22

Het was doodstil in het dorp. Talitha Warr bleef staan voor het geïmproviseerde ziekenhuis en probeerde zich te herinneren wanneer ze daar voor het laatst had horen zingen. Vroeger hadden de inboorlingen voor elke stemming een passend lied gehad, van de tedere liefdesmelodieën van de jeugd tot de opzwepende liederen bij het zware werk en het begraven van de koluf; maar nu waren de inboorlingen zo verzwakt dat het zware werk bleef liggen, en de paar kolufs die nog gevangen werden, werden in een doodse stilte begraven.

Er waren geen liederen meer – alleen het geweeklaag voor de doden, en op dat moment werd juist weer een nieuw klaaglied aangeheven. Huiverend liep ze naar het strand, waar Aric Hort haar tegemoet kwam. Hij was alleen op het uitgestrekte strand. Er waren geen kinderen meer die nog gezond genoeg waren om er te spelen.

‘Heb je het gehoord?’ vroeg ze.

Hij knikte. ‘De inboorlingen hebben je oom alles gegeven wat hij vroeg.’

Ze gingen op weg naar het medisch centrum. Een tijdlang wandelden ze zwijgend voort, hun ogen op het ongerepte, door de wind verstoven zand. ‘Het was hun laatste kans op hulp van de kant van het gerechtshof,’ zei Hort ten slotte. ‘Maar Fornri schijnt zich absoluut geen zorgen te maken. Hij zegt dat het bij het Plan hoort.’

‘Ik heb morgen een afspraak met oom,’ zei ze. ‘Ik wil weer proberen hem over te halen een ervaren dieetkundige in dienst te nemen. We moeten iets vinden dat ze kunnen eten. Als ze ons maar wilden vertrouwen – ‘

‘Maar dat doen ze niet,’ zei Hort. ‘Dat gebrek aan vertrouwen is een van de oorzaken van hun rampzalige toestand. Ze hebben zo verschrikkelijk hard hulp nodig, en ze willen niemand vertrouwen. Draai je hoofd langzaam om en kijk eens naar het struikgewas.’

Ze deed wat hij vroeg en zag twee inlandse kinderen die hen vanachter het struikgewas bespiedden. ‘Ik zie alleen een paar kinderen,’ zei ze.

‘Als je er twee ziet, zijn er nog tien anderen die je niet ziet. Zo zwak als ze zijn, volgen ze elke vreemdeling op Langri die een stap buiten de bouwterreinen zet. Ze slaan al zijn gangen gade en brengen regelmatig rapport uit aan een geheim hoofdkwartier. Dat hebben ze gedaan vanaf het moment dat je oom hier een ambassade heeft gesticht, en ze doen het nog steeds, ondervoed of niet. Je zou denken dat ze ons langzamerhand toch wel zouden vertrouwen, maar dat doen ze niet. Overal waar we gaan, worden we gevolgd. Wist je dat niet?’

Ze schudde het hoofd. ‘Maar het verbaast me niets. Ze hebben het volste recht – ‘

Hij pakte haar arm vast. Ze bleven staan en keken elkaar aan. ‘Zullen we eens een experiment uithalen?’ vroeg hij. ‘Ik heb al wekenlang iets willen onderzoeken, maar ik weet dat de inlanders het me zouden beletten als ze me betrapten. Er is maar één manier om deze kinderen kwijt te raken.’

Ze weerstond de verleiding om naar het struikgewas te kijken. ‘Wat voor experiment?’

‘Kom mee. Ik zal het je laten zien.’

Ze liepen van het strand over de weide naar een bospad. Na een tijdje splitste het pad zich in tweeën; het ene pad liep steil omhoog, en voor hen uit zagen ze een jong inlands paar dat innig omstrengeld het pad volgde.

‘Waar zijn we?’ vroeg Talitha.

Hort gebaarde naar de top van de helling. ‘Dit is een van de Minneheuvels.’

‘Minneheuvels?’ herhaalde ze. ‘Daar heb ik nog nooit van gehoord.’ Ze keek om zich heen. ‘Ik ben hier nog nooit geweest.’

‘Dat mag ik wel hopen!’ grinnikte Hort.

‘Wat bedoel je?’

Hij schudde het hoofd en keek voorzichtig achterom. ‘Het hele stel komt weer achter ons aan,’ zei hij vol afkeer.

‘Was dat het experiment? Dacht je dat ze hier niet zouden komen?’

‘Ik hoopte het, maar ze willen blijkbaar zeker weten waar we naar toe gaan.’

‘En waar gaan we dan naar toe?’ vroeg ze.

‘Naar de Minneheuvel.’

Toen ze de top bereikten begreep ze waarom de heuvel zo genoemd werd – langs beide kanten van het pad bevonden zich openingen naar kleine omsloten ruimten in het bos, die een soort prieel vormden. In een ervan zag ze het jonge paar dat vóór hen had gelopen in een tedere omhelzing op de grond liggen. Ze wendde haar blik af en keek verbaasd naar Hort; hij keek weer achterom, en ze liepen nog een eindje door. Toen, voor ze wist wat er gebeurde, trok hij haar een prieel binnen aan de andere kant van het pad.

Ze verzette zich als een furie toen hij probeerde haar te omhelzen. ‘Zo, dus dat is jouw opvatting van een experiment!’ snauwde ze. Ze trommelde met haar vuisten op zijn borst.

‘St!’ fluisterde hij. ‘Het is de enige manier om ons gevolg kwijt te raken!’

Ze bleef zich verzetten. ‘Met jou heeft een meisje wel een gevolg nodig!’

‘St! Als het niet echt lijkt, gaan ze niet weg!’

Zijn lippen vonden de hare, en ze stribbelde niet langer tegen.

Een ogenblik later, een uur, een eeuwigheid, lag ze in zijn armen op het zachte verende dek van varens, en ze opende verward haar ogen toen hij haar plotseling losliet en overeind ging zitten.

‘Ik geloof dat ze weg zijn,’ fluisterde hij.

‘Mooi van ze,’ zei ze, en trok hem weer naar zich toe.

Zijn baard streelde haar gezicht en zijn lippen liefkoosden haar ogen, en met een diepe vreugde luisterde ze naar de tedere woordjes die hij in haar oor fluisterde.

‘Als we alleen maar aan onszelf hoefden te denken – ze noemen deze planeet het Paradijs, maar het was geen paradijs, dat werd het pas toen jij kwam. Maar de inlanders – ‘

Haar vreugde verdween en met tegenzin kwam ze overeind. ‘De inlanders verhongeren. Wat is het dat je wilde ontdekken?’

Hij stond op en hielp haar overeind. ‘Er is een pad dat ze verborgen houden. Ik wil weten waar dat naar toe gaat.’ Hij liep naar de opening van het prieel en keek voorzichtig het pad langs. Toen kwam hij weer terug. ‘Ze zijn weg. Je hebt het prachtig gespeeld.’

Ze liet zich gewillig omhelzen, en toen ze elkaar eindelijk loslieten zei ze: ‘Je was zelf ook vrij overtuigend, maar was het nodig om helemaal hier naar boven te klimmen voor dat stukje komedie?’

Hij glimlachte. ‘Weet je echt niet waar je bent?’

Ze schudde het hoofd.

‘Het is een Minneheuvel. Er is één zo’n heuvel voor elke twee of drie dorpen. Hier komen de jongelui om met elkaar te vrijen en elkaar het hof te maken. Het is de enige plaats op Langri waar je recht hebt op privacy. Kom mee – ze wachten op ons onderaan de heuvel, dus we moeten de achterdeur uit.’

Een smal pad, dat nog nauwelijks was uitgesleten, voerde langs de heuvel in een andere richting. Ze keken oplettend om zich heen , of ze niet werden bespied en holden toen over het grasveld naar het bos. Over een van de hoofdpaden liepen ze achter elkaar, Hort voorop.

Het smalle dwarspad was zo goed gecamoufleerd dat Hort er voorbijliep zonder het te zien en er in het hoge struikgewas naar moest zoeken. Maar ten slotte vond hij de plek die hij zocht. De opening was slim verborgen door een netwerk van ranken; ze bogen ze opzij en drongen zich erdoor.

Ze bevonden zich op een brede weg – niet alleen was dit pad breder dan enig ander bospad dat Talitha zich herinnerde, maar ook het struikgewas langs de randen was weggesneden. Het leek een keurige rijweg, en het was nog raadselachtiger dat de weg absoluut recht liep. Alle andere paden slingerden zich met veel bochten rond bomen, struikgewas, moerassen, langs beken – maar deze weg liep kaarsrecht. Er viel geen spoor meer te bekennen van de bomen die moesten zijn omgehakt om die rechte lijn mogelijk te maken.

Ze moesten terug naar de Minneheuvel voordat de kinderen hun list doorkregen, dus liepen ze snel door; gelukkig was het pad zo breed dat ze naast elkaar konden lopen. Hij sloeg zijn arm innig om haar heen.

‘Heb je ooit een bospad gezien dat zo recht loopt?’ vroeg ze. Hij schudde het hoofd. ‘En dat zo breed is.’

‘Wat zou daar achterin het bos kunnen zijn waar zoveel verkeer naar toe gaat?’

‘Dat proberen we nu te ontdekken.’

Het enige obstakel op hun weg was een smalle beek, waar ze doorheen waadden. Het eind van het pad baadde in een zee van zonlicht. Ze bevonden zich aan de rand van een grote open ruimte, een ruwe cirkel, die bekleed was met dik gras en bloemen. Ze keken om zich heen en zagen tegelijkertijd de verroeste, overwoekerde, vernielde romp van een oud verkenningsschip. Het was zo overgroeid met gras en planten dat ze de omtrek niet konden onderscheiden. Ze zagen alleen de openstaande deur en de roestende loopplank.

Ze holden erheen en bleven onderaan de loopplank staan. Hort floot zachtjes voor zich uit. ‘Die is hard neergekomen! Het is kennelijk heel, heel lang geleden gebeurd, en misschien is dat de verklaring voor een hoop onbegrijpelijke dingen.’

Hand in hand liepen ze over de verroeste loopplank het schip in. Tastend vonden ze hun weg door de donkere gang naar de controlekamer, waar het daglicht door spleten in de romp binnenviel. Op de tafel, boven op de vergane kaarten, lag een vreemdsoortige verzameling voorwerpen: het logboek, een paar boeken, een verroest zakmes, een gebroken kompas, een rozenkrans.

Midden op de tafel lag een boeket verse bloemen.

‘Het is een altaar!’ riep Talitha uit.

Hort pakte het logboek op. ‘Het logboek van het ruimteschip. Misschien dat ik hierin het antwoord kan vinden op alle vragen die bij me zijn opgekomen sinds ik hier ben geland. Laten we het mee naar buiten nemen.’

Ze zaten naast elkaar bovenaan de loopplank met het logboek tussen hen in. ‘Het is een ouderwets schrift,’ zei Hort, terwijl hij het boek doorbladerde. ‘Kun je er wijs uit worden?’

‘Nauwelijks.’

‘Nadat het schip is neergestort, schijnt het als dagboek te zijn gebruikt, en ook – ‘ Hij staarde ernaar. ‘Ik weet het niet. Laten we bij het begin beginnen en kijken of we er uit wijs kunnen worden.’

Samen lazen ze, pagina na pagina.

Zijn naam was Cerne Obrien. Hij was een vrijbuiter die er op een of andere manier in geslaagd was een afgedankt patrouilleschip van de regering te kopen of te stelen, en die op z’n eentje met mateloos plezier in de Melkweg rondzwierf.

Hij deed ook wat illegaal bodemonderzoek, als hij daar zin in had, wat blijkbaar niet al te vaak voorkwam. Toen er een wonder gebeurde en hij een rijke ader vond, scheen hij er zelfs helemaal niet zo blij mee te zijn. Hij stortte neer toen hij weer op weg was naar de beschaving, maar hij bleef een vrijbuiter, en speelde zo’n beetje de baas over de primitieve inboorlingen. Hij ging op onderzoek uit, zocht naar metalen, voorzag de vissersboten van een drijver om ze stabieler te maken in de verwoede strijd met de koluf.

Cerne Obrien, de zwerver, bleef ten slotte op één plaats, omdat hij niet meer weg kon. Hij trouwde met een inlandse vrouw, werd een belangrijke figuur in de samenleving en ten slotte hun leider. En toen ze verder bladerden in het boek, bleek er in de loop der jaren een subtiele verandering te ontstaan.

Obrien begon zich steeds meer met de inlanders te vereenzelvigen, werd een van hen, en begon zich zorgen te maken over hun toekomst. Hij gaf in het logboek een intelligente uiteenzetting over Langri’s mogelijkheden als toeristenoord, die zo door Wembling geschreven had kunnen zijn, gevolgd door een waarschuwing wat betreft het lot van de inboorlingen.

Hij voegde eraan toe: ‘Als ik dan nog leef, zal het niet gebeuren. Als ik niet meer in leven ben, moeten ze een Plan hebben, dat ze stipt kunnen uitvoeren.’

‘Tal!’ riep Hort uit. ‘Het kán gewoon niet! Dat kan één man niet allemaal hebben gedaan. Hij heeft de inboorlingen staatsinrichting geleerd en rechten en economie en geschiedenis en taal en politieke wetenschappen en koloniale rechtspleging en een volledig universitair programma. Hij onderwees zelfs militaire vakken. Hoe kon één man – en blijkbaar niet eens een ontwikkeld man – dat in ‘s hemelsnaam klaarspelen?’

‘Hij deed nog veel meer,’ zei Talitha. ‘Hij leerde hun het Plan.’ Eerste landing, waarschijnlijk door een verkenner (van de regering of particulier). Te volgen procedure voor het arresteren van de bemanning.

Volgende landingen door schepen op zoek naar het eerste. Hoe het schip van de ruimtemarine te benaderen. Onderhandelingen, lijst van overtredingen en boetes. Het verkrijgen van een onafhankelijke status. Te volgen procedure als de onafhankelijke status wordt geschonden. Te volgen procedure voor het verkrijgen van het lidmaatschap van de Federatie.

Elk detail was uitgewerkt. Alles wat de inlanders hadden gedaan sinds Wemblings schip was geland, was uitvoerig neergelegd in de vorm van nauwkeurige instructies; de exploderende kalebassen waar de mannen van de marine zo van geschrokken waren, de sluwe truukjes en foefjes om Wemblings werk te saboteren, de opdrachten aan de advocaat…

Alles. Vol ontzag staarden ze naar het geheimzinnige Plan van de inboorlingen, in zijn adembenemende totaliteit, tot en met de laatste meesterlijke zet, uitgewerkt door een onontwikkeld man, met visie, wijsheid en geduld. Door een groot man. Het was een briljant stuk werk, waaraan niets ontbrak behalve de naam van haar oom, en Talitha kreeg de indruk dat Cerne Obrien meer dan één H. Harlow Wembling in zijn leven had meegemaakt.

‘Dat kan niet het werk zijn van één man!’ riep Hort weer uit. ‘Dat is onmogelijk!’

Maar het bleek wel degelijk mogelijk te zijn.

Talitha keek ongerust naar de lengende schaduwen.

‘Het is al laat. Hoe lang denken die kinderen dat een stel beginnelingen het zal volhouden in zo’n prieel?’

‘Ik heb er nooit aan gedacht om naar de regels te informeren. Maar, ja – ‘ Hort sloeg eerbiedig het boek dicht en stond op. ‘Cerne Obrien, wij groeten u. Op een goeie dag komen we hier terug en dan zullen we het heel aandachtig lezen. Later, als Langri zijn eigen historici heeft, zullen ze dit boek vereren.’

‘Daar ben ik juist zo bang voor,’ zei Talitha. ‘De naam van Cerne Obrien zal in het heelal worden verspreid in saai geschreven boeken, die alleen door andere historici gelezen zullen worden. De man verdient een beter lot.’

Hort legde het boek weer op de kaartentafel. Ze liepen naar buiten, maar toen ze weer beneden stonden draaiden ze zich nog één keer om en maakten toen gelijktijdig een eerbiedige kniebuiging. ‘Ik heb zijn naam en het registratienummer van zijn schip genoteerd,’ zei Hort. ‘Misschien wil iemand ergens weten wat er met hem gebeurd is.’

Ze lieten het wrak achter zich en liepen snel over het brede pad – het gedenkpad – dat voerde naar het altaar van Cerne Obrien.

‘Misschien zal zijn naam in de mondelinge overlevering blijven voortleven,’ zei Hort peinzend. ‘Misschien zitten de kinderen nu al, als er geen vreemden bij zijn, rond het vuur en luisteren ze naar de verhalen over alles wat de machtige Obrien heeft gezegd en gedaan. Maar ik ben het met je eens. Hij verdient een beter lot. Misschien kunnen we het er eens met Fornri over hebben.’

Bij de verborgen ingang naar het pad hield Talitha Hort staande. ‘Aric – nu we weten wat het Plan is, kunnen we misschien helpen.’

Hort schudde het hoofd. ‘Nee. Obrien heeft de inlanders op het hart gedrukt het aan niemand te vertellen, zelfs niet aan hun advocaat, en hij had gelijk. In sommige opzichten was dat minder gunstig, zoals bijvoorbeeld het feit dat ze niet wisten dat maar zestig procent van de bevolking hoefde te kunnen lezen en schrijven, maar waarschijnlijk is het de reden dat het Plan zo goed is geslaagd. Als je oom zelfs maar zou vermoeden dat er een intelligent Plan stak achter de schijnbaar irrationele handelingen van de inlanders, zou hij niet rusten voor hij wist wat het was.’

‘Dan is de beste manier om te helpen niets te weten en niets te doen.’

‘Precies,’ zei Hort. ‘Laten we niet modderen met het werk van een genie en de inlanders het leven moeilijk maken met onze ongevraagde hulp.’

‘Goed,’ zei ze. ‘Ik weet niets. Morgen ga ik naar mijn oom, om nog eens te vragen of hij een dieetkundige wil aannemen. Nog meer komedie.’

‘Het is maar dat je het weet,’ zei Hort, ‘maar ik speelde geen komedie.’

Ze omhelsden elkaar haastig en liepen toen ijlings terug.

Haar oom was de afspraak vergeten. Ze kreeg hem te pakken in de sjieke conferentiekamer in de voltooide vleugel van het recreatiecentrum, en ze praatten met elkaar vóór het begin van de vergadering. Hirus Ayns was er ook, en de voltallige staf intelligente jonge mensen die Wembling om zich heen had verzameld om zijn recreatiecentra te bouwen en te leiden. Ze zaten om de ronde tafel, discussieerden en maakten grapjes, waarbij ze zo nu en dan in een schaterlach uitbarstten, terwijl Talitha haar oom probeerde te bepraten.

‘Tal,’ zei hij vastberaden. ‘Ik denk er niet aan.’

‘Je kan niet zo harteloos zijn dat je een hele bevolking wil uitroeien!’

‘Tal, zaken zijn zaken. Ik heb de inboorlingen alle kansen gegeven, en ze wilden niet meewerken. Ze kunnen hun tien procent van de winst krijgen, daar hou ik me aan, maar pas als ik mijn investeringen eruit heb.’

Talitha keek hem recht in de ogen; ze hoopte dat ze er bleek en ernstig genoeg uitzag. ‘Maar – ‘ zei ze.

‘Tal, ik heb een vergadering. Als je wilt wachten, kunnen we straks verder praten.’

Hij stond op. ‘Oké, jullie hebben het vonnis gelezen. Het gerechtshof heeft al onze eisen ingewilligd. Sommige waren zo vergaand dat ik ze met het schaamrood op de kaken heb ingediend, maar de advocaat van de inboorlingen was te stom om te protesteren. Dat is dus in orde.’

Met een nonchalant gebaar was het onderwerp afgedaan. ‘Nu we niet langer in de wielen gereden kunnen worden, kunnen we plannen op lange termijn gaan maken. We zijn al bezig personeel voor het recreatiecentrum aan te nemen en op te leiden. Zodra het centrum klaar is kunnen we het openen. De vergadering van vandaag is bijeengeroepen om de bouw te bespreken van een tweede recreatiecentrum – namelijk wat voor soort centrum in aanmerking komt en waar het gebouwd moet worden. Hirus?’

Wembling ging zitten, en Hirus Ayns stond op. ‘Mijn mening is dat de inboorlingen uiteindelijk wel bakzeil zullen halen en voor ons zullen gaan werken.’

Wembling haalde zijn schouders op, beet een rookcapsule doormidden en blies de rook uit. ‘Misschien. Behalve het feit dat we hun een twintigste kunnen betalen van hetgeen geïmporteerde werkkrachten ons kosten, vind ik het volkomen onbelangrijk. Laten we het zo zeggen: we hebben ze een behoorlijk aanbod gedaan en ze hebben het afgewezen. Als ze van mening veranderen zullen ze naar ons toe moeten komen. Ga door, Hirus.’

‘Ik zou uw aandacht willen vestigen op Terrein Negen,’ zei Ayns. ‘Toen we daar een golfbaan hadden gepland, bleek er heel toevallig midden in het landschap een berg te liggen.’

Er klonk een luid gelach. Ayns wachtte grijnzend tot het lachen bedaard was. ‘Een recreatiecentrum in de bergen zou een mooie pendant zijn van de badplaats: bovendien kunnen de gasten met een flinke wandeling of een kort ritje de berg af makkelijk het strand bereiken. Het is schitterend gelegen, dus…’

Hij haalde een paar tekeningen uit de portefeuille die voor hem lag. ‘We hebben tekeningen van drie architecten voor een recreatiecentrum op dit terrein. Nummer één: een rond gebouw dat geheel om de berg heen is gebouwd.’ Hij hield de tekening omhoog en gaf hem door aan de jongeman die rechts van hem zat. ‘De architect wil een paviljoen boven op de berg, met een restaurant en een bar. Binnenin de berg worden liften gemaakt voor degenen die van het uitzicht willen genieten zonder te klimmen. En dan zijn er natuurlijk ook liften naar het strand.’

Hij draaide zich geërgerd om en keek vragend naar de deur. ‘Ja? Wat is er?’

De jonge secretaris van Wembling stond met een verontschuldigend gezicht in de deuropening. Tegen Wembling zei hij: ‘Meneer – neem me niet kwalijk, meneer – maar Fornri wil u spreken.’

‘Ik heb nu geen tijd,’ zei Wembling. ‘Zeg maar dat hij later terugkomt.’

‘Is dat wel verstandig, Harlow?’ vroeg Ayns. ‘Per slot is hij de president van Langri.’

‘Dat geeft hem nog niet het recht bij mij binnen te vallen wanneer dat in zijn hoofd opkomt,’ zei Wembling.

‘Het is geen kwestie van recht,’ zei Ayns. ‘Het is een kwestie van beleefdheid.’

Wembling keek naar zijn secretaris. ‘Heeft hij gezegd wat hij wilde?’

‘Nee meneer.’

‘Misschien is hij van mening veranderd over dat land,’ opperde een jonge vrouw.

‘Zeg maar tegen hem dat hij het niet terugkrijgt en laten we doorgaan met de vergadering,’ zei een ander.

Wembling zei tegen Ayns: ‘Ik geloof dat je gelijk hebt, Hirus. Het is een kwestie van beleefdheid. Ik zal hem ontvangen en een afspraak met hem maken voor later.’ Tegen de secretaris zei hij: ‘Laat hem maar binnenkomen.’

Alle ogen waren op de deur gevestigd toen Fornri binnenkwam. Ze waren nieuwsgierig, dacht Talitha, om te zien hoe hij zijn nederlaag opnam. Hij kwam glimlachend binnen en bleef vlak bij de deur staan.

‘Ik ben bezig, Fornri,’ zei Wembling. ‘Kunnen we niet een afspraak maken voor vanmiddag?’

‘Dat is niet nodig, meneer,’ zei Fornri. ‘Ik kom alleen maar uw belastingaanslag brengen.’

Van alle aanwezigen was Wembling de enige die een glimlach te voorschijn wist te toveren. ‘Belastingaanslag? Zo zie je, zelfs in het paradijs!’ Zijn jonge assistent lachte, en Wembling ging verder: ‘Oké, Fornri, maar dergelijke dingen hoef je niet persoonlijk aan mij af te geven. Je kunt ze aan mijn secretaresse geven.’

‘Ik dacht dat u misschien een paar vragen zou hebben,’ antwoordde Fornri.

Hij liep om de tafel heen, knikte vriendelijk tegen Talitha en overhandigde Wembling de aanslag. Wembling dankte met een hoofdknik en legde hem op tafel. Toen hij Fornri met een handgebaar wilde wegsturen viel zijn blik op het bedrag.

Hij pakte het papier op, keek nog eens, en sprong toen woedend overeind. ‘Belastingaanslag? Dat is oplichterij! Afperserij! Diefstal! Geen gerechtshof zal zo iets goedkeuren!’

Zijn assistent nam de aanslag op, staarde ernaar, sprong overeind en gaf hem aan zijn buurman. De aanslag ging de hele tafel rond, en iedereen gaf blijk van woede, verbazing en verontwaardiging. En al die tijd stond Wembling te praten.

‘Dacht je, omdat jullie jezelf een regering noemen, dat je hier kan komen – oké, moet je dat zien! Dacht je, omdat jullie jezelf een regering noemen, dat je de hele boel maar in beslag kan nemen – want daar komt het op neer, die belasting van je. Hoe haal je het in je hoofd, dat is al eeuwen geleden onwettig verklaard! Hier is een hele planeet met maar één belastingbetaler, Wembling en Compagnie, en als je soms dacht dat je hier zo maar binnen kan lopen – heb je ooit zo’n belastingaanslag gezien? We zullen je een proces aandoen en schadevergoeding eisen! Je zal nog wat beleven!’

Fornri luisterde beleefd, en Talitha, die hem zo nu en dan van terzijde opnam, vond zijn onbewogen gezicht een staaltje van perfecte toneelkunst. Ze had moeite haar lachen in te houden terwijl haar oom maar stond te razen.

‘We zullen procederen en schadevergoeding eisen. Diefstal, dat is het! Ik heb er geen ander woord voor. En als je soms dacht dat Wembling gek genoeg is om zich te laten plukken door een krankzinnige belastingaanslag – ‘

GTX de luxe - SF130
titlepage.xhtml
GTX_de_luxe_-_SF130_split_000.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_001.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_002.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_003.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_004.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_005.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_006.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_007.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_008.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_009.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_010.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_011.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_012.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_013.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_014.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_015.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_016.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_017.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_018.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_019.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_020.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_021.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_022.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_023.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_024.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_025.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_026.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_027.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_028.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_029.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_030.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_031.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_032.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_033.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_034.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_035.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_036.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_037.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_038.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_039.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_040.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_041.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_042.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_043.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_044.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_045.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_046.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_047.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_048.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_049.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_050.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_051.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_052.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_053.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_054.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_055.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_056.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_057.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_058.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_059.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_060.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_061.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_062.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_063.html
GTX_de_luxe_-_SF130_split_064.html