4
De slagkruiser Rirga bevond zich op een patrouilletocht en commandant Ernst Dallman zat in zijn kajuit op zijn gemak een spelletje schaak te spelen met de schaakrobot. Hij stond op het punt de koningin van de robot in de val te lokken, een spannende zet, omdat deze robot geprogrammeerd was op excentriciteit en je nooit wist of hij zou reageren als een idioot of als een genie, en een schijnbare vergissing kon een stommiteit of een listig opgezette val zijn.
Op dat kritieke moment werd hij gestoord door de verbindingsofficier van de Rirga die Dallman een boodschap overhandigde. Uit zijn verontschuldigende manier van doen en de snelheid waarmee hij verdween, begreep Dallman dat het geen goed nieuws was. De officier wilde juist de deur achter zich dicht doen toen een woedend gebrul hem haastig deed terugkeren.
Dallman tikte dreigend op de strook papier. ‘Dit is een bevel van de gouverneur van deze sector.’
‘Ja, meneer.’
‘Schepen van de vloot nemen geen bevelen aan van bureaucraten en halfzachte politici. Wees zo goed Zijne Hoogheid mee te delen dat er een instelling is die bekend staat als het hoofdkwartier van de vloot, waar men de illusie koestert dat men volledige zeggenschap heeft over zijn eigen schepen. Ik ben op het ogenblik bezig met de uitvoering van een opdracht met prioriteit drie, en het feit dat ik toevallig een stukje van zijn zogenaamde territorium doorkruis, geeft een gouverneur van een sector niet het recht mij opdrachten te geven.’
De verbindingsofficier frommelde aan de klep van een zak en haalde zijn memorator te voorschijn. ‘Als u het bericht wilt dicteren, meneer – ‘
‘Dat bericht heb ik je net gegeven. Je bent verbindingsofficier. Doe je werk. Ik veronderstel dat je de taal voldoende beheerst om de man op een vriendelijke manier duidelijk te maken dat opdrachten voor de ruimtemarine moeten komen via de officiële kanalen van de ruimtemarine? Doe dat dan. En zeg tegen eerste officier Protz dat ik hem wil spreken.’
‘Ja, meneer.’
De verbindingsofficier blies overhaast de aftocht. Een ogenblik later kwam eerste officier Protz binnengeslenterd, beantwoordde Dallmans dreigende blik met een grijns en ging rustig zitten.
‘Hoe lang blijven we in deze sector?’ vroeg Dallman.
Protz dacht even na. ‘Ongeveer achtenveertig uur.’
Dallman smeet het bericht op zijn bureau. ‘Dat is vierentwintig uur te lang.’
‘Een of andere kolonie in moeilijkheden?’
‘Erger dan dat. De sectorgouverneur is vier patrouilleschepen kwijt.’
Protz ging recht overeind zitten; zijn grijns verdween. ‘Genadig heelal! Vier? Hoor eens, over twee of drie jaar ga ik met verlof. Het spijt me dat ik je niet kan helpen, maar dat verlof zet ik niet op het spel, al had de Kanselier zelf vier patrouilleschepen verloren.’
‘Niet alleen dat die uil van een gouverneur vier patrouilleschepen tegelijk verliest,’ ging Dallman verder, ‘maar hij heeft de ongelooflijke brutaliteit mij opdracht te geven ze op te sporen. Opdracht, hoor je. Ik heb hem laten weten dat we bij de ruimtemarine de hiërarchieke weg bewandelen, maar hij heeft tijd genoeg om zich in verbinding te stellen met het hoofdkwartier en het bevel door hen te laten uitvaardigen. En omdat de Rirga op een normale patrouilletocht is, zullen ze dat maar al te graag doen.’
Protz bukte zich en raapte de strook papier op. Toen hij het bericht gelezen had grijnsde hij weer. ‘Het kon erger. Je hebt kans dat we ze alle vier op dezelfde plaats vinden. De W-439 wordt vermist. Wat betekent die “W” ‘?
‘Misschien is het privé-eigendom. De anderen zijn van de patrouillesector.’
‘Hm. De W-439 wordt vermist, dus sturen ze de 1123 er op uit om te kijken waar hij gebleven is. Dan sturen ze de 519 achter de W-439 en de 1123 aan, en de 1468 achter de W-439 en de 1123 en de 519. Jammer dat we toevallig in de buurt zijn. Nu zullen we nooit weten hoeveel schepen de gouverneur zou zijn kwijtgeraakt voor het tot hem doordrong dat dit niet de juiste manier is.’
Dallman knikte. ‘Het is vreemd, hè?’
‘We kunnen wel aannemen dat het geen technisch mankement is. Die patrouilleschepen zijn betrouwbaar, en het is onwaarschijnlijk dat ze het alle vier tegelijk hebben opgegeven.’
‘Precies. En niet meer dan een vijfde van de planeten in deze sector is in kaart gebracht, en minder dan een tiende is bestudeerd. Een onbekende planeet kan onverwachte moeilijkheden opleveren. Ik durf te wedden dat we ze alle vier op dezelfde planeet terugvinden en dat ze allemaal met dezelfde moeilijkheden te kampen hebben. Ga naar de kaartenkamer en kijk of je het gebied waar we moeten zoeken kunt afbakenen. Misschien hebben we geluk.’
Vierentwintig uur later kwam het officiële bevel van het hoofdkwartier van de vloot en de Rirga wijzigde zijn koers. Protz liep opgewekt fluitend door de controlekamer en maakte ingewikkelde berekeningen met een driedimensionale rekenliniaal. De technici die zijn berekeningen controleerden met behulp van een hele rij computers, hadden moeite hem bij te houden.
Ten slotte kwam hij met een aantal coördinaten die Dallman sceptisch aannam. ‘Ik heb om een gebied gevraagd, geen sterrenstelsel.’
‘Ik denk dat we ze hier zullen vinden,’ zei Protz. Hij liep naar de kaart. ‘De W-439 heeft zich het laatst hier gemeld, toen het déze koers volgde. Het schip was kennelijk op weg hierheen, en waarschijnlijk is daar maar één bewoonbare planeet. We kunnen dit zaakje in een paar dagen opgeknapt hebben.’
Dallman knikte grimmig. ‘En wanneer – áls – we dat hebben gedaan, zal ik ervoor zorgen dat de patrouilleafdeling van deze sector zijn methodes herziet. Als je gelijk hebt, zijn er vier schepen achter elkaar op een onbekende planeet geland, en niet een van hen heeft de moeite genomen het hoofdkwartier te laten weten waar ze zich bevonden en wat ze daar uitspoken. Als de marine zo te werk ging – ‘ Hij keerde zich naar Protz. ‘Hoe haal je het in je hoofd? Een paar dagen om vier patrouilleschepen te vinden? Je bent zo lang in de ruimte dat je vergeten bent hoe groot een planeet is!’
Protz haalde onverschillig zijn schouders op.
‘Ach, zoals je zelf al zei, misschien hebben we geluk.’
Ze hadden geluk. Er was één bewoonbare planeet, met één enkel lang, smal subtropisch continent. Op hun eerste vlucht rond de planeet ontdekten ze de vier glanzende patrouilleschepen, die netjes op een rij stonden op een grasveld langs de kust.
Dallman bestudeerde de cijfers van de waarnemers, bekeek de films en barstte uit: ‘Tegen de tijd dat we weer terug zijn op onze koers, zijn we een maand op ons schema achter en die idioten hebben gewoon vakantie genomen om te gaan vissen.’
‘We zullen moeten landen,’ zei Protz. ‘We weten het per slot niet zeker.’
‘Natuurlijk landen we – maar pas als we alle voorschriften hebben gevolgd voor het landen op een onbekende planeet. En bij elke fase berichten we het hoofdkwartier wat we hebben gedaan, voor het geval we gered moeten worden. Als ons hetzelfde overkomt als die vier patrouilleschepen, dan moeten we zorgen dat we een goed excuus hebben.’
‘Oké,’ gaf Protz toe. ‘We landen, maar volgens de regels.’
Dallman keek nog steeds naar de filmstrips. ‘Nou, nou,’ zei hij lachend. ‘Als dit achter de rug is en als ik die lui van die patrouillevaartuigen een flinke schop onder hun kont heb gegeven, ga ik vissen.’
Protz leidde de landingsprocedure in en voordat hij de helft van de voorgeschreven verkenningen had uitgevoerd, kwam het hoofdkwartier tussenbeide en gaf bevel onmiddellijk te landen.
Protz keek ongelovig naar het bericht. ‘Wie was er aan boord van dat particuliere schip? De zwager van een lid van het federale congres?’
‘Minstens,’ zei Dallman.
‘Ga je protesteren tegen dat bevel?’
Dallman schudde het hoofd. ‘Ik zou het toch verliezen, en wat denk je dat er gebeurt als die lui wat zou overkomen terwijl ik aan het protesteren ben? Het is blijkbaar iemand die belangrijk genoeg is om een slagkruiser op het spel te zetten.’
De Rirga kwam zachtjes neer langs de kust op ongeveer duizend meter afstand van de patrouilleschepen. Na de routinetests verrichtte de veiligheidsdienst een nauwkeurig onderzoek van de landingsplek. Daarna ging Protz met een groepje mannen de patrouilleschepen inspecteren onder dekking van de kanonnen van de Rirga.
Dallman stond bovenaan de loopplank te wachten toen hij terugkwam.
‘Geen spoor van moeilijkheden,’ zei Protz. ‘Het lijkt wel of de schepen zijn geland en de bemanning er toen vandoor is gegaan en de schepen heeft achtergelaten.’
‘Geef het door aan het hoofdkwartier,’ zei Dallman. ‘Als je het mij vraagt, is dit óf een heel eenvoudig zaakje, óf we zitten met een groot ruimtemysterie.’
Protz ging terug naar de controlekamer en Dallman liep de loopplank af, wandelde in de richting van het strand en snoof gretig de frisse zeelucht op.
‘Schitterend!’ mompelde hij. ‘Waarom heb ik die planeet niet eerder ontdekt?’
Zijn verbindingsofficier was hem achterna gelopen met een draagbaar apparaat, diep beledigd dat een marineofficier een militaire operatie moest uitvoeren op een andere plek dan de commandopost van zijn schip. ‘Eerste officier Protz,’ zei hij.
Dallman, die de zee bewonderde, nam niet de moeite zich om te draaien.
‘Laat maar horen.’
De officier zei: ‘Ga uw gang, meneer,’ en richtte de stem van Protz op Dallman.
‘Het dorp is kort geleden verlaten, commandant,’ zei Protz. ‘Ik stel voor dat we de patrouilles samenvoegen voor een onderzoek in die richting. Als de inboorlingen de bemanning van de patrouillevaartuigen gevangen hebben genomen, hebben ze waarschijnlijk voldoende wapens om een kleine patrouille te overvallen.’
‘Uitstekend,’ zei Dallman.
Hij slenterde langs het strand tot hij bij het punt kwam waar de schildwachten hun post hadden betrokken. De verbindingsofficier, die hem nog steeds volgde, zei plotseling: ‘Commandant – we hebben een inboorling gevonden!’
‘De Rirga hoort één inboorling toch wel aan te kunnen zonder zijn commandant lastig te vallen,’ zei Dallman.
‘Misschien kan ik beter zeggen dat hij ons heeft gevonden, commandant. Hij is regelrecht naar de schildwachten gelopen, en hij zegt dat hij de commandant wil spreken.’
Dallman keerde zich om en staarde hem aan.
‘Geeft hij de voorkeur aan een bepaalde taal?’
‘Hij spreekt Galactisch, commandant. Ze willen weten wat ze met hem moeten doen.’
‘We zullen wel net moeten doen of hij een belangrijk man is. Zeg dat ze wat rekwisieten klaarzetten, dan zal ik hem officieel ontvangen. Weet de eerste officier hiervan?’
De verbindingsofficier kreeg een kleur. ‘Eerste officier Protz zegt dat het waarschijnlijk de plaatselijke jachtopziener is, die komt klagen dat de bemanning van de patrouilleschepen zonder vergunning is gaan vissen.’
Dallman ging terug naar de Rirga en trok zijn gala-uniform aan met alle onderscheidingen. Toen liep hij naar de regelkamer om de inboorling op het scherm te bekijken voor hij hem persoonlijk ontving.
De jongeman zag er intelligent uit en was een toonbeeld van lichamelijke perfectie, al droeg hij alleen een lendendoek van twijfelachtige makelij. Als hij zenuwachtig was bij het vooruitzicht de commandant van de Rirga te ontmoeten, dan wist hij dat goed te verbergen.
Protz kwam binnen en vroeg: ‘Klaar, commandant?’
‘Ik kijk even naar de inboorling,’ zei Dallman. ‘Merkwaardig dat er op zo’n afgelegen planeet mensen wonen, vind je niet? Vergeten kolonies tengevolge van oorlog of een andere catastrofe zijn altijd een geliefd onderwerp geweest, maar ik heb er nog nooit één met eigen ogen gezien.’
‘Deze planeet is toch veel te afgelegen daarvoor,’ zei Protz.
‘Dat weet ik nog zo net niet. Historici geloven dat geen van die oude kolonies het heeft overleefd, maar een van de schepen kan uit de koers zijn geraakt en hier een kolonie hebben gesticht. Of er kan een privé-expeditie zijn geland, die niet meer kon of wilde vertrekken. Als hun uitrusting versleten was, het ruimteschip ontmanteld voor het metaal, en als ze hier geen metaal vonden of niet wisten hoe ze dat moesten delven en smelten, zouden ze moeten voortbestaan als een primitieve gemeenschap. Na een paar honderd jaar zouden ze net zulke “inboorlingen” zijn geworden als een inheemse bevolking. Dit zou wat voor de antropologen zijn. Heb je het hoofdkwartier op de hoogte gesteld? Laten we dan maar met hem gaan praten.’
Dallman wandelde de loopplank af en toen hij dichterbij kwam zag hij dat de mannen van de erewacht moeite hadden hun gezicht in de plooi te houden.
Hij moest zelf ook een glimlach onderdrukken. Een marinecommandant in groot tenue die met veel ceremonieel een inboorling in een lendendoek ontving was wel de moeite waard.
Ze hadden houten panelen uit de lounge gehaald en die in een kring op een beschaduwde plaats niet ver van het ruimteschip opgesteld. In het midden stonden stoelen en een conferentietafel, die merkwaardig uit de toon vielen in die landelijke omgeving, maar Dallman hoopte dat de inboorling voldoende onder de indruk was om zich vriendelijk te gedragen.
De erewacht presenteerde het geweer toen Dallman naderbij kwam. De inboorling bleef rustig staan, omringd door grinnikende officieren. Dallman fronste zijn wenkbrauwen en hun grijns verdween.
De inboorling liep naar hem toe. ‘Ik groet u. Mijn naam is Fornri.’
‘Ik ben commandant Dallman,’ antwoordde Dallman. Hij ging in de houding staan en salueerde. Toen deed hij een stap opzij en maakte een uitnodigend gebaar. Een officier opende een deur in de cirkel van schermen; Fornri liep naar binnen en draaide zich om toen Dallman en Protz hem volgden.
Hij negeerde de aangeboden stoel en keek Dallman vol waardigheid aan. ‘Tot mijn spijt is het mijn plicht u mee te delen dat u en de bemanning van uw schip onder arrest staan,’ zei hij.
Dallman liet zich zwaar in een stoel zakken. Hij keek beteuterd naar Protz, die hem grinnikend een knipoog gaf. De inboorling had vrij luid gesproken en buiten de cirkel hadden de wachtende officieren moeite hun lachen te bedwingen.
Een halfnaakte inboorling, met nog niet eens een speer in zijn hand, was rustig het terrein opgewandeld en arresteerde de bemanning van de Rirga. Het was een mooie mop – als iemand het ooit zou geloven.
Dallman zei kwaad: ‘Stil! Dit is een ernstige zaak.’ Het gelach verstomde. Dallman wendde zich tot Fornri. ‘Hoe luidt de aanklacht?’
De inboorling dreunde op: ‘U bent op verboden terrein geland, zonder officiële toestemming, u hebt zich opzettelijk aan de gebruikelijke formaliteiten en quarantaine-maatregelen onttrokken, u wordt verdacht van smokkel en het dragen van wapens zonder officiële toestemming. Wees zo goed mij te volgen, dan zal ik u naar uw voorlopige verblijfplaats brengen.’
Dallman wendde zich weer tot zijn officieren. ‘Hou op met dat idiote gegrinnik,’ snauwde hij.
Het gegrinnik hield op.
‘Deze man vertegenwoordigt het burgerlijk bestuur,’ ging Dallman verder. ‘Tenzij er speciale bepalingen zijn, zijn militairen verplicht te gehoorzamen aan het burgerlijk recht.’ Hij vroeg aan de inboorling:
‘Heeft deze planeet een centrale regering?’
‘Ja,’ antwoordde de inboorling.
‘Hebt u de bemanning van de patrouilleschepen gevangen genomen?’
‘Ja.’
‘Ik vraag om toestemming mijn meerderen op de hoogte te stellen van de aanklacht.’
‘Op twee voorwaarden. Alle wapens die u van boord hebt meegenomen worden verbeurd verklaard; en alleen uzelf hebt toestemming om terug te keren naar het schip.’
‘Mag ik verzoeken om een onmiddellijke behandeling door het gerechtshof?’
‘Toegestaan.’
Dallman wendde zich tot Protz. ‘Laat de mannen hun wapens neerleggen op de plaats die hij aangeeft.’
‘Dat meen je niet!’ riep Protz uit, met een hysterische klank in zijn stem. ‘Een inboorling in een lendendoek – wat zou er gebeuren als we gewoon weggingen?’
‘Waarschijnlijk niets,’ antwoordde Dallman, ‘maar een paar honderd onafhankelijke planeten zouden onmiddellijk in het geweer komen als ze erachter kwamen. De verplichtingen van de Federatie jegens elke onafhankelijke planeet zijn duidelijk neergelegd in een enorm aantal verdragen.’
Dallman opende de deur, liep naar buiten en draaide zich toen nog een keer om. ‘Laat de mannen hun wapens neerleggen op de plaats die hij aangeeft,’ zei hij weer.
De rechtszaal bevond zich op een prachtige glooiing aan de kust. Het krioelde er van de inboorlingen die er niet naar uitzagen dat ze precies wisten wat er aan de hand was. Aan de voet van de helling, achter iets dat verdacht veel leek op een enorme kalebas, zaten de rechters: een meisje en twee jongemannen. De stoelen van de verdediger en de openbare aanklager waren ook gemaakt van kalebassen, en Dallmans stoel was zo comfortabel dat hij erover dacht er een te kopen.
Het vonnis stond natuurlijk van tevoren vast. Niet alleen dat, maar het gehele tafereel had iets van een slecht ingestudeerd drama dat werd opgevoerd door een amateurgezelschap. Ze verprutsten hun teksten. De verdediging scheen geacht te worden zijn mond te houden, want elke vraag en elk protest veroorzaakten hevige ontsteltenis zowel bij de aanklager als bij de rechters. De inboorling Fornri, die hen gearresteerd had, functioneerde tevens als openbare aanklager. Hij noemde de vrouwelijke rechter de ene keer ‘Edelachtbare’ en dan weer verstrooid ‘Dalla’. Fornri’s assistent, een inboorling genaamd Banu, scheen tijdens het gehele proces te slapen, maar als de aanklager of de rechters geen raad wisten met een of andere rechtskundige kwestie, gaf Fornri hem een por in zijn zij, fluisterde een vraag in zijn oor en kreeg – na enig overdenken – een gefluisterd antwoord.
Aan de ene kant, half achter de rechters, zat een inboorling, Larno genaamd, voor een met klei bestreken mat die was opgehangen. Toen Dallman dat voor het eerst zag, gaf hij zijn raadsman, de jonge rechtskundige officier van de Rirga, een stomp en fluisterde schertsend: ‘De griffier.’ Hij vergiste zich slechts ten dele. De taak van Larno was, zoals ze later ontdekten, het registreren van de boetes die werden opgelegd.
Luitenant Darnsel had even weinig illusies over de afloop als Dallman, maar als hij toch hier moest zijn, was hij vast van plan zich te amuseren. Hij legde een gave voor toneelspel aan de dag en een improvisatietalent die Dallman niet achter hem gezocht zou hebben. De trillende verontwaardiging waarmee hij overeind sprong en ‘Protest’ riep was een juweeltje van acteerkunst.
De inboorlingen vertoonden weer tekenen van ontsteltenis. Dallman begreep niet waarom. Ze hadden elk punt dat luitenant Darnsel naar voren had gebracht, met het grootste gemak kunnen weerleggen.
‘Omschrijf uw protest,’ antwoordde een van de rechters.
‘We kunnen op geen van de aanklachten worden veroordeeld – opzettelijk negeren van landingsvoorschriften, douaneformaliteiten, landen op verboden gebied, enzovoort – omdat u de naderende schepen niet op de hoogte stelt van uw voorschriften.’
De aanklager en de rechters luisterden met een bezorgd gezicht.
Darnsel ging verder. ‘U bent verplicht de naderende schepen te instrueren, en als u dat niet doet, bent u zelf schuldig aan verzuim.’
De rechters wisselden een ongeruste blik uit.
‘Wat heeft de edelachtbare advocaat van de planeet hierop te zeggen?’ vroeg de opperrechter.
Fornri wendde zich weer tot de duttende Banu, die na een tijdje een antwoord fluisterde. Fornri knikte, stond op en keek naar luitenant Darnsel. ‘Wilt u het gerechtshof meedelen welke stappen u hebt ondernomen om u op de hoogte te stellen van de landingsvoorschriften?’
‘We hebben afgestemd op het standaard communicatiekanaal, zoals van elk schip wordt geëist dat een planeet nadert. Dezelfde voorschriften verplichten elke planeet zijn voorschriften uit te zenden in de gemeenschappelijke Galactische taal, en mee te delen welk kanaal zal worden gebruikt voor het doorgeven van de landingsinstructies en de toestemming om te landen. Het is duidelijk dat u dat verzuimd hebt, en dit verzuim kan uw planeet duur te staan komen.’
Fornri overlegde weer met Banu en vroeg toen: ‘Waar staat die eis, waarover u het hebt? Waarin is die vermeld? Wij zijn een onafhankelijke planeet. Wie eist dit van ons?’
‘Die eis is vermeld in elke interplanetaire overeenkomst en in elk handels en communicatieverdrag,’ zei luitenant Darnsel.
‘Wij hebben zo’n overeenkomst of verdrag niet,’ antwoordde Fornri.
Darnsel dacht even na, haalde toen nonchalant zijn schouders op en mompelde: ‘Touché.’ Hij liep in de richting van zijn stoel, maar draaide zich toen weer om naar Fornri. ‘Hebt u er bezwaar tegen als ik uw wetboek raadpleeg?’
Fornri keek hem verbijsterd aan, maar zei beleefd: ‘In ‘t geheel niet.’
Darnsel liep naar Banu en begon een fluisterend gesprek met hem terwijl de rechtbank en het publiek verbaasd toekeken. Ten slotte richtte Darnsel zich op en wendde zich tot de rechtbank.
‘Ik heb geen vragen meer.’
De vrouwelijke rechter zei: ‘Ik verzoek de rechtbank de boetes vast te stellen.’
‘Uitstekend, edelachtbare,’ zei Larno. ‘Vijfmaal een aanklacht wegens het verzuim om met officiële toestemming op de vastgestelde immigratiepunten te landen.’ Hij wendde zich tot Darnsel en Dallman en voegde er op verontschuldigende toon aan toe: ‘Dat is één voor elk schip.’
Ze keken belangstellend toe terwijl hij stond te schrijven, en toen hij klaar was sprong Darnsel met een kreet van verontwaardiging overeind. Het was nu geen toneelspel meer. ‘Honderd vijfentwintigduizend credits!’ riep hij uit.
‘Volgende aanklacht, alstublieft,’ zei de vrouwelijke rechter. Darnsel stond met smekend uitgestrekte armen. Fornri negeerde hem.
‘De volgende aanklacht, edelachtbare, is het zich opzettelijk onttrekken aan douane en quarantainemaatregelen. Als vijfde in een reeks moedwillige onwettige handelingen heeft heden een schip van de ruimtemarine van de Galactische Federatie van Onafhankelijke Planeten ons gebied geschonden – ‘
Darnsel zette zijn dramatische pantomime voort, maar noch de rechters, noch de aanklager schonken er ook maar de minste aandacht aan.
Evenmin had het enig effect op het uiteindelijke resultaat.
Toen ze de ‘rechtszaal’ verlieten, op eerbiedige afstand gevolgd door de inboorlingen, merkte Darnsel op: ‘Ik weet wat roverij is, meneer, en ik heb enige ervaring met afpersing, maar dit – een half miljoen credits boete – ik heb er geen woorden voor.’
Dallman antwoordde filosofisch: ‘Ze hebben er dertigduizend afgetrokken, om er een rond getal van te maken. Dat was erg aardig van ze.’
‘De regering zal dat nooit betalen. Ze zullen ons hier rustig laten verrotten.’
‘Ze betalen wel,’ zei Dallman vol vertrouwen. ‘Ze moeten wel, om politieke complicaties te vermijden.’
‘Waar moet dat geld vandaan komen? Zeker van onze salarissen voor de komende eeuw.’
‘O, nee. We hebben opdracht gekregen om onmiddellijk te landen, en we hebben het bevel opgevolgd. Als iemand die boete van zijn salaris moet betalen, dan niet wij. Wat heb je die jonge kerel gevraagd die als wetboek functioneert?’
‘Ik heb hem gevraagd op welke leeftijd iemand op deze planeet meerderjarig wordt. Al die rechters leken me verdacht jong – ik dacht al dat ik een mooie reden had gevonden om de zaak te laten seponeren.’
‘En wat zei hij?’
‘Ik had enige moeite hem duidelijk te maken wat ik bedoelde met “meerderjarig”, en toen antwoordde hij dat iedereen voor zichzelf kon uitmaken wanneer hij meerderjarig was. Ik ben er verder maar niet op ingegaan. Wat gaat u nu doen, meneer?’
‘Me in verbinding stellen met het hoofdkwartier en om instructies vragen,’ zei Dallman. Hij glimlachte wrang. ‘Zo iets kan alleen in het paradijs gebeuren.’