50
Om kwart voor één nam Wes de telefoon op toen die twee keer was overgegaan en hoorde de stem van Mark Dooher. 'Om te beginnen wil ik me verontschuldigen.'
Hij antwoordde niet. Dooher vervolgde: 'Ik ben mijn boekje te buiten gegaan. Ik had niet bij jou thuis moeten komen, geen sarcastische opmerkingen over jouw vriendin mogen maken.' Hij zweeg. 'Luister, Wes, Christina liet me in de steek. Ik draaide door. Het spijt me.'
'Goed, het spijt je. Leuk je gesproken te hebben.' Hij hing op.
'Dat was onze vriend Mark Dooher weer,' vertelde hij Sam. 'Hij zei dat het hem speet. Ik heb gezegd dat het fijn voor hem was.'
Het onderwerp maakte haar nerveus, maar ze speelde mee. 'Dat heb je niet gezegd. Je zei dat het leuk was hem te hebben gesproken.'
'Dat was het ook,' knikt Farrell. 'We hebben een openhartige discussie gehad over de kwestie.'
De telefoon ging opnieuw.
'Niet opnemen,' zei Sam.
Maar hij had al opgenomen.
'Wes! Niet ophangen. Alsjeblieft. Ben je daar nog?'
'Ik ben er. Wat wil je?'
Sam zei weer dat hij op moest hangen.
'Ik moet met je praten.'
'Het moet jouw geluksdag zijn. Je praat met me.'
'Nee. Jij en ik. Onder vier ogen.'
Farrells stem klonk toonloos. 'Ik zal de meute op de andere toestellen wegjagen. We praten nu onder vier ogen. We praten zó of je hangt op. Kies maar.'
Dooher liet een stilte vallen. Ten slotte slaakte hij een zucht. 'Ik kan niet...' Hij begon opnieuw. 'Ik heb je hulp nodig. Je rechtskundige hulp. Misschien wil ik met de politie praten.' Weer een stilte om dat te laten bezinken. 'Over de telefoon wil ik niet meer zeggen. Dat begrijp je toch wel?'
'Je wilt jezelf aangeven? Bedoel je dat?'
'Ik heb niet veel vertrouwen meer in telefoons, Wes. Jij zou iets kunnen bedenken. Verder wil ik over deze lijn niets kwijt. Ik moet je spreken, daarom heb ik je gebeld. Ik heb je hulp nodig. Ik kan er niet meer mee leven.'
De Little Shamrock was de bar waar Wes en Sam elkaar hadden leren kennen.
De mist versluierde bijna alles buiten de grote ramen - de cipressen aan de overkant van Lincoln waren spookachtige schaduwen in het schimmenrijk. Sam zat tegenover Wes aan het tafeltje en hield zijn handen vast. Geen van beiden hadden ze hun Irish coffee aangeraakt.
Die ochtend hadden ze zich warm aangekleed en waren vroeg gaan joggen - in looppas van hun woning naar het strand en terug. Over twee weken zou de Bay to Breakers race - een afstand van zo'n tien kilometer vanaf het Ferry Building tot aan Ocean Beach - worden gehouden en Sam liep die wedstrijd elk jaar. Wes hoefde niet zo nodig schouder aan schouder met bijna honderdduizend maffe hardlopers, wandelaars, naaktlopers, modieuze joggers en allerlei meelopers te sterven, maar hij had geen bezwaar tegen de voorbereidende training. Toch hadden ze het niet over de wedstrijd. 'Wes, ik smeek je, doe het alsjeblieft niet.'
'Hij is van plan zichzelf aan te geven, Sam. Hij wil dat ik onderhandel over
de manier waarop.'
'Zichzelf aangeven voor wat?'
'Ik weet het niet. Trang misschien.'
'Ik vertrouw hem niet.'
Maar Wes vertrouwde hem blijkbaar deels nog wel. 'Het verbaast me dat het zo lang heeft geduurd. Door het vertrek van Christina is hij het gaan inzien.'
'Wat gaan inzien? Dat het verkeerd is je vrouw te vermoorden? Een heleboel mensen weten dat meteen al.'
'Hij zei dat hij met me moet praten, Sam.'
'Dus jij gelooft echt dat hij gaat toegeven iemand te hebben vermoord? Dat hij de gevangenis in zal gaan?'
'Misschien is leven met schuldgevoelens ook een soort gevangenis.'
'Een motto met eeuwigheidswaarde, Wes, maar het hoeft niet. Misschien dat voor hem zoiets niet geldt.'
'Dat geldt voor iedereen. Zoiets laat niemand onberoerd.'
'Wes, luister naar me. Er zijn mensen die met schuldgevoelens kunnen leven. Dat weet jij ook. Jij hebt je hele leven misdadigers verdedigd... mensen trekken zich niets aan van schuld. Ze willen alleen niet opgepakt worden.'
'Mark is niet als anderen. Hij heeft een geweten.'
'Nee, dat heeft hij niet.'
Farrell schudde zijn hoofd en hield voet bij stuk. 'Je kent hem niet.'
'Ik ken hem wel. Hij is een moordenaar.'
'Jij hebt hem niet aan de telefoon gehad. Hij heeft hulp nodig. Ik moet hem helpen.'
'Iemand kan hem helpen. Bel een van je collega's. Bel Glitsky, hij zal hem helpen.'
Daar moest Farrell om glimlachen, zij het niet van harte. Hij gaf een kneepje in haar handen. 'Sam, als hij me nodig heeft, kan ik hem toch niet laten stikken? Wat voor vent zou ik dan zijn?'
'Een levende.'
Hij schudde opnieuw zijn hoofd. 'Toe nou.'
'Jij toe nou, Wes. Hij heeft drie mensen vermoord. Waarom zou hij jou niet vermoorden?'
'Waarom wel? Dat is een betere vraag.' Hij trok zijn handen terug, keek op zijn horloge. 'Ik zei dat ik om drie uur daar zou zijn. Ik moet gaan.'
'Doe het niet, alsjeblieft. Voor mij.' ,
Hij liep om de tafel heen, legde zijn arm om haar schouders en trok haar tegen zich aan. 'Sam. Vraag me dat niet. Dit is iemand die ik mijn hele leven al ken, die om hulp vraagt aan de enige die hij vertrouwt in een poging zichzelf te redden. Je hoeft je nergens zorgen over te maken. Ik hou van je. Over een paar uur ben ik thuis. Wordt het later, dan bel ik. Twee uur, hooguit. Half vijf.'
Hij sloeg zijn arm strakker om haar heen, maar ze verzette zich. 'Nee. Néé!' Ze stond op, rukte zich los en stootte hun tafeltje om. Hij keek haar na terwijl ze door de bar holde en door de dubbele deur naar buiten rende. Ze keek niet één keer om.
Toen ze thuis was, liet ze haar tranen een poos de vrije loop. Daarom was ze weggehold - voor geen goud wilde ze hem met tranen overhalen om te blijven.
Terwijl ze in de keuken haar ogen depte met een papieren zakdoekje, zag ze het lampje van haar antwoordapparaat knipperen. Toen ze de knop indrukte, hoorde ze Diane Price zeggen dat zij Christina Carrera had gesproken. Ze stond op het punt te bevallen.
Omdat Sam niet thuis was en Terri haar dienst in het Center had overgenomen, was Diane van plan Christina te gaan helpen en haar zonodig naar het ziekenhuis te rijden. Zodra ze meer wist, zou ze weer bellen. Sam staarde vijandig naar het antwoordapparaat. 'Waar is ze, Diane? Waar is ze?'
Maar het apparaat gaf geen antwoord, net zomin als Terri toen Sam het Center belde.
Paul Thieu zat in een kamertje zonder ramen in het Paleis van Justitie, waar hij het grootste deel van de ochtend achter de computer had gezeten, in de hoop iets te vinden met betrekking tot Victor Trang of Chas Brown of iemand anders die een van beiden had gekend. Hij wist eigenlijk niet waarnaar hij zocht, maar deze steen was nog niet omgedraaid en er zou iets onder kunnen liggen.
Maar tot dusver - en hij was al drie uur bezig - niets.
Thieu besloot even te stoppen, beëindigde het programma en maakte het
scherm leeg. Voorzover hij wist was hij de enige in het gebouw die op de
computer uitlogde als hij hem niet meer gebruikte. Dat vervulde hem met enige trots. Hij strengelde zijn vingers samen achter zijn hoofd, leunde achterover en rekte zich uit. Timing.
Zijn inspecteur, Abe Glitsky - die op een zaterdag op het werk was - klopte op de deurstijl en pakte een stoel. 'Ons plan werkt nooit.'
Glitsky had het bedacht en aan Thieu voorgelegd toen hij de vorige avond terug was gekomen van Dooher. Het had de jongere man wel aangesproken. Ze zouden Dooher het vuur aan de schenen leggen. Farrell was een echte bondgenoot. Hij kon zijn contact met Dooher herstellen en een microfoontje dragen of gewoon proberen hem te provoceren zoals Glitsky had gedaan toen hij naar zijn huis ging. Farrell moest Dooher zover krijgen dat hij iets belastends zei. De eerste scheurtjes werden merkbaar in de vernis. Ze konden hem pakken. Maar Glitsky dacht er nu anders over. 'Waarom niet?'
'Farrell is Doohers advocaat. Alles wat ze bespreken is vertrouwelijk.' Thieu had daaraan gedacht en kwam met een tegenargument. 'Farrell neemt geen voorschot aan. Hij gaat als vriend met Dooher praten. De relatie is niet beroepsmatig.'
Glitsky vertelde hem dat het ijdele hoop was. 'Bovendien, als Farrell het doet zal Dooher zeggen dat hij de advocaat was en Farrell zijn cliënt. De officier van justitie gaat hier nooit in mee.'
Een chagrijnige blik. 'Ik vind het helemaal niet leuk als je gelijk hebt, weet je dat?'
'Ik kan het je niet kwalijk nemen. Mijn kinderen kunnen het ook niet uitstaan.' Glitsky was bijna menselijk geworden. 'We kunnen iets anders proberen, een gok.'
'Is het wettig?'
Glitsky keek geschrokken: dat Thieu zoiets kon denken. 'Vergeet wat hij
zegt. Probeer hem iets te laten doen.'
'Wat?'
'Welk concreet bewijs hadden we in de zaak Trang? Kleding, de bajonet,
schoenen?'
'Niets.'
'Precies. En wat betekent dat? Vertel op.'
Thieu dacht even na. 'Ik geef het op.'
'Het betekent dat hij zich ervan heeft ontdaan. Hij stak de kerel dood, hield hem dicht tegen zich aan en kreeg bloed over zich heen. Daarna moest hij de kleding die hij droeg zien kwijt te raken. Geen twijfel mogelijk.'
Weer een slecht idee, dacht Thieu. 'Abe, het is twee jaar geleden gebeurd. Die kleding, alles, het is verdwenen. Verbrand, vergaan.'
'Niet zijn Rolex. Niet Sheila's sieraden.'
Thieu bleef zijn hoofd schudden. De inspecteur moest moe zijn. 'Je zei het net zelf. De Rolex was bij de moord op zijn vrouw, de zogenaamde inbraak. Het staat los van de zaak Trang. We kunnen er niet aan komen. Het spul is trouwens verpand.'
'Ik denk het niet, Paul. We hebben hard gezocht toen het net gebeurd was. Het is bij geen enkele heler opgedoken. Hij heeft zich ervan ontdaan.'
'Dus is het weg, waar of niet?'
'Maar misschien niet vergeten.'
In de Shamrock zette Farrell het tafeltje recht. Hij ging naar het toilet, waar hij het grootste deel van de Irish coffee uit zijn broek wist te krijgen. Het was niet zijn bedoeling geweest om Sam zo kwaad te maken. Ze waren allebei te opvliegend.
Dooher. De bron van elke ruzie die ze ooit hadden gehad. Vol afkeer verliet hij het toilet en pakte een kruk aan de bar. Hij zou een groot glas bier drinken, wat afkoelen en te laat zijn voor zijn afspraak met Mark. Jammer. Zijn vroegere vriend moest maar eens wachten. Hij bestelde een Bass en legde een servet op zijn schoot dat nog meer vocht opnam.
De barkeeper heette Moses McGuire. Hij liep tegen de zestig, was voor de tweede keer getrouwd, had een klein kind en leek absoluut niet van plan het wat kalmer aan te doen te midden van alle lawaai en gejaagdheid, omdat hij zich de rust herinnerde van eenzaamheid. Zijn neus was kort geleden voor de vijfde keer gebroken - een onenigheidje over een partij softbal - en hij vertoonde twee blauwe ogen en een verband. Tijdens Farrells zwaarmoedige periode, zoals hij het noemde, had Wes meer tijd bij McGuire doorgebracht dan in zijn appartement. Met Bart, waardoor McGuire Farrell wel mocht.
De Bass kwam over de toog aanglijden en McGuire leunde met een glimlach naar voren. 'Alles bijgelegd tussen jullie tortelduifjes?'
Farrell zuchtte. 'Ze is nijdig op me.'
'Dacht ik al. Ik geef haar geen ongelijk. Ze hebben altijd gelijk. Ik begrijp
niet waarom we ruzie met ze maken.'
Hij nam een teug van zijn bier. 'Ik weet het.'
McGuire werd weggeroepen voor een noodsituatie bij het raam - Tommy, een stamgast, had die dag zijn vierde Miller achterovergeslagen en bonkte met zijn laatste, lege glas op de toog.
Wat McGuire had gezegd, bevatte meer waarheid dan Farrell wilde toegeven. En dat hield weer in dat er meer waarheid school in wat Sam had gezegd dan hij had toegegeven.
Mark Dooher was een gevaarlijke man die zijn prooi bestudeerde. Hij wist dat Trang alleen werkte en wilde hem alleen ontmoeten. Hij had geweten dat Sheila nooit een borrel zou weigeren - zelfs geen sterke - als ze die van hem kreeg. Hij wist dat Farrell een idealist was die geloofde in het goede in de mens, in de helende kracht van de biecht, in vergeving. Hij wist ook dat hij zou komen wanneer hij werd geroepen.
Dus had Dooher geroepen en ging Farrell.