5
Zijne Excellentie hoefde het Dooher niet allemaal uit te leggen, maar als hij zich daardoor prettiger voelde, dan mocht hij van Mark - hij was de cliënt en iedere uur was driehonderdvijftig dollar. Ze zaten in het kantoor van de aartsbisschop, boven de speelplaats van Mission Dolores. Hun informele ontmoetingen vonden altijd hier plaats, bij het serene gelach van kinderen dat opsteeg naar Flaherty's heiligdom.
Hoewel het aartsbisdom zelf een fulltime advocaat in dienst had, was zijn werkterrein veel te groot voor één persoon, zodat een hoop werk moest worden uitbesteed aan particuliere advocatenkantoren. Doohers firma was zich in de loop der jaren gaan specialiseren in de wereldlijke zaken van de kerk - tientallen zaken van misstappen en blunders, aansprakelijkheidskwesties, onroerend-goedbeheer, personeelskwesties. Dooher had een vertrouwelijke relatie opgebouwd met Flaherty, niet alleen vanwege zijn talent om moeilijke zaken diplomatiek en tactvol te behandelen, maar ook vanwege de niet met zoveel woorden uitgesproken maar uitstekend begrepen meedogenloosheid die beide mannen gemeen hadden.
Allebei kregen ze dingen gedaan. Wat de aartsbisschop moest doen, kon soms beter buiten zijn kantoor worden afgehandeld. Dooher was onofficieel maar in feite consigliere.
Net als Dooher was ook Flaherty een atletisch gebouwde man die er tien jaar jonger uitzag dan zijn leeftijd. Hij was zevenenvijftig jaar maar won bij de (overigens niet in rekening gebrachte) partijen squash tegen Dooher nog altijd de helft. Hier in zijn eigen vertrekken droeg de aartsbisschop zwarte instappers, een zwarte sportpantalon en een wit overhemd. Dooher zat diep weggezakt - haast omsloten - in de roodleren fauteuil en had zijn colbert uitgetrokken en zijn stropdas losgemaakt. 'Ik begrijp niet waarom ik me altijd door zulke dingen laat verrassen,' zei Flaherty. 'Ik blijf uitgaan van het goede in mijn naasten en ze blijven me teleurstellen. Je zou toch denken dat ik het inmiddels moest weten.' Dooher knikte. 'Het alternatief is natuurlijk om niets van je medemensen te verwachten.'
'Zo kan ik niet leven. Ik geloof dat wij in wezen allemaal naar Gods beeld zijn geschapen, dus kan onze aard niet slecht zijn. Heb ik het mis, Mark? Ik kan het niet mis hebben.'
Dooher vond dat hij Zijne Excellentie er maar beter niet aan kon herinneren dat hij in de beginfase van de bewuste - lopende - zaak, toen er beslissingen moesten worden genomen, precies had voorspeld wat er zou gaan gebeuren. Tevergeefs.
'Je zit er niet helemaal naast, Jim. Je moet elke zaak op zich beschouwen.' Flaherty stond bij het open raam en keek uit over het schoolplein. Hij wendde zich tot zijn advocaat en trok een stoel bij. 'Goed, hoe staan we er vandaag voor?'
Hoewel hij die niet nodig had, reikte Dooher naar zijn aktetas, maakte die open en haalde er een gele kartonnen map uit met het opschrift 'Felicia Diep'.
Mevrouw Diep was in 1976 vanuit Saigon naar de Verenigde Staten gekomen, een jonge, alleenstaande moeder met een hele reeks kinderen van haar in Vietnam overleden echtgenoot. Ze had zich gevestigd in het Mission District van San Francisco, waar ze tot de parochie van Sint Michael behoorde en lange tijd de maitresse was van pastoor Peter Slocum. In de loop van de daaropvolgende twintig jaar schoof mevrouw Diep pastoor Slocum een bedrag toe van pakweg vijftigduizend dollar voor van alles en nog wat en misschien zou er niets mis zijn gelopen als de goede geestelijke niet had besloten zijn promotie tot monseigneur te aanvaarden en bij haar weg te gaan naar Menlo Park.
Hij had haar in de steek gelaten en zij wilde haar geld terug en daarom besloot ze naar een jonge advocaat te stappen die Victor Trang heette en tot haar bevolkingsgroep behoorde.
Trang hield zich niet met medische zaken bezig, maar was dat wel zo geweest, dan zou je hem kunnen omschrijven als een advocaat die op zoek was naar slachtoffers van ongevallen. Nadat hij in de drie jaar na zijn examen nauwelijks aan de kost had kunnen komen, nam hij de zaak aan in de hoop dat zijn honorarium een derde zou bedragen van de vijftig mille die mevrouw Diep wilde.
Hij deed het aartsbisdom een proces aan wegens bedrog - pastoor Slocum had zijn gelofte van celibaat geschonden en mevrouw Diep onder valse voorwendsels geld ontfutseld, doordat hij haar al die jaren had beloofd het pastoorsambt neer te leggen en met haar te trouwen. Op dit punt werd Dooher erbij gehaald, hoewel de zaak hem niet erg aanstond. Na de middelbare school had hij in Vietnam gediend en hij werd niet graag herinnerd aan zijn militaire diensttijd.
Toch kon hij maar beter aan dat idee wennen, dacht hij. Veel van dit Aziatisch gespuis werd in San Francisco onder het mom van diversiteit met open armen ontvangen. De vijand was Amerikaans geworden - iets wat hij nooit zou begrijpen.
Hoe het ook zij, de zaak Diep had aanvankelijk niet echt belangrijk geleken. Een van zijn vennoten had de inleidende werkzaamheden verricht en daarna de stukken aan hem doorgegeven. (Al was het misschien nog zo weerzinwekkend om zich met deze Vietnamese lui te moeten inlaten, Dooher was niet van plan een van zijn vennoten de kans te geven persoonlijk toegang te krijgen tot de aartsbisschop. Hij wist uit eigen ervaring waartoe dat kon leiden.) Uiteindelijk hadden hij en Flaherty besloten dat ze tien mille als schikking zouden aanbieden en dat het aartsbisdom naar de rechter zou stappen en actie ondernemen, als mevrouw Diep niet bereid was daarop in te gaan.
Dooher had daarom midden vorige week Victor Trang gebeld en hem het aanbod van de schikking voorgelegd. Hij kreeg te horen dat de zaak een andere wending had genomen en had daarom dit gesprek met Flaherty geregeld. Het gezicht van de aartsbisschop trok niet direct wit weg, maar hij schrok wel. Hij keek op van de dossiermap. 'Drie miljoen dollar?' De advocaat knikte. 'Trang hoeft niets anders te doen, Jim. De Kerk heeft diepe zakken, dus ging hij op onderzoek uit.'
Flaherty probeerde gelijktijdig te lezen en te luisteren. 'Kennelijk niet erg grondig.'
'Nee.'
'Slocum ging ook met de dochter naar bed?'
'Veronica, nu negentien. Dat zegt Trang. En dan hebben we het niet over verschillende andere immigranten waarvan hij de namen niet noemde. Misschien bluft hij.'
Flaherty sloot abrupt de map. 'Ik ken Slocum. Het is mogelijk dat Trang niet bluft. Dit is niet de eerste aantijging.'
Dat was geen welkom nieuws. Dooher boog voorover. 'Als je dat wist, waarom heb je hem dan tot monseigneur bevorderd?' Een scheve glimlach. 'Ik wist het niet. Er zijn ons aantijgingen ter ore gekomen. We dachten dat we hem bij de bron van de verleiding vandaan moesten halen door hem naar elders over te plaatsen waar hij niet dezelfde bewegingsvrijheid genoot, waar hij meer verantwoordelijkheid had.' Hoofdschuddend: 'En tegelijk zijn karakter te veranderen?' 'Ik weet het, Mark, ik weet het. Mijn karakter is het probleem. Ik geloof mensen. Ik vertrouw ze.'
'Tja' - Dooher sloeg op zijn knieën - 'daarom heb je een zwaargewicht als ik ingehuurd. Ik vertrouw niemand.' Hij wees naar de map die nog steeds op Flaherty's schoot lag. 'Heb je het tot het eind gelezen?' 'Nee. Ik ben gestopt bij de drie miljoen.'
Dooher pakte de map. 'Goed, ik kan het je in een paar woorden vertellen. Het wordt nog erger.' Hij legde uit wat Trang hem de afgelopen week telefonisch had meegedeeld. De jonge vent zou een onderzoek beginnen onder andere immigranten in San Francisco om vast te stellen met welke regelmaat dergelijke wantoestanden met geestelijken zich voordeden. Hij verwachtte te ontdekken dat het aartsbisdom systematisch dit soort gedrag van priesters door de vingers zag. 'Hij noemt het een politiek van toegeeflijkheid, Jim. Hij is van plan de formele beschuldiging te wijzigen en jou daar persoonlijk in te noemen.'
De aartsbisschop stond weer bij het raam en keek omlaag naar de kinderen. 'Kunnen we Slocum om zeep laten brengen?' Hij draaide zich vlug om, zijn hand bezwerend uitgestoken. 'Ik maak natuurlijk maar een grapje.'
'Natuurlijk.'
'Maar alle gekheid op een stokje, Mark, wat doen we eraan?'
Voor Flaherty was dit niet zijn beste jaar.
Zes maanden geleden had de Pastorale Plannings Commissie van het aartsbisdom na een uitvoerige studie van twee jaar de eerder voorspelde resultaten bevestigd - hij had uiteindelijk door de zure appel heen gebeten en de opheffing van de tien financieel minst levensvatbare parochies in de stad aangekondigd. Hij wist dat het aartsbisdom de eenentwintigste eeuw niet zou halen als het nu geen stappen ondernam. Na de aardbeving was het stadsbestuur een harde politiek gaan voeren en had bepaald dat voor de herstelkosten van de niet verstevigde bakstenen kerken van het aartsbisdom honderdtwintig miljoen dollar in rekening zou worden gebracht. (Dooher had al zijn inventiviteit aangewend om het bedrag terug te schroeven tot zeventig miljoen, wat ook al een onnoemelijk hoog bedrag was dat de Kerk onmogelijk kon ophoesten.)
Het nuchtere feit - en dat brak Flaherty's goede hart - was dat het aartsbisdom zich niet kon veroorloven de kleinere parochies in stand te houden, temeer omdat in de hele stad het kerkbezoek sterk terugliep. Zo werden bijvoorbeeld in de kerk van de Heilige Familie in North Beach de vier zondagse missen door gemiddeld vijfenzeventig gelovigen bezocht. En er werden geen privé-donaties van enige betekenis gedaan die opwogen tegen de ontstellend lage zondagse collecten.
Maar er stak een storm van protest op toen bekend werd welke parochies zouden worden opgeheven. Flaherty had zelfs horen fluisteren dat er in Rome was geprotesteerd.
Het probleem dat Flaherty niet had voorzien (en Dooher wel), was het eeuwige tweekoppige monster van San Francisco: volkstrots en geld. De meeste van de opgeheven parochies lagen in de armste wijken - Hunters Point, Lower Mission District, Western Addition, Sunset, Balboa Park. Flaherty werd dus verweten dat hij de armen in de steek liet en een louter financiële manoeuvre werd volkomen verkeerd uitgelegd. Flaherty had ook gedacht dat de katholieken in de opgeheven parochies gewoon naar andere kerken zouden gaan en in die kerken zouden worden geaccepteerd door de andere geloofsgenoten.
'Dat is echt een oecumenische theorie, Jim, en in een volmaakte wereld zou het ongetwijfeld zo gaan,' had Dooher gezegd. 'Maar ik voorspel dat mijn medeparochianen' - van de St. Emygdius parochie in St. Francis Wood - 'niet bereid zullen zijn de vredeskus uit te wisselen met de Vietnamese gemeenschap van St. Michael die over hen heen zal vallen. Dat zal niet gebeuren.'
Flaherty antwoordde - zoals altijd - dat de mensen beter waren dan Dooher dacht. De Commissie had haar aanbevelingen gedaan - het was niet alleen Flaherty's besluit geweest. De mensen zouden eraan wennen -het kon zelfs een groei veroorzaken waar de hele katholieke gemeenschap bij gebaat zou zijn.
'Best, Jim, ik denk dat je gelijk hebt. Het zou zo kunnen gaan,' had Dooher ten slotte gezegd terwijl hij dacht: En ik ben de koning van Ethiopië.
En nu dreigde Trang om Flaherty te betrekken bij een rechtszaak omdat hij bedrog en losbandigheid van zijn priesters zou dulden. Voordat al deze problemen waren begonnen, had het gerucht de ronde gedaan dat hij op de voordracht stond om kardinaal te worden. Hij had Dooher toevertrouwd dat hij ervan droomde de eerste Amerikaanse paus te worden. Nu stond dat alles, misschien zelfs wel zijn aanblijven als aartsbisschop, op het spel.
Hij zat aan zijn bureau, verschoof willekeurig voorwerpen, leek zenuwachtig. 'Maar Trang heeft de formele aanklacht nog niet ingediend?' Dooher die had lopen ijsberen, bleef staan. 'Daarom praten we nu, Jim. Ik moet dat voorkomen. Die knaap is duidelijk op publiciteit uit. Hij wil naam maken, cliënten werven. Ik moet eens een verstandig woordje met hem wisselen.' 'Wat ga je hem vertellen?'
'Alleen dat we dankbaar zullen zijn voor zijn medewerking. Hij weet - jij weet dat er op dit punt geen enkel beleid was. We moeten hem bewegen van de zaak af te zien, Jim, anders kun jij je rode hoed wel vergeten.' Flaherty richtte zich op. 'Hoe dankbaar?'
Dooher legde zijn handen over elkaar. 'Tref een schikking. Ga desnoods tot zes ton.' 'Lieve hemel...'
'En een zwijgplicht. Geen persconferenties. Geen flauwekul over "het geweten van de gemeenschap". Trang strijkt twee ton op. Mevrouw Diep krijgt een aardige schadeloosstelling voor haar vijftig mille en haar gebroken hart. Iedereen is gelukkig.'
De aartsbisschop schudde zijn hoofd. 'Ik niet. Zetten we in op zeshonderdduizend?'
Dooher probeerde zijn toon luchtig te houden. 'Jim, je hebt het toevallig wel tegen Mark Dooher. Ons bod begint met Trang een paar gebroken benen aan te bieden. Hopelijk komen we een heel eind voor die zes ton tot zaken.'
Flaherty knikte. 'Graag een heel eind als je kunt.'
Dooher maakte een flauwe buiging vanuit zijn middel. 'Ik begrijp het,' zei hij. 'Ik zorg ervoor.'
'Je ontmoet haar toch niet?'
'Wes, ik liep haar in de kerk tegen het lijf. Dat is alles.' 'In de kerk. Kan niet beter.' Wes Farrell dempte zijn stem wat. 'De avond na jouw feest, waarop ze toevallig aanwezig was omdat haar vriend werd uitgenodigd? Markus, dit zijn te veel toevallige omstandigheden.' Wes Farrell zat in zijn kleine kantoor met zijn voeten op zijn bureau. Achter hem sloeg tussen de houten blinden de regen tegen het raam. Dooher ging verder met zijn sprookje over Christina tot Farrell hem het zwijgen oplegde.
'Dit klinkt allemaal erg veelbelovend, Mark. Ik meen het. En omdat ik al heel lang met jou bevriend ben, geloof ik er elk woord van. Toch wil ik je een advies geven.' 'En dat is?'
'Probeer dat foefje niet bij iemand anders. Je klinkt verdacht veel als een ouwe zeikerd die iets recht probeert te praten, hoewel ik diep in mijn hart weet - omdat jij nooit tegen mij zou liegen - dat zoiets onmogelijk is. Hoe zag ze eruit?'
Dooher vouwde zijn handen achter zijn hoofd, dacht na. 'Wie is, naar jouw mening, over het geheel genomen de best uitziende vrouw ter wereld? Qua gezicht, lichaam...' Een weids gebaar. 'De hele santenkraam. Alles.'
Farrell dacht even na. 'Demi Moore.'
Dooher knikte. 'Nou, Demi Moore is een lelijk mormel naast Christina Carrera. Zelfs met nat haar en een askruisje op haar voorhoofd.'
'Zo heb ik Demi nooit gezien,' zei Farrell. 'Wanneer we uitgaan, nadat ze zich van Bruce heeft ontdaan, doet ze iets leuks aan en maakt zich een beetje op, dat soort dingen. Nu ik erover nadenk, vraag ik me af of zij de reden is waarom Lydia van mij is gescheiden. Zou ze dat van Demi en mij hebben ontdekt?'
'Dat zou kunnen,' zei Dooher.
'Die vervloekte paparazzi.'
Doohers gezicht vertrok tot een grijnslach. 'Jij hebt een veel te rijke fantasie voor een goede advocaat.'
Farrell wees naar de overkant van het kantoortje. 'Dat zegt de man die de verloofde van zijn vennoot in de kerk treft. Wat ben je van plan met haar te doen, als ik vragen mag?'
Een schouderophalen, alsof hij die vraag nooit had overwogen. 'Ik weet het niet. Ik denk erover haar in te huren.' Bij het zien van Farrells gelaatsuitdrukking voegde hij eraan toe: 'Alleen als medewerkster op kantoor. Ze doet wetskennis. Een behoorlijk slimme meid.' Farrell wees opnieuw. 'Ik moet zeggen dat je met vuur speelt.' 'Het is allemaal heel onschuldig, Wes. Ik zweer het. Er is niets.' 'Doe jezelf dan een plezier en zorg dat je een andere typejuf krijgt.' 'We krijgen er nog tien medewerkers bij. Christina is gewoon een van hen.'
Farrell streek bedachtzaam over zijn kin. 'O jongen,' zei hij. 'O, jongen.'
'Ik maak me zorgen over Mark. Hij is zichzelf niet.' Lydia Farrell - de vrouw van Wes - wierp Sheila Dooher over de rand van haar porseleinen kopje een gekwelde 'alsjeblieft' uitdrukking toe. Beide vrouwen zaten in de ontbijthoek. De slagregen die eerder die ochtend was gevallen was overgegaan in een druilerige motregen. Bij het zien van die blik zei Sheila: 'Kom nou, Lyd, ze zijn niet allemaal slecht. Mannen, bedoel ik.'
Lydia zette haar kopje neer. 'Dat zei ik ook niet. Je weet dat ik Wes niet echt slecht vind. Er gaat gewoon niets van hem uit. Punt uit. In geen enkele richting. Vooruit, achteruit, opzij. Wat Mark betreft, ik weet het niet.'
'Mark is een goede man, Lyd. Dat telt.'
In het verre verleden had Mark ooit tactvol maar heel vastbesloten toenadering gezocht tot Lydia, de vrouw van zijn beste vriend. Toen ze hem daarop had aangesproken, was hij teruggekrabbeld en had op zijn innemende manier gezegd dat ze iets verkeerd moest hebben opgevat, dat het hem speet. Maar ze wist dat ze niets verkeerd had opgevat. Ze had daar nooit met Wes of Sheila over gesproken. Tot op zekere hoogte voelde ze zich gevleid, zelfs vermaakt - dat ze iets belastends had tegen de grote Mark Dooher, die haar blijkbaar aantrekkelijk genoeg vond om dat risico te lopen. Stel je voor!
Maar ze had een duidelijke mening over zijn goedheid. Toch was Sheila haar vriendin. Ze hadden ervaringen gedeeld van verhuizingen, kinderen, scholen en de carrières van hun mannen en Sheila verdiende een luisterend oor.
'Het spijt me. Je hebt gelijk. Het goede telt. Ik ben vandaag een beetje korzelig. Morgen heb ik een ontmoeting met Sarah' - de advocate die haar scheiding regelde - 'en dan wil ik echt in vorm zijn. Ik heb altijd de neiging te aardig te zijn, iets aan Wes af te staan waar ik recht op heb. Daarom zei Sarah tegen me: "Begin de dag ervoor met hatelijke gedachten. Denk aan alle rotstreken die hij je heeft geleverd, de keren dat hij niet is komen opdagen, de maaltijden die door toedoen van hem zijn verpieterd, alle overhemden die je voor hem hebt gestreken, om maar te zwijgen over... persoonlijker zaken. Je zult er geen spijt van krijgen." Sarah is een schat.'
'Dat wil ik nooit meemaken.'
'Ik ook niet, lieverd, maar met een scheiding is het net als met een oorlog: ben je erin verwikkeld, dan kun je maar beter winnen. Maar Mark en jij gaan toch niet uit elkaar.' 'Nee, ik denk niet dat...' 'Maar...?'
'Ik zei geen "maar".'
Lydia glimlachte naar haar vriendin. 'Jawel. Dus waarom?' 'Waarom wat?'
'Waarom denk je dat je huwelijk niet meer goed is?'
Sheila zette haar kopje neer, pakte het lepeltje en roerde. Na een lange stilte antwoordde ze: 'Vanwege Mark.'
'Hoezo?'
Het duurde even voordat Sheila haar antwoord had geformuleerd. Ze wist het zelf niet zeker. 'Ik denk dat hij depressief is. Nu de kinderen het huis uit zijn en zo. Ik denk dat hij zich verloren voelt.' Een pauze. 'Ik ben bang dat hij misschien zelfmoord pleegt.' 'Heeft hij dat gezegd?'
'Nee. Je weet hoe Mark is, maar hij heeft een paar opmerkingen gemaakt.'
Lydia pakte haar kopje en nam een slok terwijl ze Sheila aankeek. 'Waarom zou hij zelfmoord plegen? Hij heeft alles wat zijn hartje begeert.' 'Misschien dat wat hij bezit niets voorstelt. Of niet genoeg.' Sheila sprak beheerst, met droge ogen.
Maar Lydia kende haar al vanaf de middelbare school en ook al gaf Sheila zich niet over aan theatraal gedoe, dat betekende nog niet dat het niet erg diep zat. 'Hoe gedraagt hij zich?' vroeg ze.
'Zwijgzaam. En hij lijdt aan slapeloosheid. Zijn dokter heeft hem wat pillen gegeven maar die wil hij niet innemen. Hij was al op en de deur uit toen ik vanmorgen om zeven uur opstond, terwijl we toch erg laat naar bed zijn gegaan. Tegen tweeën.' 'Op en de deur uit?' 'Vertrokken.' 'Naar zijn werk?'
'Nee. Ik belde. Daar is hij pas na tienen verschenen.' 'Ik wil niets suggereren, maar...'
Sheila stak haar hand op. 'Nee, hij heeft geen ander. Daar heeft hij de tijd niet voor. Je ontmoet je minnares niet om zes uur 's ochtends. Hij was naar de kerk geweest - Aswoensdag - om een kruisje te halen. Ik heb ernaar gevraagd en dat vertelde hij.' 'De goede katholiek. Nog altijd.'
'Zo is hij, ja. Maar waar het om gaat, is dat hij niet aan slaap toekomt. Dit is nu al bijna een jaar aan de gang. Het is net alsof hij bang is iets te zullen missen - iets opwindends. Ik weet het niet. En daarna is hij voortdurend teleurgesteld wanneer er niets gebeurt.'
'Zit het tussen jullie tweeën goed? Ik bedoel, op het persoonlijke vlak.' Sheila keek haar met spottend medelijden aan. 'Je bedoelt ons seksleven. Wanneer ergens niets gebeurt...' Alsof ze meer had losgelaten dan ze bedoelde, voegde ze er meteen aan toe: 'Het is fantastisch wanneer we eraan toe komen, wat pakweg om de drie, vier maanden het geval is.' Lydia keek naar de druilerige regen en het gladgeschoren gazon buiten. Ze zuchtte. 'Met Wes was het net zo. Precies zoals jij het beschrijft. Ik heb het zo lang mogelijk proberen vol te houden, maar ik kon er niet meer tegen. Hij was niet zwaarmoedig, denk ik. Hij hield gewoon niet meer van mij. Ik wil niet zeggen dat zoiets tussen jou en Mark speelt, maar het gold wel voor mij en Wes.'
Sheila dacht even na. 'Dat geloof ik niet,' zei ze. 'Ik denk dat het dieper zit en als ik nu maar begreep wat het was, dan zou alles beter gaan.' Lydia reikte over de tafel, pakte haar hand en streelde die. 'Jij kent hem beter dan ik, Sheila. Ik weet zeker dat je gelijk hebt. Ik hoop het echt.'
Sheila zocht de schuld bij zichzelf.
Dat kwam zowel voort uit haar opvoeding als haar karakter. Ze gaf zichzelf altijd de schuld, van alles wat er verkeerd ging - hun kinderen, Marks ontevredenheid. Het moest aan haar liggen.
Ze wist dat het niet de schuld kon zijn van Mark, die maakte geen fouten- niet op de manier van andere mensen. Versprekingen, zelfs tijdens een terloops gevoerd gesprek? Vergeet het maar. De man wist alles en vergat niets. Sheila maakte lijstjes om de vele karweitjes die ze iedere dag of week moest doen niet te vergeten. Mark vergat nooit iets en deed alles gewoon - volmaakt. Hij hoefde nooit ergens aan herinnerd te worden. Hij schoot nooit uit zijn slof. (Nou ja, soms, met hele grote tussenpozen, wanneer ze hem zo had geërgerd dat zelfs een heilige uit zijn slof zou schieten.) Mark Dooher deed alles foutloos.
Dus als er iets fout ging, als er iets mis was, dan moest dat aan Sheila liggen.
Ze vermoedde dat het kwam door een ongelukkige samenloop van omstandigheden: ze was net in de overgang en tot overmaat van ramp ging Jason - hun jongste - het huis uit. Hij ging ver van huis studeren in Boulder waar hij de hele winter kon snowboarden. En dan was er nog Mark jr. die nu in Alaska in de aardoliewinning werkte om genoeg te verdienen zodat hij in de zomermaanden een beeldhouwcursus kon bekostigen aangezien zijn vader niet wilde betalen voor zo'n idiote vorm van kunst. En niet te vergeten Susan, die in New York zat.
Maar Susan belde tenminste bijna iedere week, probeerde voor hen nog een plekje vrij te houden in haar leven, hoewel Sheila en vooral Mark nooit zouden begrijpen waarom ze geen belangstelling voor mannen had. Ook speelden Sheila's hormonen haar parten, waardoor ze depressief werd. Ze kon dat niet ontkennen en evenmin Mark de schuld geven. Ze was moeilijk geworden om mee te leven, een pijnlijke waarheid om te accepteren voor Sheila Graham Dooher die tot haar vijfenveertigste een legendarisch bezoekster van feesten in de stad was geweest. Maar toen de somberheid zich van haar meester begon te maken en ze zich er niet meer van kon losmaken, voelde ze zich steeds minder gemotiveerd om het zelfs maar te proberen. Al meer dan een jaar lang ergerde ze zich aan alles wat Mark deed, verloor ze haar kalmte, had ze zelfs wat aan te merken op zijn perfectie, zijn innemende glimlach, zijn keurig verzorgde lichaam, zijn eindeloze geduld met haar. Ze kon hem er niet de schuld van geven dat hij zich van haar afwendde, in zijn werk opging, geen toenadering tot haar zocht. Telkens als hij dat deed, wees ze hem af.
Toen kwam er een eind aan hun avondjes uit, zelfs aan de vrolijke etentjes thuis met Wes en Lydia. In plaats daarvan overheerste de sombere, drukkende stemming van het grote, lege huis.
Geen wonder dat het hem had aangegrepen, eindelijk had uitgeput. Dat had haar de ogen geopend. Het was niet haar bedoeling geweest Mark te kwetsen. Ze had gewoon zelf niet goed in haar vel gezeten, had gedacht dat het wel over zou gaan. Het was haar probleem en als echte Dooher zou ze in stilte lijden.
Ze had echter niet gerekend op het effect dat haar depressiviteit op lange termijn op Mark moest hebben. Hij had zich teruggetrokken en ze wist niet of ze hem terug kon halen.
Ze had besloten dat ze haar neerslachtigheid moest overwinnen, was uiteindelijk naar haar dokter gegaan die haar het kalmeringsmiddel Nardil had voorgeschreven en dat had geholpen.
Het enige nadeel was dat ze geen alcohol mocht drinken zolang ze dat medicijn gebruikte, wat betekende dat ze geen cocktail meer met Mark kon drinken wanneer hij na een vermoeiende dag thuiskwam en dat ze niet langer zijn hartstocht - ook de hare - van wijn bij het diner kon delen. Ze mocht niet meer aangeschoten raken, losbandig worden en wulps tegen hem aan wrijven.
Misschien zou ze het hem hebben verteld, als ze niet bang was geweest dat hij nog meer op haar zou neerkijken. Doohers hoefden hun toevlucht niet te nemen tot kalmeringsmiddelen; ze overwonnen hun zwakheden met wilskracht.
Dus had ze hem verteld dat ze tot de slotsom was gekomen dat haar depressie werd veroorzaakt doordat ze te veel dronk en dat ze daar resoluut mee wilde stoppen. Dat was een beslissing die een Dooher nam -vastberaden handelen om jezelf te genezen. Mark moest dat respecteren, ook al vond hij het niet leuk. Het was beter, dacht ze, om te stoppen met drinken en haar man attent te behandelen dan hem te laten denken dat ze zwak was en mogelijk voor altijd 'verslaafd' aan een kalmeringsmiddel.
Maar het werkte niet. Mark was haar ontglipt en ze wist niet of hij van plan was terug te komen. Het was allemaal haar schuld.