Hereniging nabij Sol
‘In dit deel van het dodenhuis mogen geen bezoekers komen, mevrouw. Er zijn hier alleen lijken waarop nooit aanspraak is gemaakt.’ De in het grijs geklede slaaf die haar de weg versperde boog zalvend maar vastberaden.
Alleen aan haar iets wijder uitstaande neusvleugels was Keiris’ ongeduld te zien. ‘In deze envelop zitten duizend unitas,’ zei ze kalm, doelend op het pakje dat onder de gesp van haar cape was bevestigd. ‘Ik heb maar dertig seconden in het kamertje nodig. Doe de deur open.’
De slaaf keek begerig naar de envelop en slikte nerveus. Zijn ogen keken rond door de hal achter de vrouw.
‘Duizend unitas is niet veel. Als ik betrapt word, kan het me mijn leven kosten.’
‘Het is alles wat ik heb.’ Ze merkte vol schrik dat de man steeds standvastiger werd.
‘Dan kunt u niet naar binnen.’ Hij vouwde zijn armen voor zijn borst.
‘Wilt u uw vrijheid?’ vroeg Keiris plotseling. ‘Ik kan u vertellen hoe u die moet krijgen. U hoeft alleen mij levend gevangen te nemen. Ik ben mevrouw Haze-Gaunt.’
De slaaf gaapte haar aan.
Vlug ging ze verder. ‘De kanselier heeft een beloning van een miljard unitas uitgeloofd voor mijn gevangenneming. Genoeg,’ voegde ze er bijtend aan toe, ‘om je vrij te kopen en als groot slavenhouder te gaan leven. Het enige dat je moet doen is mij in het kamertje achter je rug op te sluiten en de politie te waarschuwen.’
Was het haar dit wel waard? De volgende ogenblikken zouden het haar vertellen.
‘Maar sla geen alarm voor je me in het vertrek hebt binnengelaten,’ waarschuwde ze rustig. ‘Als je dat doet heb ik een mes waarmee ik mezelf zal doden. Dan krijg je de miljard unitas niet. In plaats daarvan zullen ze je doden.’
De oppasser hijgde iets onverstaanbaars. Eindelijk kregen zijn trillende vingers de sleutels uit zijn zak en na verscheidene mislukte pogingen slaagde hij er eindelijk in de deur los te maken.
Keiris stapte vlug naar binnen en de deur viel achter haar met een klap in het slot. Ze lette er niet op maar keek vlug om zich heen. Het kleine kamertje bevatte, net als de duizenden andere kamertjes op deze verdieping, slechts één ding – een goedkope kist van doorzichtig plastic op een houten verhoging die tot aan haar middel reikte.
Een vreemd gevoel overviel Keiris, het gevoel dat haar hele leven draaide om wat ze de komende paar seconden te weten zou komen. Zelfs het Brein had er, ondanks zijn pietepeuterige nauwkeurigheid, waarschijnlijk nooit aan gedacht in het lijkenhuis te zoeken. Tenslotte vermeldde het logboek van de T-tweeëntwintig maar twee levende dingen, die geïdentificeerd waren als Alar en het aapwezentje van Haze-Gaunt.
Voorlopig vermeed ze naar de inhoud te kijken en las in plaats daarvan het ingelijste vel met gegevens dat op de bovenkant van de kist lag:
Niet geïdentificeerd, geen aanspraken op gemaakt. Op 21 juli 2172 door de Keizerlijke Rivierpolitie opgevist uit de rivier de Ohio nabij Wheeling.
Zou het Kim zijn?
Eindelijk dwong Keiris zich in de kist te kijken.
Het was Kim niet.
Het was een vrouw. Het lichaam was van voeten tot borsten luchtig in een gazig lijkkleed gehuld. Het gezicht was bleek en mager en de doorschijnende huid lag strak over de tamelijk hoge jukbeenderen. Het lange haar was zwart, op een brede witte streep na die van haar voorhoofd af naar beneden doorliep.
Achter haar werd in de deur een sleutel omgedraaid. Laat ze maar komen.
De deur vloog open. De stem van een KP zei: ‘Het is haar.’
Ze had nog slechts tijd voor een laatste blik op het lijk, een laatste blik op de schouders zonder armen, een laatste blik op het mes dat diep in de hartstreek stak – een mes identiek aan het mes dat zij nu in de schede op haar linkerdij droeg.
Het was de Dief nu maar al te duidelijk wat de vier wachters bij de loopplank te betekenen hadden. Shey had ze daar neergezet. Ongetwijfeld stonden er achter hem nog meer.
Dan moest Shey de ‘psych’ van Miles zijn – en na de aankomst van de Phobos op de Maan had de kleine man met een dierlijke slimheid Alar aan boord opgewacht.
De Dief voelde zich helemaal niet als een rat in de val, het was hem juist uitbundig te moede. Hij zou nu tenminste de gelegenheid krijgen Shey te straffen.
Shey’s huidige voorzorgsmaatregelen zouden zeker voldoende zijn geweest om een gewone voortvluchtige opnieuw gevangen te nemen, maar dat zelfde kon gezegd worden van alle andere valstrikken die voor Alar waren gezet. De wolvenmeute ging er nog steeds vanuit dat dezelfde methoden die op mensen toepasbaar waren, hoewel dan misschien wat groter van opzet en wat ingewikkelder evengoed op hem moesten functioneren. Hij was nu van mening dat hun uitgangspunt fout was.
Het beeld van Keiris’ onnatuurlijk tengere gestalte verscheen hem in een flits voor ogen. Ja, de tijd om Shey te straffen was daar. Zijn eed als Dief maakte het hem onmogelijk de psycholoog te doden, maar gerechtigheid stond andere remedies wel toe en die konden het best aan boord van het solarion worden toegepast. En ondertussen –
Hij draaide zich langzaam om en zette zich schrap voor de komende fotonenuitbarsting.
‘Zie je deze vinger, Shey?’ Hij hield zijn rechterwijsvinger precies in het midden van de lijn tussen zijn ogen en die van de psycholoog.
Louter uit reflex richtten Shey’s pupillen zich naar de vinger. Toen schokte zijn nek onmerkbaar omdat een smalle ‘x’ van blauwwit licht vanuit Alars ogen de zijne bombardeerde.
De komende vijf seconden zouden uitwijzen of de Dief succes had gehad bij zijn poging de ander te hypnotiseren door overprikkeling van zijn gezichtszenuwen.
‘Ik ben dr. Talbot van het Toynbee-instituut,’ fluisterde hij snel. ‘Jij bent de nieuwe psych voor Solarion Negen. Als we de wachters op de loopplank naderen, vertel jij hun dat alles in orde is en vraag je hun onmiddellijk onze spullen van boord te brengen.’ Shey knipperde met zijn ogen.
Zou het echt opgaan? Was het te vergezocht? Had hij niet krankzinnig veel te veel vertrouwen in zichzelf gehad?
De Dief draaide zich om en wandelde kwiek in de richting van de loopplank en de waakzame KP’s. Achter hem klonk het geluid van rennende voetstappen.
‘Stop!’ riep Shey terwijl hij met zijn vier andere wachters naar voren snelde.
Alar beet besluiteloos op zijn lip. Hij had de gok kennelijk verloren. Als Shey van plan was hem ter plaatse te doden, moest hij proberen door te breken langs de zwaardvechters op de loopplank en het solarion in. In de verwarring zou zich een ontsnappingsmogelijkheid kunnen voordoen. Ongetwijfeld zou Miles zich niet tam neerleggen bij Shey’s gewelddadige inval.
‘Laat die man ongedeerd gaan!’ riep Shey. ‘Het is hem niet.’
Het was hem gelukt.
‘En, dr. Talbot,’ giechelde Shey, ‘wat is de Toynbeeaanse mening over het leven in een solarion op deze twintigste juli?’
Alar schoof bij de tafel in Shey’s eigen eetzaal vandaan en streek bedachtzaam over zijn valse sik. ‘Na een verblijf van achtenveertig uur hier aan boord, ben ik van mening dat een zestig dagen durende dienst aan boord van een solarion het zenuwgestel van een mens voorgoed vernielt. Hij komt fris en gezond binnen. Hij vertrekt krankzinnig.’
‘Daar ben ik het mee eens, doctor, maar heeft deze ontsporing van het individu voor een aanhanger van Toynbee geen grotere betekenis?’
‘Heel goed mogelijk,’ gaf de Dief wikkend toe. Maar laten we eerst eens kijken naar een gemeenschap van rond de dertig zielen, afgesneden van de moedercultuur en opgesloten in een solarion. Van alle kanten dreigen enorme gevaren. Als de Fraunhoferman een naderende calciumfakkel niet tijdig genoeg waarneemt om de man van de stuurraketten nog te kunnen waarschuwen – pang – daar gaat het station.
Als de apparatuur die voorkómt dat de straling van de zon het station in gas omzet door de straling voortdurend om te zetten in muirium, ook maar een fractie van een seconde zou vastlopen – poef – weg station. Of stel dat het vrachtschip niet komt opdagen om het muirium uit de opslagruimen af te voeren zodat ze gedwongen zijn muirium in de Zon te lozen – weer pang.
Of stel dat onze weerman een lichte toename van magnetische activiteit niet opmerkt en onze zonnevlek plotseling besluit zich uit te breiden in onze richting met een gratis ritje naar de kern van de Zon. Of stel je voor dat de zwaartekracht-opheffende muiriumaandrijving boven het begeeft en dat we niets meer hebben om ons mee te verzetten tegen de zevenentwintig g van de Zon. Het koelsysteem hoeft maar eens tien minuten uit te vallen…
U begrijpt wel, Graaf Shey, dat het voor de mensen die dit leven moeten leiden niet meer dan normaal is om – volgens Aardse maatstaven – krankzinnig te zijn. Krankzinnigheid is onder zulke omstandigheden een bruikbaar en logisch verdedigingsmechanisme, een onschatbaar en heilzaam terugtrekken uit de werkelijkheid.
Tot het ogenblik dat de bemanning de aanpassing heeft doorgemaakt – “reactie op uitdaging van de omgeving” noemen wij Toynbeeanen dat – hebben ze maar een kleine kans op overleving. De drang tot krankzinnigheid in een zonnewerker is van hetzelfde levensbelang als de drang tot bevloeien in een Sumeriër. Maar misschien begeef ik me nu op het terrein van de psycholoog.’
Shey meesmuilde. ‘Hoewel ik het niet helemaal met u eens kan zijn, doctor, zou er toch wel iets in kunnen zitten. Wilt u dan ook beweren dat de raison d’être van een solarionpsychiater is, de manschappen in de richting van de waanzin te drijven?’
‘Ik kan die vraag beantwoorden met een andere vraag,’ antwoordde Alar terwijl hij heimelijk zijn prooi in de gaten hield. ‘Veronderstel dat er in een bepaalde gemeenschap een bestaansnorm is vastgesteld. Als een of twee leden van de groep opvallend afwijken van de norm, zeggen we dat ze krankzinnig zijn.
En toch kan de hele gemeenschap krankzinnig gevonden worden door een vreemde beschaving die de een of twee weerbarstigen beschouwt als de enige gezonde personen in de gemeenschap van ons model. Kunnen we dus geestelijke gezondheid niet omschrijven als aanpassing aan – en geloof in – de norm van de cultuur die we toevallig vertegenwoordigen?’
Shey tuitte zijn lippen. ‘Misschien.’
‘En als een paar bemanningsleden niet kunnen ondergaan in een terugtrekken uit het gevaar van hun dagelijks bestaan – als ze zich niet aan een reddende zekerheid kunnen vastklampen, ook al is het maar de zekerheid van de nabije dood – of als ze niet in staat zijn een andere begoocheling te vinden die het bestaan draaglijk maakt – is het dan niet uw plicht om deze andere vormen van krankzinnigheid makkelijk toegankelijk voor hen te maken? Om hen als het ware de eerste beginselen van krankzinnigheid te onderwijzen?’
Shey grinnikte zenuwachtig. ‘Nog even en je hebt me ervan overtuigd dat de enige krankzinnige in een gesticht de psycholoog is.’
Alar keek hem kalm aan terwijl hij zijn wijnglas ophief. ‘Beseft u wel, beste graaf, dat u uw laatste zin niet één, maar wel tweemaal hebt herhaald? Denkt u dat ik hardhorend ben?’ Hij nipte terloops van zijn wijn.
Op het gezicht van de psycholoog was ongelovige verbazing te lezen. ‘U verbeeldt zich dat ik in herhaling verviel. Ik herinner me heel precies – ‘
‘Natuurlijk, natuurlijk. Ik heb u ongetwijfeld niet goed begrepen.’ Alar haalde zijn schouders op in een kiese verontschuldiging. ‘Maar,’ drong hij aan, ‘stel dat u in herhaling was vervallen en het daarna ontkende. Bij een leek zou u waarschijnlijk en dergelijke hardnekkigheid over kleinigheden een beginnende paranoia noemen die te zijner tijd gevolgd zal worden door achtervolgingswaan.
Bij u is het nauwelijks de moeite van het overwegen waard. Als het trouwens al gebeurde, was het waarschijnlijk niet meer dan een slordigheidje. Een paar dagen op een van deze stations is al genoeg om bijna iedereen van slag te brengen.’ Hij zette zijn wijnglas zachtjes op de tafel. ‘Er is toch de laatste tijd niet aan uw spullen geknoeid?’
Hij was de vorige dag Shey’s vertrekken binnengeglipt en had elk zichtbaar voorwerp 180° gedraaid.
Shey giechelde zenuwachtig. Eindelijk zei hij: ‘Absoluut niet.’
‘Dan hoeft u zich nergens druk over te maken.’ Alar tikte minzaam op zijn sik. ‘Nu we het er toch over hebben, kunt u me mooi iets vertellen. Als aanhanger van Toynbee heeft het altijd mijn belangstelling gehad hoe de ene persoon bepaalt of een ander geestelijk gezond is of krankzinnig. Ik heb begrepen dat jullie psychologen inderdaad kant en klare geestelijke-gezondheidstests hebben.’
Shey keek hem met saamgeknepen oogleden aan over de tafel en toen grinnikte hij.
‘Tja, geestelijke gezondheid – nee, daar hebben we geen eenvoudige boekentest voor, maar ik heb wel een aantal dia’s die de mate van iemands motorische en geestelijke integratie schatten. Zo’n schatting staat natuurlijk niet los van de kwestie geestelijke gezondheid, tenminste, wat ik daaronder versta. Wilt u er misschien een paar met me doornemen?’
Alar knikte beleefd. Hij wist dat Shey de dia’s meer wilde vertonen om zichzelf gerust te stellen dan om zijn gast aangenaam bezig te houden.
Er stond de psycholoog de ruwste schok van zijn leven te wachten.
Shey stelde vlug de stereograaf en het drie-deekubusscherm op. ‘We beginnen met een paar interessante doolhof dia’s,’ tsjirpte hij terwijl hij de lamp uitknipte die aan een haak aan het plafond bungelde. ‘Het vermogen om vlug doolhofproblemen op te lossen houdt in sterke mate verband met het analyseren van onze dagelijkse problemen. De weifelende doolhof-oplosser pluist zijn problemen stukje bij beetje uit en mist de cerebrale integratie die zo karakteristiek is voor bestuurders.
Het is interessant om er even op te wijzen dat een schizofreen persoon alleen de meest eenvoudige doolhofproblemen kan oplossen, zelfs na herhaalde pogingen. Hier hebben we dus de eerste en eenvoudigste. Witte ratten lossen dit – met het muurtje op de vloer opgesteld natuurlijk – in drie of viermaal op. Een kind van vijf dat het ziet zoals wij het dadelijk zullen zien, lost het in ongeveer dertig seconden op. Volwassenen zien het direct.’
‘Heel duidelijk,’ zei Alar kil terwijl hij een valse uitgang in de buitenste doolhofgrens projecteerde en de echte uitgang wegdekte met een stuk valse grens.
Shey schoof zenuwachtig heen en weer maar hij vatte kennelijk zijn onvermogen om het doolhof op te lossen op als een geestelijke gril van voorbijgaande aard. Hij wisselde de dia.
‘Wat is de gemiddelde tijd voor deze?’ vroeg Alar.
‘Tien seconden.’
De Dief liet de tweede en de derde dia voorbijgaan zonder in het beeld in te grijpen. Shey’s opluchting was zelfs in het donker duidelijk merkbaar.
Maar bij de vierde dia sloot Alar om beurten bepaalde doolhofgangen af en maakte ze weer vrij en hij wist dat Shey die naast de projector stond zijn ogen uitwreef. De kleine psycholoog zuchtte dankbaar toen zijn gast voorstelde de doolhof reeks voor gezien te houden en iets anders te proberen.
De Dief lachte in stilte.
‘Onze tweede reeks dia’s, dr. Talbot, vertoont een cirkel en een ellips naast elkaar. Op elke volgende dia – er zijn er twaalf – wordt de ellips ronder. Personen met het fijnste visuele onderscheid kunnen de verschillen op alle twaalf platen waarnemen. Honden kunnen er twee zien, apen vier, kinderen van zes jaar tien en de doorsnee mens ziet er elf. Telt u zelf uw score maar. Hier komt de eerste.’
Op een zwart veld was een grote witte cirkel te zien en naast de cirkel bevond zich een heel smalle ellips. Dat was tamelijk duidelijk. Alar besloot tot de volgende te wachten.
Bij de tweede dia fronste Shey zijn voorhoofd, haalde de dia uit de projector, hield hem tegen het licht van het scherm en stopte hem er weer in. Bij de derde dia begon hij op zijn lippen te bijten. Maar hij hield vol. Toen ze de tiende gehad hadden transpireerde hij bovenmatig en likte hij het zweet weg uit zijn mondhoeken.
De Dief bleef neutrale opmerkingen maken bij elke dia die werd vertoond. Hij voelde in het geheel geen medelijden met Shey, die op geen enkele manier kon weten dat er vanaf de tweede dia helemaal geen ellipsen te zien waren, alleen paren identieke cirkels. Elke ellips was afgedekt door een projectie uit Alars ogen en hij had er een cirkel voor in de plaats gesteld.
Shey maakte geen aanstalten de elfde dia in de projector te stoppen. Hij zei: ‘Zullen we hier maar ophouden? U heeft nu vast wel een algemene indruk…’
Alar knikte. ‘Erg interessant. Wat heeft u nog meer?’
Zijn gastheer aarzelde en morrelde schijnbaar aan het huis van de projector. Ten slotte giechelde hij glazig. ‘Ik heb nog een paar Rorschachs. Ze zijn min of meer gestileerd maar ze doen dienst om psychosen in ontwikkeling op te sporen.’
‘Als dit u te veel vermoeit – ‘ begon Alar met duivelse tact. ‘Helemaal niet.’
De Dief glimlachte verbeten.
Het scherm lichtte weer op en de bolle psycholoog hield een dia omhoog tegen het licht ervan om hem langdurig te controleren. Toen schoof hij de dia in de projector.
Hij merkte op: ‘Voor een normaal persoon lijkt de eerste dia op een symmetrisch silhouet van twee balletdansers of twee huppelende kinderen of soms twee spelende honden. Psychotische personen zien natuurlijk iets dat ze griezelig of macaber vinden, zoals een tarantula, een duivelsmasker, of een – ‘
Alar had het beeld vlot veranderd in een grijnzende doodskop. ‘Lijkt sprekend op een stel dansers, niet?’ merkte hij op.
Shey trok zijn zakdoek te voorschijn en veegde zijn gezicht af. De tweede dia stopte hij zonder een woord te zeggen in de projector, maar Alar hoorde hem rammelen toen hij de dia met trillende vingers op zijn plaats liet vallen.
‘Lijkt erg op twee bomen,’ merkte de Dief peinzend op, ‘of misschien twee veren of mogelijk twee beekjes die in een wei samenkomen. Wat zou een psychotisch persoon hier zien?’
Shey stond sprakeloos en bewegingloos, zo te zien meer dood dan levend. Hij scheen zich van niets anders in de kamer bewust dan van het beeld in het kubusscherm en Alar voelde dat de man er gefascineerd en vol afschuw naar staarde. Hij zou er heel wat voor over gehad hebben om het wezen te bekijken wiens verwrongen geest hij nu verwoestte maar het leek hem het beste het beeld te blijven vervormen.
‘Wat zou een gek zien?’ herhaalde hij kalm.
Shey’s fluisterstem was niet meer te herkennen. ‘Een stel witte armen.’
Alar strekte zijn arm uit, schakelde projector en scherm uit en sloop stil het donkere vertrek uit. Zijn gastheer verroerde zich niet.
De Dief was nog geen twee stappen verder de gang in toen een gedempte giecheluitbarsting onder de dichte deur uitrolde – toen nog een en nog een – en op het laatst zoveel dat ze in een lange parelende aanval in elkaar overvloeiden.
Toen hij de hoek om liep naar zijn eigen hut hoorde hij het nog steeds. Hij streek over zijn sik en grijnsde.
Stationsmeester Miles en Florez die ergens een verhit debat over voerden, liepen hem voorbij zonder zijn beleefde knikje te beantwoorden of hem zelfs maar te zien. Hij keek hen bedachtzaam na tot ze om de hoek verdwenen. Zij bezaten de ideale geestesgesteldheid – ze waren gek en ze wisten het niet. Hun onwankelbare vertrouwen in hun onvermijdelijke ondergang omhulde hen met een aura van doelgericht verstandig gedrag.
Zonder dat vertrouwen zou hun geestelijke afbrokkeling zich waarschijnlijk vlug en volledig voltrekken. Ze zouden ongetwijfeld liever sterven dan aan het eind van hun dienst levend het station verlaten.
Hij vroeg zich af of Shey zich op even dramatische wijze zou aanpassen aan zijn pas verworven krankzinnigheid.