17
Joels massa, vol glimmende nieuwe littekens naast de oude, doemde bij mij op.
‘Alle jongens zijn nu hier, Jones – we zijn er eenenzeventig kwijtgeraakt, zegt de majoor. Dan zijn er nog een stuk of twintig die niet meer uit de voeten kunnen, net als jij en Aethelbert, maar ze leven nog. De reparatiemachines zijn al aan ze begonnen. We hebben trouwens rissen reservewagens. Voor je het weet rij je weer vrolijk rond.’
‘Mooi gedaan, Joel.’ Ik vergrootte mijn bereik om alle honderdacht intacte overlevenden van de oorspronkelijke groep bevrijde slaven te omvatten.
‘Elk van jullie krijgt meer dan genoeg te doen. De nieuwe mannen moeten verzameld en georganiseerd worden. We kunnen niet weten hoe gauw de thuisbasis van wijlen onze vijanden gaat vragen wat eraan scheelt – en als het zover is, moeten wij klaar zijn.’
‘Gaan we naar huis, chef?’ riep een man die in het Hurtgenbos een kogel in zijn knie had gekregen. ‘Hoe moeten we terug?’
‘Ben je niet lekker, maat?’ vroeg een Britse zeeman grommend. ‘Wat voor vertoning zou het worden als wij in deze kloffies Piccadilly Circus op komen walsen?’
‘We moeten toch terug om de rest van dit gebroed op te ruimen, of niet?’
‘Mondjes toe, heren,’ zei Thomas. ‘Luistert naar onze kapitein.’
‘Twee dagen geleden heb ik de spullen van de vreemden gebruikt om de Aarde op te bellen,’ vertelde ik de groep. ‘Ik slaagde erin contact te maken met het openbare visischermnetwerk en vervolgens telefoneerde ik de centrale coördinerende monitor van een organisatie die Groep Ultimax heet. Ik heb ze volledig ingelicht; ze wisten wat ze te doen stond. De vreemden staan daar voor een overmacht van miljoenen tegen één; een paar duizend soldaten met speciale beschermende helmen op en gewapend met terugstootloze geweren kunnen ze wel aan.’
‘Ja, maar wat moeten wij?’ barstte de soldaat los. ‘Blijven we voorgoed op deze ellendige planeet? God, bij de depots staan schepen; laten we ze gebruiken! Ik heb daar een vrouw en kinderen!’
‘Zijt ge maf, kerel?’ vroeg een dragonder van Karel de Tweede. ‘Je kroost is sinds lang tot stof vergaan, en hun moer insgelijks – evenals de mijne, God hebbe medelijden met ze.’
‘Mijn wijf leeft beslist nog en vervloekt me iedere dag,’ zei een Nederlandse pelotonscommandant van de VN. ‘Maar ze zou me niet herkennen – en mij van reactiemassa voorzien zou een bodemloos gat in haar huishoudgeld slaan. Nee, teruggaan zie ik niet zo zitten.’
‘Misschien – kunnen ze weer een mensenlichaam voor ons versieren, op de een of andere manier…’
‘Een mensenlichaam, welja!’ riep de dragonder uit. ‘Kan een vechtjas een beter kadaver dan dit verlangen, dat niets weet van tandpijn, jicht of de Franse ziekte?’
Een andere stem kwam ertussen, de stem van Ramon Descortes van Groep Ultimax die meeluisterde vanaf de Aarde via de lijn die ik openhield.
‘Generaal Bravais,’ zei hij opgewonden. Ik leidde zijn transmissie door mijn stroomkringen en zond hem uit naar alle mannen binnen mijn bereik. ‘Ik heb jullie gesprek gevolgd en al is het ongelooflijk, het bewijs is onomstotelijk en ik moet het accepteren. Onze instrumenten geven aan dat jullie uitzenden van een plek die beslist buiten het zonnestelsel ligt. Hoe en waarom wilt u te zijner tijd wel uitleggen, hoop ik. U heeft me verteld dat u en de anderen chirurgisch getransplanteerd zijn in robotlichamen. Nu wilt u natuurlijk weer een normaal lichaam hebben. Ik wil er bij u op aandringen om terug te komen – dan hebben we voor elk van u een nieuw lichaam van een superieur ontwerp gereed – niet helemaal menselijk, strikt gesproken – maar bruikbaar, dat zeker!’
Ik moest de mannen tot de orde roepen, zo’n kabaal ontstond er.
‘Een soort androïde of zo?’ vroeg ik.
‘Wij hebben een gevangene bij de hand – een vreemde agent van het humanoïde type. Wij zullen er nog meer vangen – levend en wel. Ze worden verdoofd en in de diepvries gezet tot jullie terug zijn. Volgens de laatste schatting moeten er een stuk of tienduizend op Aarde rondlopen – genoeg om jullie allemaal te voorzien.’
‘Zeg, hoe loopt het daar bij jullie?’ riep iemand.
‘Goed. De eerste speciale eenheden zijn in actie gekomen in Chicago, Parijs en Tamboula en met denderend succes. De regeringen vallen links en rechts als herfstbladeren, bekende openbare figuren plegen in horden zelfmoord en overal worden dolle honden gemeld. Het is nog maar een kwestie van uren.’
‘Dan – dan staat niets ons in de weg – ‘
‘Broadway, hier kom ik aan – ‘
‘Parijs – zonder koning? Maar – ‘
‘Een eind aan de oorlog? Je kunt net zo goed een eind aan het leven – ‘
‘Wat doet u, generaal?’ riep iemand, en meteen werd de vraag door anderen overgenomen.
‘Ik zal bevel geven dat de transportschepen worden klaargemaakt,’ zei ik. ‘Iedereen die terug wil, kan binnen een uur of wat vertrekken.’
‘Jones – ik bedoel, generaal – ‘ begon Joel.
‘Jones is goed genoeg. Die ouwe naam heb ik niet meer nodig.’
‘Ga jij niet terug?’
‘We hebben hier een veldslag geleverd,’ zei ik. ‘En we hebben gewonnen. Maar de oorlog gaat door – op honderd werelden, of duizend – we weten niet hoeveel. De demonen regeren het heelal – maar de mens is nu in opkomst. Hij springt van de Aarde af en trekt naar die werelden. En als hij er komt – dan staan de pantserbrigades van de vreemden hem op te wachten. Niets is daartegen bestand – behalve wij. Wij hebben bewezen dat wij tweemaal ons aantal in slaafmachines kunnen afdrogen – en wij kunnen de geesten in die machines bevrijden en ze tegen hun meesters opzetten. Hoe verder we gaan, hoe groter onze strijdmacht wordt. Op een dag, ergens in de verre toekomst, duwen we ze over de rand van de Melkweg. Tot dan gaat de oorlog door. Ik kan niet meer naar huis – maar ik kan wel voor thuis vechten, waar ik de vijand maar vind.’
‘Generaal Bravais,’ zei een nieuwe stem. ‘Dat kunt u toch niet menen? Jee, uw naam ligt op ieders lippen op Aarde! U bent de held van de eeuw – van iedere eeuw! U krijgt iedere onderscheiding – ‘
‘Een vechtmachine van tienduizend ton vol deuken zou zich niet erg op zijn gemak voelen in een parade voor het Witte Huis langs,’ zei ik. ‘Ten goede of ten kwade, mijn lichaam van chroomalliage en ik zitten aan elkaar vast. Zelfs als ik weer een menselijk lichaam had, zou ik toch niet op de veranda whisky kunnen zitten lurken, terwijl ik wist wat er daarginds op me ligt te wachten. Dus ga ik ernaar toe. Wie gaan ermee?’
En het antwoord was een machtige kreet uit duizend kelen, uit talloze tijdperken – de stem van de Mens, die spoedig tussen de sterren zou worden gehoord.