Hoofdstuk 38
DE TWEEDE OORLOG BEGINT
IS HIJ
DIE NIET GENOEMD MAG WORDEN TERUGGEKEERD
Cornelis Droebel, de Minister van Toverkunst, bevestigde
vrijdagavond in een korte verklaring dat Hij Die Niet Genoemd Mag
Worden is teruggekeerd.
'Tot mijn grote spijt moet ik bevestigen dat de tovenaar die
zichzelf betitelt als Heer- nou, u weet wie ik bedoel - weer leeft
en actief is,' zei een vermoeid en geschokt ogende Droebel tegen de
verzamelde pers.
'Met bijna even grote spijt moet ik melding maken van de massale
opstand van de Dementors van Azkaban, die duidelijk hebben gemaakt
niet langer voor het Ministerie te willen werken. We geloven dat de
Dementors momenteel de bevelen opvolgen van Heer - Dinges. We
vragen de tovergemeenschap om waakzaam te blijven.
Het Ministerie werkt op dit moment aan een handleiding met wenken
voor de bescherming van woningen en personen, die binnen een maand
gratis bij ieder tovergezin thuisbezorgd zal worden.' De verklaring
van de Minister leidde tot geschokte en angstige reacties binnen de
tovergemeenschap, vooral omdat het Ministerie woensdag jongstleden
nog had benadrukt dat 'de aanhoudende geruchten dat Jeweetwel is
teruggekeerd volkomen ongegrond zijn'.
Er zijn nog weinig bijzonderheden bekend omtrent de gebeurtenissen
die tot de ommezwaai van het Ministerie hebben geleid, al schijnt
Hij Die Niet Genoemd Mag Worden met een selecte groep volgelingen
(ook wel bekend als Dooddoeners) donderdagnacht het Ministerie van
Toverkunst te zijn binnengedrongen.
Albus Perkamentus, die inmiddels weer benoemd is tot schoolhoofd
van Zweinstein, lid van het Internationaal Overlegorgaan van
Heksenmeesters en Hoofdbewindwijzer van de Wikenweegschaar, was tot
dusver niet bereikbaar voor commentaar.
Perkamentus heeft het afgelopen jaar altijd volgehouden dat
Jeweetwel niet dood was, zoals algemeen aangenomen en gehoopt werd,
maar bezig was volgelingen te rekruteren voor een nieuwe greep naar
de macht.
Intussen is 'De Jongen Die Bleef Leven'-
'Zie je wel, Harry?
Ik wist dat ze jou er op de een of andere manier bij zouden
slepen,' zei Hermelien, die Harry aankeek over haar krant.
Ze bevonden zich in de ziekenzaal. Harry zat op Rons bed, Hermelien
las voor uit de Zondagsprofeet en Ginny, wier gebroken enkel in een
wip was genezen door madame Plijster, lag ontspannen aan het
voeteneinde bij Hermelien. Marcel zat in een stoel tussen de twee
bedden; zijn neus had zijn normale vorm en grootte weer terug.
Loena las het nieuwste nummer van De Kibbelaar, dat ze
ondersteboven hield, en luisterde kennelijk niet naar
Hermelien.
'Dus nu is hij opeens weer "de jongen die bleef leven"?' zei Ron
schamper.
'En geen gestoorde aansteller?' Hij pakte een handvol Chocokikkers
van de enorme stapel op zijn nachtkastje, gooide er een paar naar
Harry, Ginny en Marcel en trok met zijn tanden het papier van zijn
eigen kikker.
Hij had nog steeds diepe striemen in zijn onderarmen, die waren
veroorzaakt door de tentakels van het brein. Volgens madame
Plijster lieten gedachten vaak de ernstigste littekens achter, ook
al was er enige verbetering opgetreden sinds ze ruime hoeveelheden
van Dr. Trubbels Traumatrekzalf gebruikte.
'Ja, opeens strooien ze weer met complimenten,' zei Hermelien.
Ze keek de rest van het artikel door.
'"Een roepende in de woestijn... afgedaan als geestelijk labiel,
maar bleef bij zijn verhaal... moest zich spot en laster laten
welgevallen..."
Hmm,' zei ze fronsend. 'Ze schrijven er niet bij dat er vooral
gespot en gelasterd werd door de Ochtendprofeet zelf...' Ze trok
een pijnlijk gezicht en drukte haar hand tegen haar ribben.
De vloek waarmee Dolochov haar had getroffen was weliswaar niet zo
effectief geweest als wanneer hij de spreuk hardop had kunnen
uitspreken, maar had toch, in de woorden van madame Plijster, 'meer
dan voldoende schade aangericht'. Ze moest iedere dag wel tien
verschillende toverdranken innemen, maar ging met sprongen vooruit
en verveelde zich nu al op de ziekenzaal.
'"Jeweetwels Nieuwste Poging om de Macht te Grijpen, pagina 2 tot
4, Wat het Ministerie Voor ons Verzweeg, pagina 5, Waarom Niemand
naar Albus Perkamentus Luisterde, pagina 6 tot 8, Exclusief
Interview met Harry Potter, pagina 9..."
Nou,' zei Hermelien, die de krant opvouwde en weglegde, 'ze hebben
nu in elk geval genoeg om over te schrijven.
En dat interview met Harry is helemaal niet exclusief; het is
maanden geleden al in De Kibbelaar verschenen...'
'Pa heeft het aan de Ochtendprofeet verkocht,' zei Loena, die een
pagina van De Kibbelaar omsloeg. 'Voor een mooi bedrag. Nu kunnen
we van de zomer op expeditie naar Zweden om een Kreukelhoornige
Snottifant te vangen.'
Hermelien had het even te kwaad met zichzelf maar zei toen: 'Nou,
dat is leuk voor je.' Ginny's blik kruiste die van Harry en ze
grijnsden.
'En,' zei Hermelien, die wat rechter overeind ging zitten en
opnieuw een pijnlijk gezicht trok, 'wat is er allemaal op school
gebeurd?'
'Banning heeft het moeras van Fred en George opgeruimd,' zei
Ginny.
'Dat kostte hem nog geen drie seconden.
Hij heeft wel een klein stukje overgelaten bij het raam, en afgezet
met touwen.'
'Hoezo?' vroeg Hermelien verbaasd.
'Hij zegt dat het echt een fraai staaltje toverkunst was,' zei
Ginny schouderophalend.
'Volgens mij is het een soort monument voor Fred en George,' zei
Ron met zijn mond vol chocolade.
'Zij hebben me al die Chocokikkers gestuurd,' zei hij en hij wees
op de berg op zijn nachtkastje. 'Die fopshop schijnt goed te
lopen.'
Hermelien keek nogal afkeurend en vroeg: is alles weer rustig nu
Perkamentus terug is?'
'Ja,' zei Marcel. 'Alles is weer normaal.'
'Vilder is zeker ook wel blij?' vroeg Ron, die een
Chocokikkerplaatje van Perkamentus tegen zijn waterkan zette.
'Juist niet,' zei Ginny.
'Hij vindt het vreselijk.' Op fluistertoon vervolgde ze: 'Hij zegt
dat Omber het beste was dat Zweinstein ooit is overkomen...' Ze
keken allemaal om.
Professor Omber lag in een bed tegenover hen en staarde naar het
plafond.
Perkamentus was in zijn eentje naar het Verboden Bos gegaan om haar
te redden; hoe hem dat gelukt was - hoe hij zonder een schrammetje
weer uit het bos te voorschijn was gekomen met een wankelende Omber
bij zich - wist niemand en Omber zei niets. Sinds haar terugkeer
naar het kasteel had ze, voor zover ze wisten, geen zinnig woord
meer gezegd. Niemand wist wat ze had; haar altijd zo keurige,
vaalbruine haar zat nog vol takjes en blaadjes, maar verder scheen
ze ongedeerd te zijn.
'Volgens madame Plijster verkeert ze in een shocktoestand,'
fluisterde Hermelien.
'Ik denk eerder dat ze ligt te mokken,' zei Ginny.
'Ja, ze vertoont tekenen van leven als je dit doet,' zei Ron. Met
zijn tong maakte hij geluidjes die op hoefgetrappel leken; Omber
ging rechtop zitten en keek verwilderd om zich heen.
'Is er iets, professor?' riep madame Plijster, die haar hoofd om de
deur van haar kantoortje stak.
'Nee... nee...' zei Omber. Ze liet zich weer achterover zakken in
haar kussens. 'Nee, ik denk dat ik droomde...'
Hermelien en Ginny smoorden hun gelach in de dekens.
'En nu we het toch over centauren hebben,' zei Hermelien toen ze
uitgelachen was, 'wie geeft nu Waarzeggerij? Blijft Firenze?'
'Hij moet wel,' zei Harry. 'De andere centauren willen hem niet
terug.'
'Ik denk dat hij en Zwamdrift allebei gaan lesgeven,' zei
Ginny.
'Perkamentus vindt het vast jammer dat hij nog steeds met Zwamdrift
zit opgescheept,' zei Ron, die zijn veertiende Chocokikker naar
binnen werkte. 'Maar het hele vak is gewoon waardeloos. Firenze is
niet veel beter...'
'Hoe kun je dat zeggen?' vroeg Hermelien. 'Nu we erachter zijn
gekomen dat er wel degelijk echte profetieën bestaan?'
Harry's hart begon te bonzen. Hij had tegen niemand verteld wat de
profetie voorspeld had. Marcel had gezegd dat hij was stukgevallen
in de Kamer des Doods, en Harry had nog niet verteld hoe het
werkelijk zat. Hij kon het niet verdragen om hun gezichten te zien
als hij zei dat hij óf een moordenaar óf het slachtoffer zou moeten
worden en dat er geen andere uitweg was...
'Het is jammer dat hij kapot is,' zei Hermelien hoofdschuddend.
'Ja,' zei Ron. 'Maar Jeweetwel weet tenminste ook niet waar hij
over ging - waar ga je heen?' vroeg hij verbaasd en teleurgesteld
toen Harry opstond.
'Eh - naar Hagrid,' zei Harry.
'Hij is net terug, en ik heb beloofd dat ik even zou vertellen hoe
het met jullie is.'
'O, goed dan,' zei Ron knorrig. Hij keek uit het raam naar de
helderblauwe hemel. 'Konden wij ook maar mee!'
'Doe hem de groeten!' riep Hermelien terwijl Harry naar de deur
liep. 'En vraag hoe het nu is met... met onze kleine vriend!'
Harry stak zijn hand op ten teken dat hij haar gehoord had, en
verliet de ziekenzaal. Het was heel stil in het kasteel, zelfs voor
een zondag. Iedereen genoot buiten van de zon en van het
vooruitzicht op een paar dagen zonder huiswerk of examenstress.
Harry liep langzaam door de verlaten gangen en keek door de ramen
die hij passeerde; sommige leerlingen vlogen rond boven het
Zwerkbalveld en anderen zwommen in het meer, vergezeld door de
reuzeninktvis. Harry wist niet of hij mensen wilde zien of niet;
als hij in gezelschap was, wilde hij alleen zijn en als hij alleen
was, had hij behoefte aan gezelschap. Misschien was het een goed
idee om echt even bij Hagrid langs te gaan; hij had hem nauwelijks
gesproken sinds zijn terugkeer...
Harry stapte net van de laatste trede van de marmeren trap toen
Malfidus, Korzel en Kwast de hal binnenkwamen door de deur die naar
de leerlingenkamer van Zwadderich leidde. Harry bleef staan, net
als Malfidus en de anderen. De stilte werd alleen verstoord door
het gelach en geplons dat door de open voordeuren naar binnen
zweefde.
Malfidus keek om zich heen - Harry wist dat hij controleerde of er
leraren in de buurt waren - en zei toen zacht: 'Je bent er geweest,
Potter.'
Harry trok zijn wenkbrauwen op. 'O ja?' zei hij. 'Wat raar dat ik
dan nog steeds rondloop...'
Malfidus was bozer dan Harry hem ooit had meegemaakt; hij voelde
een soort afstandelijke voldoening bij het zien van zijn bleke,
spitse gezicht dat verwrongen was van woede.
'Je zult ervoor boeten!' zei Malfidus. Zijn stem was nauwelijks
meer dan een gefluister. 'Ik zal je laten boeten voor wat je mijn
vader hebt aangedaan...'
'O, wat ben ik nou vreselijk bang,' zei Harry sarcastisch.
'Voldemort was zeker maar een voorproefje vergeleken met wat jullie
- wat is er?' vroeg hij, want Malfidus, Korzel en Kwast schrokken
toen hij die naam zei.
'Hij is toch dikke vrienden met je vader? Je bent toch niet bang
voor hem?'
'Je vindt jezelf heel wat, hè Potter?' zei Malfidus. Hij liep
langzaam op Harry af, geflankeerd door Korzel en Kwast. 'Wacht
maar. Ik krijg je nog wel. Je kunt mijn vader niet naar de
gevangenis sturen -'
'Ik dacht dat ik dat juist wel gedaan had,' zei Harry.
'Er zijn geen Dementors meer in Azkaban,' zei Malfidus zacht. 'Pa
en de anderen zijn zo weer vrij...'
'Ja, dat zal best,' zei Harry. 'Maar iedereen weet nu in elk geval
wat voor smeerlappen het zijn...'
De hand van Malfidus vloog naar zijn toverstok, maar Harry was hem
te vlug af; hij had zijn eigen toverstok al getrokken voor Malfidus
zijn vingers zelfs maar in de zak van zijn gewaad had kunnen
steken.
'Potter!' De stem van Sneep galmde door de hal; hij kwam de trap op
die naar zijn kerker leidde en zelfs de afkeer die Harry voor
Malfidus koesterde, verbleekte bij de haat die hij voelde toen hij
Sneep zag... hij zou hem nooit vergeven, wat Perkamentus ook zei...
nooit...
'Wat moet dat, Potter?' zei Sneep even kil als altijd.
'Ik probeer te bedenken welke vloek ik tegen Malfidus zal
gebruiken, meneer,' zei Harry fel.
'Stop die toverstok onmiddellijk weg,' zei Sneep kortaf.
'Tien punten aftrek voor Griff -' Hij keek naar de reusachtige
zandlopers aan de muur en glimlachte gemeen. 'O, de zandloper van
Griffoendor is al leeg! Nou, in dat geval moeten we gewoon -'
'Wat punten toevoegen?' Professor Anderling kwam aanlopen over het
stenen bordes; ze had een geruite reistas in haar ene hand en
leunde met de andere op een wandelstok, maar verder leek ze
helemaal de oude.
'Professor Anderling!' zei Sneep. Hij liep naar haar toe. 'Terug
uit het St. Holisto!'
'Inderdaad, professor Sneep,' zei Anderling. Ze deed haar
reismantel af. 'En weer zo goed als nieuw. Jullie daar - Korzel -
Kwast -' Ze wenkte gebiedend en Korzel en Kwast kwamen slecht op
hun gemak en opgelaten aanschuifelen op hun grote voeten.
'Hier,' zei professor Anderling. Ze drukte haar tas tegen de borst
van Korzel en haar mantel tegen die van Kwast. 'Breng naar mijn
kamer.' Ze draaiden zich om en klosten de marmeren trap op.
'Zo,' zei professor Anderling, die naar de zandlopers keek.
'Nou, Potter en zijn vrienden hebben elk wel vijftig punten
verdiend omdat ze de terugkeer van Jeweetwel wereldkundig hebben
gemaakt! Wat vindt u, professor Sneep?'
'Wat?' snauwde Sneep, al wist Harry dat hij het heel goed verstaan
had. 'O - nou ja - misschien...'
'Dat is dan vijftig punten voor Potter, de twee Wemels, Lubbermans
en juffrouw Griffel,' zei professor Anderling.
Er kletterde een regen van robijnen in de onderste helft van de
zandloper van Griffoendor.
'O - en vijftig voor juffrouw Leeflang, lijkt me,' zei ze en er
viel een aantal saffieren in de zandloper van Ravenklauw. 'En u
wilde tien punten aftrekken van Potter, nietwaar professor Sneep -
alstublieft...'
Een paar robijnen vlogen naar de bovenkant van de zandloper, maar
er bleef een respectabele hoeveelheid over.
'Nou, Potter, Malfidus, jullie horen buiten te zijn op zo'n
prachtige dag,' zei professor Anderling kordaat. Dat liet Harry
zich geen twee keer zeggen; hij stak zijn toverstok in zijn gewaad
en liep regelrecht naar de voordeuren, zonder Sneep en Malfidus ook
maar één blik waardig te keuren.
De zon scheen warm toen hij over het gazon naar het huisje van
Hagrid liep. Er lagen veel leerlingen op het gras te zonnebaden, te
praten, de Zondagsprofeet te lezen en te snoepen. Ze keken naar
Harry; sommigen riepen iets of zwaaiden en wilden laten blijken dat
zij, net als de Ochtendprofeet, nu van mening waren dat hij
eigenlijk een soort held was. Harry zei niets. Hij had geen idee of
de leerlingen wisten wat er drie dagen geleden precies gebeurd was,
maar tot dusver had hij nog geen vragen hoeven beantwoorden en dat
wilde hij graag zo houden.
Toen hij bij Hagrid aanklopte, dacht hij eerst dat hij niet thuis
was, maar opeens stormde Muil om de hoek van het huisje en
begroette Harry zo enthousiast dat hij hem bijna omvergooide.
Hagrid was sperzieboontjes aan het plukken in zijn achtertuin.
'Alles kits, Harry?' zei hij met een brede grijns toen Harry naar
het tuinhek liep.
'Kom d'rin, kom d'rin! Wat dacht je van een lekker glas
paardeblomsap...?'
'En, hoe is ie?' vroeg Hagrid toen ze aan tafel zaten met een glas
ijskoud sap. 'Voel je je - eh - voel je je goed?'
Harry zag aan Hagrids bezorgde blik dat hij niet zijn lichamelijke
welzijn bedoelde.
'Ja, prima,' zei Harry vlug; hij kon het niet verdragen om over het
onderwerp te spreken dat Hagrid wilde aanroeren.
'En, waar heb jij uitgehangen?'
Ík heb m'n eigen verscholen in de bergen,' zei Hagrid. 'In een
grot, net als Sirius, toen -' Hagrid zweeg abrupt, schraapte
luidruchtig zijn keel, keek Harry aan en nam een grote slok.
'Afijn, ik ben terug,' zei hij zwakjes.
'Je - je ziet er een stuk beter uit,' zei Harry, die vastbesloten
was om niet over Sirius te beginnen.
'Watte?' zei Hagrid. Hij streek met zijn enorme hand over zijn
gezicht. 'O - ja. Groempie gedraagt zich de laatste tijd stukken
beter. Hij leek echt blij me te zien toen ik terugkwam, 't Is in
wezen een best ventje... ik denk d'r over om een vriendinnetje voor
hem te zoeken, om je de waarheid te zeggen...'
Normaal gesproken zou Harry geprobeerd hebben Hagrid zo snel
mogelijk van dat idee af te brengen: het vooruitzicht dat er
misschien ook nog een reuzin haar intrek zou nemen in het bos, die
mogelijk nog onhandelbaarder en bruter was dan Groemp, was ronduit
angstaanjagend, maar om de een of andere reden kon Harry de energie
niet opbrengen.
Hij wilde eigenlijk weer alleen zijn, en om snel te kunnen
vertrekken dronk hij met grote slokken zijn paardebloemsap op.
'Iedereen weet nou dat je de waarheid sprak, Harry,' zei Hagrid
onverwachts. 'Dat is toch beter, of niet?'
Harry haalde zijn schouders op.
'Hoor 'ns...' Hagrid boog zich naar hem toe. 'Ik kende Sirius
langer dan jij...hij is gesneuveld in de strijd, en zo had ie
willen sterven -'
'Hij wilde helemaal niet sterven!' zei Harry boos.
Hagrid boog zijn grote, harige hoofd.
'Nee, dat denk ik ook niet,' zei hij zacht. 'Maar toch, Harry...
hij was geen tiep om rustig thuis te zitten en andere mensen te
laten knokken. Hij had 't z'n eigen nooit vergeven als ie niet was
gaan helpen -'
Harry sprong op. 'Ik heb beloofd dat ik bij Ron en Hermelien op
bezoek zou gaan,' zei hij werktuiglijk.
'O,' zei Hagrid nogal ontdaan. 'O... nou, oké, Harry... pas goed op
jezelf en kom nog 'ns langs als je effe de tijd...'
'Ja... goed...' Harry liep zo snel mogelijk naar de deur en deed
die open -, hij stond alweer buiten voor Hagrid was uitgesproken en
liep snel weg over het gazon.
Opnieuw riepen er mensen toen hij passeerde. Hij deed zijn ogen
dicht en wenste dat iedereen weg was, dat hij helemaal alleen zou
zijn als hij zijn ogen weer opendeed...
Een paar dagen geleden, voor het einde van de examens en voordat
Voldemort hem het visioen had laten zien, zou hij er vrijwel alles
voor gegeven hebben om de toverwereld te laten weten dat hij de
waarheid sprak, dat Voldemort terug was en dat hij geen gestoorde
leugenaar was.
Maar nu... Hij liep een stuk om het meer en ging achter een groep
verwilderde struiken zitten, waar niemand hem kon zien. Hij staarde
naar het glanzende water en dacht na...
Misschien wilde hij zo graag alleen zijn omdat hij zich na zijn
gesprek met Perkamentus buitengesloten voelde. Een onzichtbare
barrière scheidde hem van de rest van de wereld. Hij droeg een
litteken met zich mee - dat was altijd al zo geweest, maar nu pas
begreep hij wat het echt betekende... En toch werd hij niet gekweld
door angst terwijl hij aan de oever van het meer zat, gebukt onder
zijn verschrikkelijke verdriet om Sirius, dat nog rauw en vers
was.
Het was zonnig en op het schoolterrein wemelde het van de vrolijke
leerlingen; hij voelde weliswaar nauwelijks verwantschap met hen,
alsof hij tot een ander ras behoorde, maar desondanks was het
moeilijk te geloven dat hij iemand zou moeten doden of anders zelf
vermoord zou worden...
Hij bleef een hele tijd naar het water staren en probeerde niet aan
zijn peetvader te denken en zich niet te herinneren dat precies aan
de overkant, op de andere oever, Sirius ooit was bezweken terwijl
hij honderd Dementors probeerde af te weren...
De zon was al onder voor hij merkte dat hij het koud had. Hij stond
op en liep terug naar het kasteel, zijn gezicht afvegend met zijn
mouw.
Drie dagen voor de vakantie werden Ron en Hermelien genezen
verklaard en uit de ziekenzaal ontslagen. Hermelien wilde steeds
over Sirius beginnen, maar iedere keer als ze zijn naam liet
vallen, maakte Ron sst- geluiden. Harry wist nog steeds niet zeker
of hij al over zijn peetvader wilde praten; dat hing van zijn
stemming af. Eén ding wist hij wel: al voelde hij zich nu nog zo
ongelukkig, als hij over een paar dagen terug was in de
Ligusterlaan, zou hij Zweinstein vreselijk missen. Hij begreep nu
precies waarom hij iedere zomer terug moest, maar dat maakte het
vooruitzicht niet aanlokkelijker. Hij had zelfs nog nooit zo tegen
zijn terugkeer opgezien.
Op de laatste dag voor de vakantie nam professor Omber definitief
afscheid van Zweinstein. Blijkbaar was ze tijdens het avondeten
stiekem weggeglipt uit de ziekenzaal, in de hoop dat ze er
ongemerkt tussenuit kon knijpen, maar helaas voor haar liep ze
Foppe tegen het lijf, die zijn laatste kans om Freds instructies op
te volgen gretig aangreep en haar van het schoolterrein joeg
terwijl hij haar om de beurt met een wandelstok en een sok vol kalk
sloeg. Veel leerlingen holden naar buiten om haar vlucht gade te
slaan en de afdelingshoofden deden slechts halfslachtige pogingen
om hen tegen te houden.
Na wat zwakke berispingen liet professor Anderling zich weer in
haar stoel aan de Oppertafel zakken en zei duidelijk hoorbaar dat
het doodzonde was dat ze zelf niet juichend achter Omber aan kon
hollen, maar dat Foppe haar wandelstok had geleend.
De laatste avond voor de vakantie brak aan; de meeste leerlingen
hadden al gepakt en gingen op weg naar de Grote Zaal voor het
eindejaarsfeest, maar Harry was nog niet eens begonnen.
'Doe het morgenochtend dan!' zei Ron, die bij de deur van hun
slaapzaal stond. 'Kom op, ik rammel!'
'Ik kom zo... ga jij maar vast...'
Maar toen Ron de deur achter zich dichttrok, deed Harry geen poging
om sneller in te pakken. Hij voelde er helemaal niets voor om naar
het feestmaal te gaan. Hij was bang dat Perkamentus iets over hem
zou zeggen in zijn toespraak. Hij zou vast over de terugkeer van
Voldemort beginnen, daar had hij vorig jaar tenslotte ook over
gesproken...
Harry haalde wat gekreukte gewaden uit zijn hutkoffer om plaats te
maken voor netjes opgevouwen kleren, en zag een slordig in papier
gewikkeld pakje in een hoek van de koffer liggen. Hij had geen idee
wat het was; hij bukte zich, trok het onder zijn gympen vandaan en
bekeek het. Vrijwel direct besefte hij wat het was. Sirius had het
hem gegeven bij de voordeur van Grimboudplein 12. 'Gebruik het als
je me nodig hebt, oké?'
Harry ging op bed zitten en maakte het pakje open. Er viel een
kleine, vierkante spiegel uit. Hij leek oud en was behoorlijk vuil.
Harry hield hem voor zijn gezicht en zag zichzelf. Hij keerde de
spiegel om. Op de achterkant had Sirius een haastig neergekrabbeld
briefje geplakt.
Dit is een tweewegspiegel.
Ik heb de andere. Als je me wilt spreken, zeg dan gewoon mijn naam
-, dan verschijn je in mijn spiegel en kan ik met je praten in de
jouwe. James en ik gebruikten ze vaak als we op verschillende
plaatsen moesten nablijven.
Harry's hart begon te bonzen.
Hij herinnerde zich dat hij zijn overleden ouders vier jaar geleden
had gezien in de Spiegel van Neregeb.
Hij zou weer met Sirius kunnen praten, dat wist hij zeker. Hij keek
om zich heen om te controleren of er echt niemand was, maar de
slaapzaal was verlaten. Hij hield de spiegel met trillende handen
voor zijn gezicht en zei luid en duidelijk: 'Sirius.' Zijn adem
vormde een condenswolk op het glas.
Opgewonden hield hij de spiegel nog dichterbij, maar de ogen die
hem knipperend aankeken vanuit het wazige glas waren zijn eigen
ogen. Hij veegde de spiegel schoon en zei heel duidelijk, zodat
iedere lettergreep door de slaapzaal galmde: 'Sirius Zwarts!' Er
gebeurde niets.
Het gefrustreerde gezicht dat hem aankeek was zijn eigen gezicht.
Sirius had zijn spiegel niet bij zich toen hij door de boog viel,
zei een stemmetje in Harry's hoofd. Daarom werkt het niet...
Harry bleef even roerloos zitten en smeet de spiegel toen weer in
zijn hutkoffer, waar hij aan scherven viel.
Één fantastische minuut was hij ervan overtuigd geweest dat hij
Sirius zou zien, weer met hem zou praten... De teleurstelling
brandde in zijn keel; hij stond op en begon zijn spullen lukraak in
zijn hutkoffer te gooien, boven op de kapotte spiegel Maar toen
kwam er een idee bij hem op... een beter idee dan de spiegel... een
veel belangrijker idee... waarom had hij daar niet eerder aan
gedacht - waarom had hij het niet gevraagd? Hij sprintte de
wenteltrap af en botste tegen de muren, maar merkte dat nauwelijks;
hij holde door de verlaten leerlingenkamer naar het portretgat,
klom erdoor en rende de gang uit, zonder te luisteren naar de Dikke
Dame die hem nariep: 'Het feestmaal gaat zo beginnen, hoor! Je bent
al bijna te laat!' Maar Harry was niet van plan naar het feestmaal
te gaan...
Altijd krioelde het in het kasteel van de geesten als je ze niet
nodig had, maar nu...
Hij rende trappen af en holde door gangen, maar kwam niemand tegen,
levend noch dood. Het was duidelijk dat iedereen in de Grote Zaal
was.
Bij het lokaal van Bezweringen bleef hij hijgend staan en bedacht
mistroostig dat hij zou moeten wachten tot het feestmaal afgelopen
was... Maar net toen hij de hoop had opgegeven, zag hij een
doorschijnende gedaante aan het eind van de gang door de muur
zweven.
'Henk! Hé - HENK!' Heer Hendrik van Malkontent tot Maling stak zijn
zwierige, bepluimde hoed en vervaarlijk wiebelende hoofd weer uit
de muur.
'Goedenavond,' zei hij. Hij trok ook de rest van zijn lichaam uit
de stenen en glimlachte. 'Dus ik ben niet de enige die hier nog
rondspookt? Zij het in iets andere zin, uiteraard...'
'Henk, mag ik je iets vragen?'
Er verscheen een eigenaardige uitdrukking op het gezicht van Haast
Onthoofde Henk. Hij stak zijn vinger achter de stijve kanten kraag
om zijn hals en trok die recht, blijkbaar om even te kunnen
nadenken. Hij hield er pas mee op toen zijn gedeeltelijk
doorgehakte nek bijna dubbel klapte.
'Eh - moet dat echt, Harry?' vroeg Henk ongemakkelijk.
'Kan het niet na het feestmaal?'
'Nee, Henk - alsjeblieft,' zei Harry. 'Ik moet je echt spreken.
Kunnen we hier even naar binnen gaan?' Harry deed de deur van het
dichtstbijzijnde lokaal open en Haast Onthoofde Henk zuchtte.
'Nou, goed dan,' zei hij berustend, 'Ik had het eerlijk gezegd al
verwacht.' Harry hield de deur voor hem open, maar Henk zweefde
door de muur heen.
'Wat had je verwacht?' zei Harry terwijl hij de deur dichtdeed.
'Dat je me zou willen spreken,' zei Henk. Hij zweefde naar het raam
en keek naar het donkere schoolterrein. 'Dat gebeurt soms... als
iemand... een verlies heeft geleden.'
'Nou, je hebt gelijk,' zei Harry, die zich niet van de wijs liet
brengen, 'ik-ik wilde je inderdaad spreken.'
Henk zei niets.
'Het -' zei Harry, die dit lastiger vond dan hij verwacht had, 'het
is namelijk zo - jij bent dood. Maar toch ben je er nog.' Henk
zuchtte en bleef naar buiten kijken.
'Ja toch?' drong Harry aan.
'Je bent dood, maar ik praat gewoon met je... je beweegt je nog
steeds door Zweinstein.' '
Ja,' zei Haast Onthoofde Henk zacht. 'Ja, ik praat en ik
beweeg.'
'Dus je bent teruggekeerd,' zei Harry.
'Mensen kunnen terugkeren, hè? Als geesten. Ze hoeven niet
definitief te verdwijnen. Nou?' zei hij ongeduldig toen Henk bleef
zwijgen.
Haast Onthoofde Henk aarzelde even en zei toen: 'Niet iedereen kan
terugkeren.'
'Hoe bedoel je?' vroeg Harry.
'Alleen... alleen tovenaars.'
'O,' zei Harry. Hij lachte bijna van opluchting. 'Nou, dan is het
goed, want degene die ik bedoel is een tovenaar. Dus hij kan
terugkeren?'
Henk draaide zich om en keek Harry triest aan. 'Hij keert niet
terug.'
'Wie niet?'
'Sirius Zwarts,' zei Henk.
'Maar jij wel!' zei Harry boos. 'Jij bent teruggekeerd - je bent
dood en toch ben je er nog -'
'Tovenaars laten soms een bleke schim van zichzelf achter op aarde,
die ijl rondwaart op plaatsen waar zij bij leven en welzijn
verbleven,' zei Henk mistroostig. 'Maar slechts heel weinig
tovenaars kiezen daarvoor.'
'Waarom?' zei Harry. 'En dat doet er trouwens niet toe - het zal
Sirius een zorg zijn of iets ongebruikelijk is of niet - hij komt
terug, dat weet ik zeker!' Harry was daar zo van overtuigd dat hij
even naar de deur keek; een fractie van een seconde dacht hij dat
er een parelwitte, doorschijnende, maar glimlachende Sirius naar
hem toe zou zweven.
'Hij komt niet terug,' herhaalde Henk. 'Hij is... heengegaan.'
'Hoe bedoel je "heengegaan"?' vroeg Harry. 'Waarheen? Wat gebeurt
er eigenlijk als je doodgaat? Waar ga je dan heen? Waarom keert
niet iedereen terug? Waarom krioelt het hier niet van de geesten?
Waarom -?'
'Daar kan ik niet op antwoorden,' zei Henk.
'Maar je bent toch dood?' zei Harry geërgerd. 'Wie kan het beter
weten dan jij?'
'Ik was bang voor de dood,' zei Henk zacht, 'ik koos ervoor om
achter te blijven. Soms vraag ik me af of ik niet beter... zulke
twijfels blijven rondwaren... net zoals ik hier blijf rondwaren...'
Hij grinnikte zacht en verdrietig, 'Ik weet niets van de geheimen
van de dood, Harry, want ik koos voor een bleke afspiegeling van
het leven. Ik geloof dat geleerde tovenaars de kwestie bestuderen
in het Departement van Mystificatie...'
'Praat me daar niet van!' zei Harry fel.
'Het spijt me dat ik je niet kan helpen,' zei Henk. 'Nou... neem me
niet kwalijk... het feestmaal, snap je...' Hij verliet de kamer en
Harry bleef alleen achter.
Hij staarde met nietsziende ogen naar de muur waardoor Henk was
weggezweefd. Harry had bijna het gevoel dat hij zijn peetvader
opnieuw was kwijtgeraakt, nu ook de laatste hoop dat hij hem ooit
nog zou kunnen zien of spreken de grond in was geboord. Hij liep
langzaam en terneergeslagen terug door het uitgestorven kasteel en
vroeg zich af of hij zich ooit nog vrolijk zou voelen.
Toen hij de hoek om ging naar de gang van de Dikke Dame, zag hij
dat iemand een briefje op een bord aan de muur prikte, en hij
besefte dat het Loena was. Er was nergens een schuilplaats, ze had
zijn voetstappen vast al gehoord en bovendien kon Harry de energie
niet opbrengen om mensen te ontlopen.
'Hallo,' zei Loena vaag.
Ze stapte achteruit en keek om.
'Waarom ben je niet in de Grote Zaal?' vroeg Harry.
'Ik ben bijna al m'n spullen kwijt,' zei Loena sereen. 'Die
verstoppen ze vaak. Maar omdat we morgen met vakantie gaan, moet ik
ze echt terug hebben en daarom hang ik briefjes op.' Ze gebaarde
naar het bord, waarop ze een lijst had geprikt van al haar vermiste
boeken en kleren, met een oproep om ze terug te brengen.
Harry was zich bewust van een vreemde emotie, heel anders dan de
woede en het verdriet die hij had gevoeld sinds de dood van
Sirius.
Het duurde even voor hij besefte dat hij medelijden had met
Loena.
'Waarom verstoppen ze je spullen?' vroeg hij fronsend.
'O... tja...' zei ze schouderophalend. 'Ze vinden me een beetje
vreemd. Sommige mensen noemen me zelfs Lijpo Leeflang.'
Harry keek haar aan en zijn gevoel van medelijden werd pijnlijk
sterk. 'Dat is nog geen reden om je spullen te jatten,' zei hij
kortaf. 'Moet ik helpen zoeken?'
'Welnee,' zei ze glimlachend. 'Ze komen wel weer terug, zo gaat het
altijd. Ik wilde alleen vanavond pakken. En waarom ben jij trouwens
niet bij het feestmaal?'
Harry haalde zijn schouders op. 'Geen zin.'
'Nee,' zei Loena, die hem aankeek met haar wazige, uitpuilende
ogen. 'Dat kan ik me voorstellen. De man die vermoord werd door de
Dooddoeners was je peetvader, hè? Dat hoorde ik van Ginny.'
Harry knikte bruusk, maar merkte dat hij het om de een of andere
reden niet erg vond dat Loena over Sirius praatte. Hij herinnerde
zich dat zij ook Terzielers kon zien.
'Heb je...' begon hij. 'Ik bedoel, wie... is er wel eens een
bekende van je gestorven?'
'Ja,' zei Loena. 'Mijn moeder. Ze kon heel goed toveren, maar ze
hield van experimenteren en op een dag pakte een spreuk helemaal
verkeerd uit. Ik was negen.'
'Wat vreselijk voor je,' mompelde Harry.
'Ja, het was wel erg,' zei Loena kalm. 'Soms voel ik me nog steeds
verdrietig, maar ik heb pa nog, en bovendien is het niet zo dat ik
ma nooit meer zal zien.'
'Eh - nee?' zei Harry onzeker.
Ze schudde ongelovig haar hoofd. 'Kom nou, Harry. Je hebt ze toch
zelf gehoord, achter het gordijn?'
'Bedoel je...'
'In de kamer met de poort. Je kon ze net niet zien, maar ze waren
er. Je hebt ze gehoord.'
Ze keken elkaar aan en Loena glimlachte flauwtjes. Harry wist niet
wat hij moest zeggen of denken; Loena geloofde zo veel vreemde
dingen... en toch was hij er ook van overtuigd geweest dat hij
stemmen had gehoord achter het gordijn.
'Moet ik echt niet helpen zoeken?' vroeg hij.
'Nee hoor,' zei Loena. ik ga dadelijk naar de Grote Zaal voor de
toetjes, en uiteindelijk komt het allemaal weer boven water... nou,
een fijne vakantie, Harry.'
'Ja... jij ook.'
Ze liep weg. Harry keek haar na en merkte dat de loden last in zijn
maag voor het eerst iets lichter was geworden. De terugreis met de
Zweinsteinexpres was om diverse redenen een veelbewogen
gebeurtenis. Ten eerste probeerden Malfidus, Korzel en Kwast, die
duidelijk al weken wachtten op de kans om toe te slaan als er geen
leraren bij waren, Harry in een hinderlaag te lokken toen hij
terugkwam van het toilet. Misschien zou hun aanval geslaagd zijn
als ze die niet hadden gepleegd naast een coupé vol SVP-leden, die
door de glazen deuren zagen wat er gebeurde en Harry als één man te
hulp schoten.
Tegen de tijd dat Ernst Marsman, Hannah Albedil, Suzanne Bonkel,
Joost Flets-Frimel, Anton Goldstein en Terry Bootsman alle
verschillende vervloekingen en bezweringen die Harry hen had
geleerd op Malfidus en zijn kornuiten hadden losgelaten, leken die
nog het meest op drie reusachtige slakken in schooluniform. Harry,
Ernst en Joost hesen ze in het bagagerek om uit te druipen.
'Ik verheug me nu al op het gezicht van Draco's moeder als hij de
trein uit glibbert,' zei Ernst voldaan, terwijl hij keek hoe de
Zwadderaars kronkelden in het rek. Ernst was nooit vergeten dat
Malfidus hem vernederd had door punten af te trekken van Huffelpuf
tijdens zijn korte carrière als lid van het Inquisitiekorps.
'Ik denk dat Kwasts moeder juist blij is,' zei Ron, die was komen
kijken wat er aan de hand was. 'Hij is nu een stuk knapper... Het
etenskarretje is er trouwens, Harry, dus als je trek hebt...'
Harry bedankte de anderen en ging samen met Ron terug naar hun
coupé, waar hij een grote stapel ketelkoeken en pompoenpasteitjes
kocht.
Hermelien las de Ochtendprofeet weer, Ginny vulde een test in De
Kibbelaar in en Marcel streelde zijn Mimbulus mimbeltonia, die
behoorlijk gegroeid was tijdens het schooljaar en nu merkwaardige,
kirrende geluidjes maakte als je hem aanraakte. Het grootste deel
van de reis doodden Harry en Ron de tijd met toverschaak, terwijl
Hermelien stukjes voorlas uit de Ochtendprofeet.
Die stond nu vol met artikelen over het afweren van Dementors en de
pogingen van het Ministerie om Dooddoeners op te sporen, plus
hysterische brieven van mensen die beweerden dat ze Voldemort 's
ochtends nog over straat hadden zien lopen...
'Het is nog niet echt begonnen,' verzuchtte Hermelien somber. Ze
vouwde de krant weer dicht. 'Maar het zal niet lang meer
duren...'
'Hé, Harry,' zei Ron zacht en hij knikte naar de glazen deur van
hun coupé. Harry keek op. Cho kwam voorbij, vergezeld door Marina
Elsdonk, die een bivakmuts droeg. Harry's blik kruiste die van Cho;
Cho werd rood en liep door. Toen Harry weer naar het schaakbord
keek, zag hij nog net dat een van zijn pionnen van zijn veld werd
gejaagd door Rons paard.
'Wat - eh - hebben jullie eigenlijk nog iets met elkaar?' vroeg
Ron.
'Nee,' zei Harry.
'Ik hoorde dat ze nu met iemand anders gaat,' zei Hermelien
aarzelend.
Tot Harry's verbazing deed die informatie hem niets. Indruk willen
maken op Cho was iets uit een ver verleden, dat hij niet echt meer
met zichzelf in verband bracht; veel van wat hij voor de dood van
Sirius belangrijk had gevonden voelde tegenwoordig zo aan... de
week die was verstreken sinds hij Sirius voor het laatst gezien
had, scheen veel langer geduurd te hebben en omspande twee
werelden: een met en een zonder Sirius.
'Nou, wees blij,' zei Ron vol overtuiging, 'Ik bedoel, ze ziet er
leuk uit, maar je kunt beter iemand hebben die wat vrolijker
is.'
'Waarschijnlijk is ze vrolijk genoeg als ze met iemand anders is,'
zei Harry schouderophalend.
'Met wie gaat ze nu?' vroeg Ron aan Hermelien, maar Ginny gaf
antwoord.
'Michel Kriek,' zei ze.
'Michel - maar -' zei Ron, die zich omdraaide en zijn zus
aanstaarde.
'Maar die ging toch met jou?'
'Niet meer!' zei Ginny resoluut. 'Hij baalde ervan dat Griffoendor
van Ravenklauw won met Zwerkbal en hij deed heel chagrijnig, dus
toen gaf ik hem de bons en ging hij Cho troosten.' Ze krabde met
haar veer verstrooid aan de punt van haar neus, keerde De Kibbelaar
ondersteboven en begon haar goede antwoorden aan te strepen. Ron
leek in zijn nopjes.'Ik heb die Kriek altijd een kwal gevonden,'
zei hij. Hij schoof zijn dame naar Harry's angstig trillende toren.
'Goed zo. Kies de volgende keer een - beter iemand.' Hij wierp een
merkwaardige, heimelijke blik op Harry toen hij dat zei.
'Ik heb Daan Tomas gekozen. Vind je die beter?' zei Ginny vaag.
'WAT?' schreeuwde Ron en hij stootte het schaakbord om: Knikkebeen
rende achter de schaakstukken aan en Hedwig en Koekeroekus
kwetterden en krasten boos in het bagagerek.
Ze naderden het station en minderden vaart. Harry besefte dat hij
nog nooit zo weinig zin had gehad om de trein te verlaten. Hij
vroeg zich zelfs af wat er zou gebeuren als hij domweg weigerde uit
te stappen en koppig bleef zitten tot 1 september, als de trein
weer terugging naar Zweinstein, maar toen de locomotief ten slotte
puffend tot stilstand kwam, pakte hij zoals gewoonlijk Hedwigs kooi
en maakte hij aanstalten om zijn hutkoffer naar buiten te
slepen.
Nadat de conducteur had aangegeven dat de kust veilig was en dat
Harry, Ron en Hermelien het magische hek tussen perron 9 en 10
konden passeren, wachtte aan de andere kant een verrassing: Harry
werd begroet door een groep mensen die hij totaal niet verwacht
had. Hij zag Dwaaloog Dolleman, die zijn bolhoed weliswaar diep
over zijn magische oog had getrokken, maar er nog net zo sinister
uitzag. Hij had een lange staf in zijn knoestige handen en droeg
een wijde reismantel.
Tops stond achter hem; haar kauwgomroze haar glansde in het
zonlicht dat door het vuile glazen dak van de stationshal scheen.
Haar spijkerbroek zat vol opgezette stukken en op haar knalpaarse
T-shirt stond De Witte Wieven. Ze werd geflankeerd door Lupos met
zijn bleke gezicht en grijzende haar, gekleed in een sjofele trui,
een even sjofele broek en een lange, versleten jas.
Meneer en mevrouw Wemel stonden vooraan, in hun beste
Dreuzelkleren, en Fred en George droegen allebei een splinternieuw
jack van glanzend groen, geschubd materiaal.
'Ron! Ginny!' riep mevrouw Wemel, die naar haar kinderen liep en
hen omhelsde.
'En Harry, schat - is alles goed met je?'
'Ja, prima,' loog Harry terwijl ook hij een stevige knuffel kreeg.
Over de schouder van mevrouw Wemel zag hij dat Ron met grote ogen
naar de nieuwe kleren van zijn tweelingbroers keek.
'Wat moet dat nou weer voorstellen?' vroeg hij
. 'De allerbeste drakenhuid, broertje,' zei Fred, die met de rits
van zijn jack speelde. 'Onze zaak loopt als een trein, en we hadden
zin om onszelf te trakteren.'
'Hallo, Harry,' zei Lupos, toen mevrouw Wemel Harry losliet en
Hermelien begroette.
'Hoi,' zei Harry. 'Ik had niet verwacht... wat doen jullie
hier?'
'Nou,' zei Lupos met een flauwe glimlach, 'het leek ons een goed
idee om een praatje te maken met je oom en tante voor je naar huis
gaat.'
'Ik weet helemaal niet of dat zo'n goed idee is,' zei Harry.
'Volgens ons wel,' gromde Dolleman, die aan kwam hinken.'Dat zijn
ze zeker, Potter?' Hij wees met zijn duim over zijn schouder;
blijkbaar keek zijn magische oog door zijn achterhoofd en bolhoed
heen.
Harry boog zich een paar centimeter naar links om te zien waar
Dolleman op wees, en zag inderdaad de drie Duffelingen staan, die
diep geschokt leken door Harry's ontvangstcomité.
'Ah, Harry!'zei meneer Wemel.
Hij had net enthousiast de ouders van Hermelien begroet, en die
omhelsden nu hun dochter.
'Nou - zullen we?'
'Lijkt me een goed idee, Arthur,' zei Dolleman. Hij en meneer Wemel
liepen naar de Duffelingen toe, die aan de grond genageld stonden.
Hermelien maakte zich voorzichtig los uit haar moeders omhelzing en
sloot zich ook bij het groepje aan.
'Goedemiddag,' zei meneer Wemel vriendelijk toen hij bij oom Herman
was. 'Misschien kent u me nog; mijn naam is Arthur Wemel.'
Aangezien meneer Wemel twee jaar geleden vrijwel de hele woonkamer
van de Duffelingen had gesloopt, zou het Harry verbaasd hebben als
oom Herman hem niet had herkend.
Inderdaad werd zijn oom nog een tintje paarser en keek hij meneer
Wemel woedend aan, maar hij zei niets, al was dat misschien ook
omdat de Duffelingen in de minderheid waren.
Tante Petunia keek angstig en opgelaten om zich heen, alsof ze bang
was dat een kennis haar in zulk gezelschap zou zien. Dirk probeerde
klein en onopvallend te lijken; een onmogelijke opgave, waar hij
dan ook totaal niet in slaagde.
'We wilden even met u over Harry praten,' zei meneer Wemel nog
steeds glimlachend.
'Ja,' zei Dolleman. 'Over hoe jullie hem behandelen.'
De snor van oom Herman ging van verontwaardiging overeind staan.
Misschien gaf Dwaaloog's bolhoed hem abusievelijk de indruk dat hij
een geestverwant was en richtte hij zich daarom tot hem.
'Ik ben me er niet van bewust dat wat zich in mijn huis afspeelt u
iets aangaat -'
'Ik denk dat je met de dingen waar jij je niet van bewust bent een
hele boekenkast zou kunnen vullen, Duffeling,' gromde Dolleman.
'Maar daar gaat het niet om,' viel Tops hem in de rede.
Tante Petunia scheen haar roze haar het allerergst te vinden, want
steeds als ze naar Tops keek, kneep ze haar ogen dicht.
'Het gaat erom dat, als we horen dat jullie lelijk doen tegen Harry
-'
'- en dat zullen we horen, vergis je niet,' voegde Lupos er minzaam
aan toe.
'Inderdaad,' zei meneer Wemel.
'Zelfs als Harry de feletoon niet mag gebruiken -'
'Telefoon,' fluisterde Hermelien.
'Ja.
Als blijkt dat jullie Potter niet goed behandelen, krijgen jullie
met ons te maken,' zei Dolleman.
Oom Herman leek op te zwellen van woede. Zijn verontwaardiging was
zo groot dat zelfs zijn angst voor die vreemde figuren even
verdween. 'Is dat een dreigement?' zei hij zo luid dat verscheidene
voorbijgangers hem aanstaarden.
'Ja, inderdaad,' zei Dwaaloog, blij dat oom Herman zo vlug van
begrip was.
'En lijk ik het type dat zich laat intimideren?' blafte oom
Herman.
'Nou...' zei Dolleman. Hij duwde zijn bolhoed naar achteren zodat
zijn sinister tollende magische oog zichtbaar werd. Oom Herman
sprong vol afgrijzen achteruit en botste pijnlijk tegen een
bagagekarretje.
'Ja, dat type lijk je me nou net, Duffeling.' Hij draaide zich om
en keek naar Harry. 'Dus je weet het, Potter... geef een gil als je
ons nodig hebt. Als we drie dagen lang niets van je horen, sturen
we iemand om de boel te controleren...'
Tante Petunia maakte een klaaglijk geluidje. Ze dacht duidelijk aan
wat de buren zouden zeggen als ze deze mensen over het tuinpad
zagen lopen.
'Tot ziens, Potter,' zei Dolleman, die zijn hand op Harry's
schouder legde.
'Wees voorzichtig,' zei Lupos. 'Hou contact.'
'We halen je daar zo snel mogelijk weg, Harry,' fluisterde mevrouw
Wemel, die hem opnieuw omhelsde.
'We zien je binnenkort weer, jongen,' zei Ron bezorgd en hij gaf
Harry een hand.
'En dan bedoelen we écht binnenkort, Harry,' zei Hermelien
plechtig. 'Dat beloven we.'
Harry knikte. Woorden schoten tekort; hij kon hun niet vertellen
wat het voor hem betekende dat ze daar allemaal stonden en hem
steunden. In plaats van iets te zeggen glimlachte hij, stak zijn
hand op, draaide zich om en liep het station uit, de zonovergoten
straat op, met oom Herman, tante Petunia en Dirk in zijn
kielzog.