9
Er waren twee vuren op het strand, die zo’n enorme gloed verspreidden dat niet alleen de toeschouwers erdoor werden verlicht, maar ook de koppen van de branding fonkelende lichtschitteringen uitstraalden. Tussen de vuren in had een muzikant zijn muziekinstrument opgesteld. Een nab, noemde Aric Hort het. Het was gemaakt van een kalebas die tweemaal zo hoog was als de muzikant en een enorme omtrek had. Talitha dacht eerst dat er één man was om het ding te bespelen en twee om hem vast te houden, want er zaten twee mannen boven op de kalebas. Later, toen ze met hun voeten begonnen te stampen, bleken het drummers te zijn.
De speler sloeg de eerste tonen aan, en het feest was begonnen. In het begin klonk alleen het ritmische bong… bong… van de snaren van de nab. Toen kwam er een andere muzikant bij.
Hij speelde op hetzelfde instrument.
Er waren reeksen snaren gespannen van een juk aan de top naar een houten kraag onderaan. De nab was niet één instrument, maar vele instrumenten.
Er kwamen steeds meer muzikanten en elk van hen speelde op een andere serie snaren, tot Talitha vier spelers op één nab telde. Waarschijnlijk waren er nog meer, die achter het instrument verscholen zaten. Het ritme werd steeds sneller en gecompliceerder.
Toen begonnen de drummers het ritme te onderstrepen met hun harde gestamp en gaven weer een nieuwe ritmische vorm aan met bonk… bonk… bonk. Er vormde zich een orkest rond de nab, en kleinere drums en snaarinstrumenten mengden zich in het spel. Daarna kwamen de kleurig uitgedoste dansers op. De jonge mannen vormden een kring rond het ene vuur, de vrouwen rond het andere.
De rijen werden verbroken en slingerden zich door elkaar heen als de groepen van het ene vuur naar het andere trokken. Weer werd de rij verbroken en slingerde zich nu door de toeschouwers heen. Een paar jonge vrouwen probeerden Talitha te verleiden om mee te dansen toen ze langs haar kwamen.
Ze schudde het hoofd. ‘Ik weet niet hoe het moet.’
Hort, die naast haar zat, stond op en trok haar overeind. ‘Kom mee,’ zei hij. ‘Het is traditie – je bent de eregast. Doe ze maar na.’
Haar oom, die naast haar zat, glimlachte haar bemoedigend toe. De inlanders om haar heen schenen verrukt. De dans leek niet al te moeilijk, dus gaf ze toe en de meisjes voerden haar weg.
Een tijdlang vond ze dat ze het er niet zo slecht afbracht, hoewel de passen al gauw ingewikkelder werden. Ze vormden een kring rond een vuur, en verbraken die weer, om slingerend door de rij jongemannen te dansen. Aric Hort glimlachte naar haar toen ze voorbij danste; de jongemannen hadden ook hem in hun dans meegesleept.
De mannen kwamen weer terug en vormden een kring rond de meisjes, en Talitha vormde een paar met Hort. De dans werd sneller, de passen werden steeds moeilijker, maar ze deden hun best, tot ze volkomen uitgeput waren. Lachend en hijgend wankelden ze terug naar hun plaats.
Toen ze weer een beetje op adem was gekomen keek Talitha om zich heen naar de enthousiaste toeschouwers. Ze stootte Hort aan. ‘Waarom dansen Fornri en Dalla niet?’
‘Dat heb ik je al verteld – Fornri is de leider. Hij schijnt het huwelijk te hebben afgezworen. Hij en Dalla horen bij elkaar, maar ze dansen niet. Dalla vindt het niet prettig, maar ze neemt geen enkel ander aanbod aan.’
‘Wat heeft dat met het dansen te maken?’ vroeg Talitha. ‘Het is een huwelijksdans.’
Ze staarde hem aan. ‘Huwelijksdans? Bedoel je dat – jij en ik – ‘
‘Alleen op Langri,’ zei hij achteloos.
Woedend gaf ze hem een klap in zijn gezicht en rende weg. Boven op de helling keek ze achterom. Het pulserende ritme van de muziek, de bonte kleuren en de ingewikkelde dansen, verjoegen haar slechte stemming.
Ze zag dat Aric Hort haar met ongeruste blik zocht, en ze lachte vrolijk.
Liggend op het strand, met haar hand onder haar kin en peinzend naar de zee starend, nam ze een besluit. Ze zag alleen maar dromerige, lethargische dagen voor zich, die herhaaldelijk werden verstoord door lange monologen van haar oom en Aric Hort. Haar oom dacht alleen aan de geweldige nieuwe plannen die hij bezig was uit te broeden. Hort was bezeten door het ene triviale mysterie na het andere.
Haar oom was vastbesloten de inlanders te helpen, maar blijkbaar wilden ze niet geholpen worden. Hort wilde ze bestuderen, maar ze wilden niet bestudeerd worden. Ze wilden alleen met rust gelaten worden, en zij vond het allang goed.
Ze hoorde de dreunende stem van haar oom en het gebruikelijke koor van vaarwels van zijn inheemse gevolg. Gelaten stond ze op, raapte de cape op waarop ze had gelegen en liep naar het kantoor van de ambassade.
Toen ze de deur opende draaide iedereen zich om: haar oom, Hirus Ayns en Aric Hort. Ze stonden op het punt een toost uit te brengen en hieven hun glas omhoog.
Haar oom begroette haar met een glimlach. ‘Je bent net op tijd, Tal.’ Hij schonk nog een glas vol. ‘We zijn iets aan het vieren. Fornri heeft mijn voorstel voor de riolering geaccepteerd. Morgenochtend beginnen ze eraan.’
Hij bood haar het glas aan en in een plotselinge opwelling van woede smeet ze het op de grond. ‘Jullie zijn gek!’ riep ze uit.
Ayns en Hort bleven doodstil staan, met het glas in de hand. Haar oom staarde haar verbijsterd aan.
‘Zie je dan niet dat de inboorlingen je uitlachen?’ vroeg ze. ‘Je bent van ‘s morgens vroeg tot ‘s avonds laat in de weer om ze te helpen, en als ze zich verwaardigen een voorstel van je aan te nemen, zoals die mooie veerboten van je, dan geven ze die aan de kinderen om mee te spelen. Nu wil je zeker dat ik voor je ga poseren in je riolen!’
Met lange passen liep ze naar het raam. Daar bleef ze met haar rug naar hen toe staan en keek naar buiten. ‘Langri is een schitterende planeet,’ zei ze. ‘De mensen kunnen heel charmant zingen en dansen, het eten is verrukkelijk, en het is een zalige plaats om vakantie te houden, en die heb ik gehad. Met het volgende koerierschip ga ik terug.’
Haar oom zei kalm: ‘Je bent vrij om te gaan wanneer je wilt, Tal.’
Ze keerde zich om en keek hem aan. Hort deed zijn uiterste best zijn verlegenheid te verbergen. Hij besefte plotseling dat hij zijn glas nog steeds in zijn hand hield en dronk het in één teug leeg. Wembling en Ayns volgden zijn voorbeeld.
Talitha keek langs hen heen door een ander raam naar buiten en vroeg: ‘Wat is daar aan de hand?’
Een paar inlanders hadden een boot gemeerd bij de ambassade. Ze droegen een grote kalebas waarop iets lag wat er uitzag als een stapel dekens. Fornri liep voorop. Dalla liep er huilend naast.
Aric Hort snelde hen tegemoet, terwijl Wembling en Ayns hem op de hielen volgden. Talitha aarzelde, maar volgde toen op haar beurt. Toen ze bij het groepje kwam stond Hort over de kalebas gebogen.
Hij sloeg de dekens terug en staarde naar een bewusteloos kind. Dabbi.
Haar ogen waren gesloten. Haar smalle, ingevallen gezichtje zag vuurrood, of ze hoge koorts had. Haar ademhaling was snel en oppervlakkig.
Doodsbang vroeg Hort: ‘Toch niet – de Hete Ziekte?’
Fornri zei ernstig: ‘Ze heeft haar voet bezeerd. Aan een scherpe steen, denken we. En nu – ‘
Zijn stem brak. Hort wendde zich af en streek met zijn hand over zijn ogen. De stoet volgde hem. Ze namen het pad naar Horts kamer. Hij liep haastig vooruit, gooide de deur open en wachtte op hen.
Toen Talitha achter de anderen aan binnenkwam had Hort een bed opengeklapt en het kind erop gelegd. De inlanders, op Fornri en Dalla na, namen de draagbaar op en gingen meteen weer weg. Hort knielde naast het bed, maakte voorzichtig de dekens los en keek naar Dabbi’s voet en been.
Talitha slaakte een kreet. Beide waren tot twee, driemaal hun normale omvang gezwollen.
Hort richtte zich langzaam op. ‘Ik kan wat anders proberen,’ zei hij. ‘Misschien leren we er wat van, maar ik ben bang dat ze doodgaat.’
Dalla knielde aan het hoofdeinde van het bed en huilde geluidloos. Fornri, even ernstig en hoffelijk als altijd ondanks zijn verdriet, zei beleefd: ‘We begrijpen het. De Hete Ziekte betekent altijd de dood, en we zijn dankbaar voor je pogingen om een geneesmiddel te vinden. Doe alsjeblieft wat je kunt.’
Hij boog zich over het bed, legde even zijn hand op Dalla’s voorhoofd, draaide zich toen om en liep de kamer uit. Op dat moment deed Wembling een stap naar voren en fluisterde iets tegen Hort die naar het zieke kind keek.
‘Hoe lang blijven ze hier?’ vroeg Wembling.
Tot het kind is gestorven.’
Wembling haalde gelaten zijn schouders op. ‘Oké – maar zorg dat ze rustig blijven.’
Hij liep naar buiten. Hort plaatste een stoel naast het bed en begon Dabbi’s been te onderzoeken. Talitha liep naar hem toe. ‘Waarom hebben ze zo lang gewacht?’ vroeg ze kwaad.
Hort keek haar niet begrijpend aan. ‘Het is waarschijnlijk niet veel langer dan een uur geleden gebeurd.’
‘Wat is het?’
‘Een soort bloedvergiftiging. Onze antibiotica hebben geen enkel effect. Ik heb ze in combinatie geprobeerd; de laatste combinatie heeft het slachtoffer acht dagen in leven gehouden, maar zijn dood was even onvermijdelijk als wanneer ik hem met rust had gelaten, alleen heel wat pijnlijker. Het enige wat ik nu nog kan doen is een grotere dosis proberen van dezelfde combinatie en kijken hoe ze reageert.’
Talitha knielde naast het bed en onderzocht het been, maar ze kon alleen maar concluderen dat het een schrikbarend kwaadaardige infectie was. ‘Hoe dien je de antibiotica toe?’ vroeg ze.
‘Oraal als de patiënt bij bewustzijn is. Anders door absorptie. Ik heb de injector niet durven gebruiken.’
‘Als een infectie zich al zo heeft uitgebreid is het te laat om het oraal of door absorptie toe te dienen,’ zei ze kalm. ‘Laat me je medische uitrusting eens zien.’
Hort rolde de medische kist naar voren. Opgelucht zag ze dat hij goed voorzien was en in het afgelopen jaar was vernieuwd. Haastig deed ze een operatiemasker voor, spoot een paar handschoenen op haar handen en begon de patiënte snel maar intensief te onderzoeken. Ze nam een bloedmonster door handpalmosmose, en terwijl het bloed door de medische computer werd geanalyseerd, plaatste ze een cardiosensor op Dabbi’s borst en controleerde de onregelmatige hartslag.
‘Wat heb je de laatste patiënt gegeven – die acht dagen is blijven leven?’ vroeg ze.
‘Kornox Vier en Cybolithon.’
‘Dosering?’
‘Half normaal voor elk. Ik vond het mengen van die medicijnen op zichzelf al een experiment, en twee halven vormen één hele.’
Terwijl de cardiograaf de onregelmatige slagen van Dabbi’s hart registreerde, verscheen de uitslag van de bloedanalyse op het scherm: WBC 18.440 ( ) ZYN 9+ ( ) W3W 7,5 ( ) BUN 38 ( ) CPK 790 ( ) BROS 1.125 ( ) GAMMA GT 2.220 ( ) XRX 8,4 ( ) PY4 0-( ) SGOT 57 ( ) RRR 190 ( ) SGPT 55 ( ) EBD 440 ( ) BILIRUBIN 3,5 ( ) MIC 99 ( ) DQS …
Ze wist niet veel meer van bloedanalyse, maar zelfs zonder de rode waarschuwingsstrepen wist ze dat Hort gelijk had: het kind was bezig dood te gaan. Ze zette de cardiograaf af en drukte de code in voor de antibioticatabel. Ze las de informatie over Kornox Vier en Cybolithon, en nog eens, en nog eens. Ze had snel en zonder aarzelen gewerkt, maar tot nu toe volgde ze slechts een routine die ze talloze keren had afgewerkt.
Nu, aan het bed van een stervende patiënte, moest ze een medische beslissing nemen die ver buiten haar competentie viel, en ze was bang.
Ze durfde niet te aarzelen. Een te laat genomen besluit, zelfs als het goed was, kon even fataal zijn als een verkeerd besluit. ‘Als we niet heel snel handelen heeft ze geen uur meer te leven,’ zei ze kalm tegen Hort. ‘Kunnen we haar ouders consulteren?’
‘Haar ouders zijn dood,’ zei Hort. ‘Dalla is haar zusje. Je kunt het haar vragen.’
Dalla lag nog steeds bij het hoofd van het bed geknield. Talitha knielde naast haar. ‘Als we niets doen, is ze straks dood. Als we haar te veel medicijnen geven, kunnen we de ziekte genezen en haar doden met de medicijnen. Ik kan alleen maar wat proberen en er het beste van hopen. Wil je dat ik het probeer?’
Dalla’s betraande gezichtje keek haar angstig aan, maar ze aarzelde geen seconde. ‘Ja, alsjeblieft.’
Talitha bracht de injector boven Dabbi’s been, bestraalde het, drukte de code in voor 0,5 van de aangegeven doseringen van de twee antibiotica, mengde deze, en haalde de hendel over. Ze onderzocht Dabbi’s been onmiddellijk, om te zien of de injectie goed was toegediend; maar het gezwollen vlees was ongebroken en ze kon niet eens de gebruikelijke opwelling van vocht vinden. Weer bestraalde ze het been en duwde toen de medische kist opzij.
‘Het enige wat we nu nog kunnen doen is de koorts onderdrukken, en verder moeten we afwachten,’ zei ze.
‘Kan ik iets doen?’ vroeg Dalla.
‘Ik zal een vloeistof klaarmaken. We moeten haar blijven besproeien om de koorts te drukken. En als er een paar welwillende goden in jullie religie zijn, zou ik je aanraden om te bidden. Dat is het enige wat ons nog overblijft.’
Ze bereidde het middel tegen de koorts en gaf Dalla en Hort opdracht de patiënte te besproeien. Toen trok ze haar handschoenen uit, legde het masker terug in de sterilisator en ging voor het raam staan. Ze had gedacht dat haar medische loopbaan definitief voorbij was, en nu had ze onverwachts haar eerste en waarschijnlijk ook laatste patiënt gekregen, en was ze gedwongen in haar geheugen te zoeken naar alle feiten en gegevens en dictaten die ze met opzet had willen vergeten. Koortsachtig ging ze na wat ze gedaan had, of ze geen fatale fout had gemaakt of iets belangrijks over het hoofd had gezien.
Voor het gebouw zaten de inlanders die Dabbi hadden gebracht – onder wie Fornri – roerloos in een kring op de grond te mediteren. Het begon te schemeren, en haar oom, die van zijn kantoor naar het magazijn liep, moest met een boog om hen heen lopen. Hij schonk geen aandacht aan de inlanders, en hun aandacht was gericht op het oneindige.
Ze ging terug naar de patiënte, pakte Dabbi’s hand en keek naar het smalle, koortsachtige gezichtje. De sproeiers sisten onophoudelijk, maar de koorts zakte niet. De ademhaling van het kind werd moeilijker. Ze waren natuurlijk te laat, maar toch – maar toch –
Met alle geestelijke concentratie die ze op kon brengen wilde ze het kind dwingen om te blijven leven. Het kwam als een openbaring voor haar dat dit kleine schepsel geen halfmenselijk dier was van de meest primitieve planeet die ze kende. Ze behoorde tot het universum van kinderen, en geen enkel ziek kind, waar dan ook, verschilde in wezen van elk ander ziek kind.
Talitha keek naar het angstige gezicht van Dalla en vroeg zich plotseling af of er ook een universum van mensen was.
Het werd donker in de kamer. Hort stond op en zorgde voor een gedempt licht. Toen het later werd viel Dalla plotseling in slaap en lag in een hoopje op de grond naast het bed. Even later volgde Hort haar voorbeeld. Dabbi’s koorts was eindelijk wat gezakt en Talitha hield op met sproeien en legde een lichte deken over het kind heen. Ze bleef waken en verliet haar patiënte alleen als ze door de kamer liep om wakker te blijven. Als ze uit het raam keek zag ze de inlanders, die vaag zichtbaar waren in het licht dat uit de ziekenkamer viel. Ze zaten nog steeds onbeweeglijk in een kring.
‘s Ochtends, toen ze zat te soezen op haar stoel, werd ze plotseling klaarwakker en boog zich geschrokken over Dabbi heen. Het kind had haar ogen geopend en keek verbijsterd om zich heen. Toen probeerde ze overeind te komen.
Dalla werd met een kreet wakker. Hort sprong overeind, en op hetzelfde moment ging de deur open en vloog Fornri de kamer binnen. Ze keken gespannen toe terwijl Talitha haar patiënte onderzocht.
De zwelling in de voet en het been was als door een wonder verdwenen en de koorts was gezakt. Hort riep ongelovig uit: ‘Ze – ze wordt beter!’
Talitha keek angstig naar de cardiograaf. Dabbi ging glimlachend rechtop zitten en Dalla boog zich over haar heen en omhelsde haar. Fornri keek hen stralend aan.
Talitha zei zachtjes tegen Hort: ‘Haar hart klopt erg onregelmatig. Ik had de literatuur moeten bestuderen voor ik de injectie toediende. Een combinatie van medicijnen kan levensgevaarlijk zijn. Heb je een medische informatiecomputer hier?’
‘Op kantoor,’ zei Hort. ‘Maar hij is maar klein en weet niets over het combineren van antibiotica. Ik heb alle informatie die we hier ter beschikking hebben geraadpleegd. Ik vond dat ik het erop moest wagen omdat de patiënten anders toch zouden sterven. Wat is er met haar hart?’
‘Ik weet het niet,’ zei Talitha. Ze voelde zich zo moe, zo onbeschrijflijk moe. Ze had gevochten voor het leven van het kind, en nu wist ze niet meer wat ze moest doen, en ze kon alleen nog maar vechten om haar tranen tegen te houden. ‘Ik ga toch even kijken,’ zei ze. ‘Nee, ik ga zelf wel. Als ik niet in beweging blijf, knap ik af.’ Tegen Dalla zei ze: ‘Hou haar onder de dekens. Ze kan kou vatten – hoewel ik geen idee heb wat voor virussen dat op Langri zijn.’
‘Dat weet niemand,’ antwoordde Hort.
De inlanders zaten niet langer in een kring. Opgewonden keken ze door de ramen naar binnen. Talitha liep vermoeid naar het kantoor, vond de medische informatiecomputer en sloeg de vragen aan op de toetsen. Toen zakte ze met gesloten ogen onderuit in haar stoel. Misschien was de vraag te gecompliceerd voor de programmering van deze machine, of misschien was het combineren van antibiotica zo’n medische blunder dat de programmeur het niet eens nodig had gevonden die te vermelden.
Ze verborg het gezicht in de handen en huilde stilletjes – huilde van uitputting en teleurstelling. Toen stond ze vastberaden op en liep in de richting van de ziekenkamer. Ze was er bijna toen ze Dalla hoorde gillen.
Dalla lag op haar knieën naast het bed, het gezicht verborgen in de dekens. Ze snikte luid. Fornri stond erbij met gebogen hoofd. Hort keek haar aan toen ze binnenkwam, met een uitdrukking van verbijstering en verdriet op zijn gezicht.
Talitha snelde naar het bed toe en boog zich over Dabbi. Toen richtte ze zich hoofdschuddend op.
‘Het was haar hart,’ zei ze bitter. ‘De medicijnen hebben haar gedood.’