12

 

'Mark, alles in orde?'

Christina stond in de deuropening en leunde met een arm tegen de deurstijl. Haar haren hingen los. Ze droeg een marineblauwe blazer op een witte, zijden blouse waarvan de bovenste twee knoopjes openstonden, wat nog net kon. Ze zou niet voor eind juni met haar zomerstage beginnen, maar de afgelopen weken was ze regelmatig langsgekomen - sinds Dooher haar had aangeraden zich behulpzaam maar onafhankelijk op te stellen -om Joe te helpen alles gereed te maken voor de verhuizing naar het zuiden.

Ook had ze er een gewoonte van gemaakt om na kantoortijd even bij Dooher aan te wippen voordat ze naar huis ging. Het kantoor dat boven de laaghangende mist uitstak, baadde in het oranje licht van de ondergaande zon. 'Is er iets?' 'Nee. Er is niets.'

'Toch wel, denk ik.' Ze liep het kantoor binnen, bleef achter de met brokaat beklede leunstoel staan en steunde daarop.

Hij haalde diep adem en liet toen een zucht ontsnappen. 'De kwestie Trang, vermoed ik. Ik kan die maar niet van me afzetten.' Hij bracht een hand naar zijn voorhoofd en wreef in zijn ogen. Uitgeput en onthutst. Een verontschuldigend glimlachje naar Christina, een vermoeid hoofdschudden. 'Waarom? Een knaap aan het begin van zijn carrière, in de bloei van zijn leven, kerngezond... Ik weet het niet. Je vraagt je af...'

'De diepere zin?'

'Ja, zou kunnen. De zin ervan.'

'Misschien is die er niet.'

'Gewoon toeval, bedoel je?'

'Wat is anders de betekenis van de vrije wil?'

Hij zweeg even, knikte alsof hij er toch wel mee instemde. 'Dat is een goede vraag voor een advocaat. Daar kom ik nog op terug.' Haar lippen krulden iets omhoog. Ze liep om de stoel heen, ging op het randje zitten en trok aan haar rok. Haar ogen ontmoetten de zijne en keken toen naar beneden. 'Jij verschuilt je daarachter, weet je dat? Die advocatenhouding. Dat vlotte antwoord.'

'Ik ben nu eenmaal advocaat, Christina. Het is een verdedigingstactiek. We beginnen te argumenteren, dan geven we ons betoog een andere wending en in de zeldzame gevallen dat we dreigen te verliezen... scheppen we verwarring. Maar ik verschuil me niet voor jou. Ik hoop dat je dat van me wilt aannemen.' 'Natuurlijk. Dat weet ik.'

Hij schudde opnieuw zijn hoofd. 'Het spijt me van Trang, maar wat heeft het voor zin ermee bezig te blijven? Niets kan hem terugbrengen. Het is gewoon een feit dat... dat het leven heel broos is. Dat besef ik heel goed op mijn leeftijd.'

'Jouw leeftijd? Hoe oud ben je eigenlijk? Zestig? Vijfenzestig? Je kunt nog geen zeventig zijn.' Ze plaagde hem, probeerde hem op te vrolijken. 'Drieëntachtig volgende maand,' zei hij. 'Maar ik trim.' Hij verschoof enkele dingen op zijn bureau. 'Maar omdat je zo jong bent als je je voelt, kan ik geen dag ouder zijn dan eenentachtig.' Hij schudde zijn hoofd. 'Soms wordt het te veel, Christina. Ik mag jou daar niet mee lastigvallen.' Hij ging verzitten achter zijn bureau, vertoonde weer die grijns vol zelfverachting. 'Jij boft gewoon dat je mijn gejammer mag aanhoren.' 'Zo voel ik me ook.'

'Daar ben ik blij om. Ik voel me ook gelukkig.' 'Echt?'

Hij knikte. 'Waarom zou de eerste vennoot anders aan het eind van de werkdag een kwartiertje uittrekken voor zijn bezoek met het risico van kletspraatjes op kantoor. Bovendien haal ik me de woede op de hals van mensen die menen dat ze over mijn tijd moeten kunnen beschikken.' 'Ik weet het niet. Een deel van mij dacht dat je op me lette, nadat je me had overgehaald hier te komen werken. Om te zien of ik het niet verknalde.'

'Dat geloof ik niet.'

'Voor een heel klein deel, maar iets...'

'Niets. Niet het kleinste deel. Beroepsmatig let ik niet op mensen - je doet je werk of je vliegt eruit.' 'Nee. Dat zou je niet...'

'Ik zou het niet proberen als ik jou was. Maar over jou maak ik me totaal geen zorgen.'

Christina ging weer zitten. 'Dan begrijp ik niet waarom...' 'Dat begrijp je wel, Christina.' Van achter zijn bureau richtte hij zijn blik op haar. Dit moment vereiste een zakelijke en tegelijk intieme toon en die vond hij. 'Weet je, het leven gaat verder en mensen veranderen zo dat ze niet meer met elkaar praten - ik bedoel, ze praten wel maar het is oppervlakkig, maar jij en ik, misschien hadden we geluk op die eerste ochtend, Aswoensdag, weet je nog?' 'Natuurlijk.'

'Wat ik wil zeggen is dat zoiets als dit niet alledaags, maar iets heel zeldzaams is. En kostbaar. Ik waardeer het enorm. Ik wil dat je dat weet. Ik zou het vreselijk vinden als ik net als Trang plotseling zou sterven zonder dat jij dat wist. Dit is niet zakelijk. Tussen jou en mij is er niets zakelijks, goed?' 'Goed.'

'En nu we het er toch over hebben - ik ben gelukkig getrouwd. Mijn vrouw is een fantastische partner, een geweldige echtgenote en ze kan heerlijk koken. Ik zal geen kletspraatjes over jou en mij dulden die hier op kantoor waarschijnlijk de ronde zullen doen en ik hoop dat hetzelfde voor jou geldt.'

Ze glimlachte nu, net als hij. 'Natuurlijk.' 'Goed. Hoe gaat het met je vriend?'

 

Abe Glitsky, in kaki sportbroek en vliegersjack, liep door een van de stille gangen naar Doohers kantoor in gezelschap van de nachtreceptioniste, een bijzonder aantrekkelijke zwarte vrouw van ongeveer vijfentwintig jaar. Ze legde uit dat Doohers secretaresse naar huis was - wist Glitsky wel zeker dat hij een afspraak had voor half zeven? Als de secretaresse dat had geweten, was ze zeker gebleven.

'Ik heb die afspraak met meneer Dooher zelf gemaakt,' zei Glitsky vaag. 'Misschien heeft hij het haar niet verteld.'

Glitsky werd getroffen door de kleur van het licht. De deuren van verschillende kantoren met uitzicht op het westen stonden open en de zon die onderging boven de laaghangende bewolking zette de gang in een rode gloed.

In bijna elk kantoor zag hij een jeugdig iemand zonder aandacht voor de zon over een bureau gebogen zitten met alleen oog voor wat die persoon las of schreef. Leuke baan.

Dooher stond in de deuropening van zijn kantoor met een andere knappe vrouw te praten. Glitsky had het idee dat ze op deze hoogte aan de bomen groeiden.

'Brigadier Glitsky?'

Ze glimlachte tegen hem, stak haar hand uit en hij besefte dat hij haar kende - van het Rape Crisis Counseling Center en daarna haar bezoek aan zijn kantoor. Wat deed zij hier? Ze kwam hem te hulp. 'Christina Carrera.'

'Klopt. De zaak Levon Copes,' zei hij. 'Ik ben er nog steeds mee bezig.' Dat leek een goede indruk te maken. 'Daar ben ik blij om.' De man die bij haar was - Glitsky nam aan dat het Dooher was - deed een stap naar voren. Beschermend? 'Jullie kennen elkaar?' Christina legde het uit, terwijl Glitsky de man in zijn dure, lichtgrijze Italiaanse kostuum opnam. Alleen zijn haar klopte niet - geen grijs, dus moest de knaap ijdel zijn en achter in zijn kousenla een flesje Grecian For-mula verborgen hebben. Glitsky nam aan dat hij met het uiterlijk van meneer Dooher ook ijdel zou zijn. Maar er moest veel gebeuren voordat hij zijn haar verfde.

De receptioniste was weggegaan. Christina vroeg of Glitsky misschien de enige man op Moordzaken was. 'Soms heb ik dat gevoel wel eens.'

'Ik begrijp niet hoe het komt,' zei Christina. 'Enkele maanden geleden kende ik niemand die was vermoord en nu ineens twee - Tania Willows en Victor Trang. Het is akelig.' 'Je kende Trang?'

'Ik heb hem een keer hier in het kantoor van meneer Dooher ontmoet. Maar toch...'

'Het is gemakkelijker als je ze niet kent.' Glitsky probeerde die onder agenten gebruikelijke humor wat te verzachten met een glimlach, maar zijn litteken verhinderde dat. 'Maar ik begrijp wat je bedoelt.' 'Het is vreselijk,' zei Dooher. 'Christina en ik hadden het net over Victor Trang, de zinloosheid...'

 

'U hebt in Vietnam gezeten?'

Christina was vertrokken - Glitsky had geen vragen voor haar. Hij en Dooher waren het grote hoekkantoor binnengegaan en hadden de routinevragen nu min of meer achter de rug. Glitsky zat nog steeds op de bank en op de salontafel voor hem liep geruisloos zijn bandrecorder. De receptioniste had hem een heerlijk kopje thee gebracht. Hij zou het moment van rust benutten om zijn kopje leeg te drinken. Zulke momenten waren tegenwoordig schaars.

Dooher vertelde het uit eigen beweging. Vermoedelijk hield het geen verband met Victor Trang, maar de ervaring had Glitsky geleerd dat een moordonderzoek je bracht waar het je wilde hebben en dat de onbenulligste opmerking of het kleinste detail de spil kon zijn waar het uiteindelijk allemaal om draaide. Hij nam een slokje thee, leunde achterover in het zachte leer en wachtte op wat ging komen.

De merkwaardig rode lucht was nu paarlemoer en Dooher had zijn stropdas losgemaakt. Hij dronk iets amberkleurigs zonder ijs, ijsbeerde, leunde tegen zijn bureau, liep naar de leunstoel, naar de ramen die leken te zweven. Nerveus, dacht Glitsky. Dat was niet abnormaal. Hij wist dat mensen - ook advocaten - zenuwachtig werden wanneer ze spraken met iemand van Moordzaken. Het zou verdachter zijn als hij het niet was. 'Daarom was ik verbaasd toen ik merkte dat ik hem wel mocht. Trang, bedoel ik.' Dooher zuchtte. 'Ik geef het niet graag toe, maar het is een van de vooroordelen waar ik al jaren mee rondloop. Misschien is het genetisch bepaald. Mijn vader had hetzelfde met de Jappen - Japanners... Hij noemde ze altijd Jappen. Nu zijn enkele van mijn beste vrienden...' Glitsky liet Dooher niet van zijn onderwerp afdwalen. 'En, hoe beviel het u, Vietnam?' 'Bent u er geweest?'

Glitsky schudde zijn hoofd. 'Slechte knieën. Voetbal.' 'Misschien hebt u het gehoord - het werd een fiasco.' Glitsky had het gehoord. 'U bent in actie geweest?' 'Zeker. We liepen in een hinderlaag waarbij het grootste deel van mijn sectie sneuvelde.' Hij liet de drank in zijn glas draaien. 'Ik weet nog steeds niet waarom ik het heb overleefd en de andere jongens... en daarna het hartelijke welkom thuis, dat was iets bijzonders.' Hij keek Glitsky aan. 'Een tijdlang was ik erg verbitterd. Gaf de Vietnamezen de schuld dat ze mijn leven hadden geruïneerd, dat soort dingen.' 'Hadden ze dat gedaan?'

Dooher keek naar de luxe om zich heen. 'Nee, dat was de jeugd, neem ik aan. Uitvluchten. Kijk om u heen. Mijn leven is niet geruïneerd. Ik heb geboft.'

Plotseling knipte hij met zijn vingers, liep om zijn bureau heen, trok een lade open en haalde daar iets uit dat hij aan Glitsky gaf. 'Dit waren de jongens.'

Het was een ingelijste kleurenfoto van een groep vervaarlijk uitziende soldaten. Dooher stond op de eerste rij, helemaal rechts. Hij had kapiteinsstrepen en leunde op zijn wapen. 'Ik had die foto in de boekenkast staan tot Trang hier voor het eerst zou komen. Ik besefte dat die beledigend zou kunnen zijn voor hem. Nu kan ik hem wel weer terugzetten, denk ik.' Glitsky gaf hem de foto terug. 'Ze zijn allemaal dood?' 'Ik weet niet of ze allemaal dood zijn. We zijn met ons drieën thuisgekomen, dat weet ik wel. Maar de twee anderen heb ik misschien vijftien jaar niet gezien.'

De thee was afgekoeld. Dooher liep weer het bureau rond en zette het fotolijstje op zijn plaats, nu vol in het zicht. 'We werden trouwens goed getraind,' zei hij, 'om ze te haten. De Vietcong, bedoel ik.' 'Hoe ging het met Trang?'

'Net als met alles. Je ontmoet een van hen persoonlijk, leert ze wat beter kennen en beseft dat het om te beginnen mensen zijn. Lange tijd ben ik een ontmoeting uit de weg gegaan. Ik wilde ze blijven haten, begrijpt u?

Daardoor zou de oorlog zin hebben gehad. Waanzin natuurlijk. Het is nu zo lang geleden.'

'Maar wie haatte hem nog wel?'

'Trang? Ik zou het niet weten.'

'Ik heb begrepen dat hij tegen u procedeerde...'

Dooher was in de leunstoel gaan zitten. Hij boog naar voren met zijn ellebogen op zijn knieën. 'Technisch gesproken is dat juist. Hij had een zaak aangespannen tegen een priester die geld had aangenomen van een vrouw. Hij amendeerde de aanklacht, dat was alles. Probeerde er meer uit te slepen. Dat is zijn werk. Ik vertegenwoordig het aartsbisdom. De hele zaak verkeerde nog in een pril stadium. Op het persoonlijke vlak konden we het goed met elkaar vinden.'

Glitsky had geen reden om aan Doohers woorden te twijfelen. Hij vermoedde dat de moordenaar een forse, sterke man was en hoewel die beschrijving op Dooher sloeg, had die niet het alleenrecht op zo'n lichaamsbouw. 'Ik vraag me af of hij tegen u misschien iets heeft gezegd over anderen - cliënten, collega's...'

De advocaat dacht daar lang over na. 'Eerlijk gezegd komt me niets voor de geest. Maar ik wil er mijn gedachten nog wel eens over laten gaan.' 'Heel graag.' Glitsky stond op, schakelde zijn recorder uit en liet die in zijn zak glijden. Hij gaf Dooher zijn kaartje. 'Als u iets te binnen schiet, kunt u me dag en nacht bereiken.'

Dooher liep met hem naar de deur. De pluizige wolken buiten het raam glansden in het licht van de lager gelegen straten. 'Hebt u al een spoor, brigadier?'

'Nee, nog niet. Het is nog te vroeg.'

'In ieder geval succes.' Ze gaven elkaar een hand en Glitsky draaide zich om. Zachtjes werd de deur achter hem gesloten.