Hij las niet. Hij zat in zijn groenleren fauteuil en staarde in de vlammen. 'Mark?'

'Ja.' Hij keek haar aan. 'Alles goed met je? Wat is er?' 'Je bent nog steeds op.'

'Mijn hersens schijnen vanavond niet tot rust te willen komen. Dus leek het me beter ze nog even te laten draaien.'

Aarzelend liep ze een paar stappen het vertrek in.

'Waar zit je aan te denken?'

'O, aan van alles.'

Nog een stap, daarna nog twee, toen ging ze schrijlings op het voetenbankje zitten. 'Je kunt het mij vertellen, dat weet je. Wat het ook is.' Hij wachtte even. 'Ik heb vanochtend met Wes gesquasht. Ik ben hem op gaan halen in die gribus die hij zijn huis noemt. Weet je wat hij me vertelde? Dat jij tegen Lydia had gezegd dat je dacht dat ik zelfmoordneigingen had. Dat ons huwelijk op de klippen was gelopen.' Hij keek haar aan. 'En dat moest ik van Wes horen.'

Hij speelde de man die goed kon luisteren, boog voorover en pakte haar handen. Zijn blik ging onwillekeurig naar die handen. Die werden echt sneller oud dan de rest - daarmee kon je niemand voor de gek houden. Hij wilde niet dat ze zou gaan huilen, maar ze deed het toch. Geen onderdrukt gesnik, maar grote tranen."... geen plannen maken, geen lach maar...' 'Ik weet het,' zei hij. 'Het is net zo goed mijn schuld. Ik ben waarschijnlijk aangestoken door jouw depressie. Zover had ik het niet mogen laten komen. Ik had iets moeten zeggen.' 'Maar je hebt het geprobeerd en ik hield je op afstand.' 'Toch had ik...'

'Het lag niet aan jou, Mark, het kwam door...'

'Wacht, wacht. Laten we daarover ophouden. Het maakt niet uit wie het was. We praten nu. We beginnen opnieuw, nu, vandaag.' Hij boog voorover en kuste haar. 'We hebben alleen een paar slechte gewoonten aangewend. Voel je iets voor een slaapmutsje?'

Ze aarzelde en besloot toen: 'Graag. Iets lichts. Eén drankje zal me geen kwaad doen.' 'Zo is het.'

Ze drukte zich tegen hem aan. 'Ik hou van je, Mark. Laten we zorgen dat het lukt, goed?'

Hij kuste haar weer. 'Het zal lukken. Dat beloof ik je.'