De eeuwige kringloop
Ten slotte zei Haze-Gaunt tamelijk bedachtzaam: ‘Het is voor de agressor een beroepsrisico dat het slachtoffer ongeduldig wordt en de eerste klap uitdeelt. Maar dit overnemen van het initiatief is onzinnig en zelfs idioot, want in zo’n geval hebben onze lanceerbases algemene orders om over te gaan op volledige verwoestingspatronen in plaats van de oorspronkelijk geplande verwoesting van een derde deel.’
‘Mag ik misschien opperen, excellentie,’ klonk de droge, ernstige stem van Juana-Maria die net was binnengereden, ‘dat Shimatsu de schaal van uw vergeldingsaanval heeft voorzien? Dat zijn eigen verwoestingspatroon voor het Keizerrijk even onbeperkt is?’
Keiris’ gezicht werd langzaam spierwit toen ze Haze-Gaunts mond zag vertrekken in een afschuwelijke grijns. Maar het kon geen lach zijn. Al die tien jaar dat zij hem kende had hij niet gelachen.
Hij zei: ‘Dat was ook een risico waarmee ik rekening heb gehouden. De beschaving moet dus verdwijnen, zoals de Toynbee-aanhangers zo vreselijk en alom hebben verkondigd. Maar ik blijf hier niet om erover te treuren. En ik denk dat deze laatste ontwikkeling op geweldige wijze de identiteit van meneer X en dus Alar oplost.’
Hij keerde zich woest naar het Brein. ‘Waarvoor denk je dat ik jou en je Dieven de T-tweeëntwintig liet bouwen? Onderzoek? Ontdekkingsreizen? Bah! Het zwakke, nietige menselijke ras verdwijnt, maar ik zal ontsnappen en leven! En ik zal verder ontsnappen dan ik ooit had kunnen dromen, want ik zal die onoverwinnelijke veroveraar van tijd en ruimte worden, Alar de Dief!’
Nu schreeuwde hij honend tegen het geschonden maar vreedzame gezicht van het Brein. ‘Wat een stommerd was jij! Ik weet dat jij zelf in de T-tweeëntwintig hoopte te ontsnappen. Daarom liet je hem bouwen. En je liet zelfs een supergeheime gang, dat dacht je tenminste, aanleggen van je koepel naar de hangar van de T-tweeëntwintig. Misschien vind je het interessant, bedrieger, om te vernemen dat die tunnel afgesloten is.’
‘Dat weet ik,’ lachte het Brein. ‘De “geheime” gang was slechts een afleidingsmanoeuvre. Ik ben van plan de T-tweeëntwintig langs een veel doelmatiger weg te bereiken. Aangezien jij je meest kundige wetenschapsmensen in de armen van de ondergrondse Dieven dreef, heb je waarschijnlijk nooit een afdoende uitleg gehad over het Dievenpantser. Dat bestaat eigenlijk uit een veld van negatieve versnelling en een noodzakelijke consequentie daarvan is dat snel naderende lichamen, zoals kogels van KP’s, sterk worden afgestoten.
Je weet misschien dat versnelling synoniem is met kromming van ruimte en het scherpe Haze-Gaunt verstand heeft nu ongetwijfeld met redeneren het feit ontdekt dat dit microfilmmechanisme hier voor mij in werkelijkheid in staat is de ruimte te beheersen rondom ieder die een Dievenpantser draagt. In vroeger tijden zou zo’n verschijnsel waarschijnlijk teleportatie genoemd zijn.
Haze-Gaunt, ik hoop niet dat jij de T-tweeëntwintig zult betreden – ik hoop niet dat jij Alar zult worden. Een paar uur geleden heeft Alar zijn geheugen teruggevonden en nu is hij volledig opgegaan in een intelligentie die wij ons niet kunnen voorstellen. Als hij zich zijn verleden als jou herinnerde, dan is voor de mensheid alle hoop verloren. Als hij zich zijn verleden als mijzelf herinnerde, valt er volgens mij nog wel iets te redden uit deze troep die jij ervan hebt gemaakt.’
Het oranje lampje op de microfilm leesapparatuur was helgeel geworden en werd even heel fel.
‘Het potentiaal dat tot nu toe is opgebouwd is genoeg om me in de stuurhut van de T-tweeëntwintig te brengen,’ zei het Brein rustig, ‘maar ik moet nog dertig seconden wachten omdat ik dit keer mijn vrouw meeneem.’
Hij lachte naar Keiris die met geluidloze lippen telkens en telkens weer het woordje “Kim!” vormde.
‘Er is nog een ding, nog één ding dat ik me afvraag,’ ging het Brein verder. ‘Die kwestie van jouw halfaapje, Haze-Gaunt – ‘
Een zacht, krassend gerommel rolde door het vertrek. Van ergens klonk het geraas van instortend metselwerk.
Het gele controlelampje op de microfilmmachine flikkerde even en doofde uit.
In een traag opstijgende stofwolk kwam Keiris overeind. Door het waas zag ze haar echtgenoot als razend aan de teleportatiemachine knutselen. Juana-Maria hield haar zakdoek voor haar mond en knipperde wild met haar ogen. Haze-Gaunt hoestte, spuugde toen en zocht om zich heen naar Keiris. Zij hijgde en hobbelde een stap achteruit.
Toen gebeurden er verscheidene dingen tegelijk. Haze-Gaunt sprong op haar af, smeet haar met een duizelig makende zwaai over zijn schouder en stond toen voor Kennicot Muir – het Microfilmbrein – die uit de deur van de plastic koepel naar buiten was gestormd.
Het leek wel of de grote man het hele vertrek vulde.
Haze-Gaunt deinsde achteruit met Keiris over zijn ene schouder en het halfaapje op de andere. ‘Ik schiet als je je verroert!’ schreeuwde hij tegen Muir terwijl hij met zijn pijltjespistool zwaaide. Hij begon achteruit te lopen in de richting van de liften.
Keiris, die zich de dood van Gaines en Haven herinnerde, probeerde wanhopig een soortgelijke waarschuwing uit te spreken, maar haar stem was verlamd. Ze wist haar rechter sandaal los te krijgen en uit te schoppen, en de lange tenen van haar rechtervoet omsloten juist het lange mes in de schede aan haar dij toen Muir antwoordde: ‘Ik ben immuun voor het gif. Ik heb het zelf ontwikkeld. Ik zal je dus vergezellen in je persoonlijke, op accu’s werkende lift. Ik denk niet dat de anderen – ‘
Hij werd onderbroken door een angstig, hoog gekwetter.
Het was het spookdiertje dat langs het been van de kanselier omlaag was gegleden en nu vergeefs probeerde de man tegen te houden door hem aan beide benen vast te grijpen.
‘Ga niet! Ga niet!’ riep het met een klein onmenselijk stemmetje.
Keiris hoorde Haze-Gaunt iets mompelen. Zijn been schoot uit. Het kleine dier zeilde door de lucht en smakte tegen de marmeren wand. Het bleef bewegingloos liggen waar het was gevallen met zijn lijfje op een vreemde manier gekrakt.
Muir rende vlug in hun richting toen Haze-Gaunt riep: ‘Is je vrouw ook immuun?’
Muir stond onmiddellijk stil en Haze-Gaunt vervolgde, vals grijnzend, zijn behoedzame tocht naar de deur van zijn lift.
Keiris rekte haar hals vanuit haar ongemakkelijke en pijnlijke houding en keek naar haar echtgenoot. Het leed op zijn gezicht deed haar hart smelten. Het was voor het eerst in tien jaar dat zijn vurige vermomming de nietszeggende, strakke, onbewogen uitdrukking losliet.
De liftdeur schoof open. Haze-Gaunt droeg haar naar binnen.
‘Het is afgelopen,’ kreunde Muir. ‘Dus hij is Alar. En hiervoor heb ik je tien jaar lang laten lijden – mijn arme lieveling – arme mensheid.’ Zijn stem was onherkenbaar.
In haar ongemakkelijke houding kon Keiris Haze-Gaunt geen gevaarlijke wond toebrengen. Toen wist ze wat ze moest doen.
De liftdeur gleed al dicht toen ze zich met een ruk zijwaarts van Haze-Gaunts schouder liet vallen. Het gewicht van haar lichaam verdraaide zijn arm en ze viel dwars in de deuropening. Terwijl ze viel riep ze: ‘Hij is Alar niet!’
Haar knie klapte dubbel onder haar lichaam en het mes tussen haar tenen schitterde in het licht. Ze viel met haar hele gewicht op het omhoog gerichte lemmet dat diep in haar hart doordrong.
Het lijk van de vrouw had de schuifdeur van de lift geblokkeerd. Haze-Gaunt rukte het lijk gehaast de lift in toen er een waas van beweging op hem af kwam.
De liftdeur schoof met een klap dicht en Juana-Maria was alleen in de kamer.
Het drietal, Kennicot Muir, Haze-Gaunt en Keiris, de levenden en de pas gestorvene, was verenigd in hun eigen geheimzinnige lot en had haar aan het hare overgelaten.
Lange tijd waren de mooie, bruine ogen in gedachten verzonken. Haar mijmering werd ten slotte gestoord door een schril gepiep van pijn.
Ondanks zijn gebroken rug ademde het slappe halfaapje nog en zijn grote sprekende ogen waren smekend op de hare gericht. Hun zielige boodschap was niet mis te verstaan.
Juana-Maria stak haar hand in een zijzak van haar rolstoel en pakte de injectiespuit en het flesje met pijnstiller. Toen aarzelde ze. Als ze het kleine beestje doodde, zou het flesje bijna leeg zijn. De komende paar minuten zouden voor haar zelf nog pijn genoeg brengen. Die vervloekte Haze-Gaunt ook. Verklungelde altijd zijn moorden.
Ze vulde vlug de spuit, reed de stoel naar het diertje toe en bukte zich traag om het op te tillen.
De injectie was zo gebeurd.
Ze trok de naald terug en het stervende diertje lag als een vod op haar schoot en staarde haar met snel verglazende ogen aan. En toen wist ze dat het dood was en dat zij was uitgeput. De titulaire heerseres over anderhalf miljard zielen kon niet eens haar eigen handen bewegen. De injectiespuit viel op de tegels en brak.
Wat was het nu makkelijk om voorgoed weg te zakken in een mijmering waaruit ze nimmer zou ontwaken. Dus Muir zou Alar worden en iets bereiken dat verwant was aan onsterfelijkheid. Dat was rechtvaardig. Zij vond dat de man eenvoudig een natuurlijke ontwikkeling volgde tot zijn logische besluit. En evenzo zou Haze-Gaunt ook moeten veranderen.
Ze vroeg zich af wat Muir-Alar kon doen om Operatie Einde te voorkomen. Misschien zou hij teruggaan in de tijd en Haze-Gaunt levenloos ter wereld laten komen. Maar dan zou er een andere, meedogenlozer dictator kunnen opstaan om de beschaving te vernietigen. De god-mens zou Muir natuurlijk kunnen verhinderen muirium te ontdekken of hij zou zelfs kunnen voorkomen dat de klassieke kernfysici, Hahn, Meitner, Fermi, Oppenheimer en de overigen het uraniumatoom splitsten.
Maar volgens haar zouden de ontdekkingen mettertijd dan wel door anderen worden gedaan. Misschien kon er met het Michelson-Morley experiment dat bewees dat materie zich samentrok in zijn bewegingsrichting en dat Einstein op zijn theorie over de gelijkwaardigheid van massa en energie bracht, zo geknoeid worden dat Michelson werkelijk het interferentiebeeld zou krijgen dat hij zocht.
Maar dan was daar nog het werk van Rutherford op het gebied van verdacht zware elektronen en een eindeloze hoeveelheid gezamenlijk onderzoek. En gezien het karakter van de mens, zou het wederom slechts een kwestie van tijd zijn.
Nee, het grootste probleem lag in de geest van de mens besloten. Hij was het enige zoogdier dat er koste wat het kost op uit was zijn eigen soort uit te roeien.
Ze was blij dat het niet haar taak was om de mensheid te vermenselijken of om een moedergodin voor Toynbee Tweeëntwintig te zijn.
Ze tuurde naar het hoopje bont op haar schoot en vroeg zich af of Muir de identiteit ervan ooit had begrepen. Misschien was zij de enige die het begreep.
Toen de tocht ten einde was, kwamen er twee wezens uit het schip te voorschijn. Kennicot Muir zou zich tot Alar ontwikkeld hebben. Het andere wezen zou Haze-Gaunt zijn – een veranderde Haze-Gaunt…
De verduisterde zaal draaide langzaam rond en rond. Ze kon niet langer haar lippen bewegen, maar ze kon haar ogen wel bewegen om nog eens naar het lijkje van het spookdier te kijken. Met grote moeite formuleerde ze haar laatste heldere gedachte: ‘Arme Haze-Gaunt. Arm klein dier, Haze-Gaunt. En dan te bedenken dat jij er altijd naar hebt gestreefd mij te doden.’
Een ogenblik later ontplofte het hele vertrek tot stof.
De leider, grijs, verweerd en met kille blik, bleef staan en snoof de lucht op die door het dal aandreef. Een paar honderd meter stroomafwaarts rook de oude Neanderthaler rendierbloed en ook een andere, onbekende lucht die erg veel leek op de sterke mengeling van vuil, zweet en mest die zo karakteristiek was voor zijn eigen troep, maar toch anders.
Hij draaide zich om naar zijn kleine groep en zwaaide met zijn vuursteenspeer als teken dat ze het spoor gevonden hadden. De andere mannen hieven hun speren omhoog om aan te geven dat ze het hadden begrepen en dat ze stil zouden volgen. De vrouwen verstopten zich in de spaarzame begroeiing op de hellingen van het dal.
De mannen volgden het rendierspoor langs de stroom en gluurden binnen een paar minuten naar een oude mannetjes-Eoantropus, drie vrouwtjes van verschillende leeftijd en twee kinderen, die allemaal verzadigd opgerold lagen onder een afdak van takken en rommel dat boven de oever van de stroom uitstak.
Uit een half verslonden rendierkarkas dat onder het hoofd van de oude man lag, sijpelde nog traag een stroompje bloed.
Een soort zesde zintuig waarschuwde Eoantropus voor het gevaar. Hij schudde zijn lijf van tweehonderd kilo en hurkte grommend boven het rendier terwijl hij met zijn bijziende ogen naar de indringers zocht. De vrouwen en kinderen kropen in een mengeling van angst en nieuwsgierigheid achter hem weg.
‘Alle mensen zijn broeders!’ schreeuwde de oude Neanderthaler. ‘Wij komen in vrede en we hebben honger.’
Hij liet zijn speer vallen en stak allebei zijn handen naar voren met de palmen omhoog.
Eoantropus balde zenuwachtig zijn vuist en tuurde onzeker naar de onwelkome gasten. Hij gromde een bevel tegen zijn kleine gezin en als schimmen verdwenen ze tegen de helling van het stroomdal. En na de indringers nog een laatste verwensing naar het hoofd geslingerd te hebben, holde de oude man zelf ook de helling op.
De jagers keken de verdwijnende groep na en toen renden er twee van hen met getrokken vuursteenmes op het rendierkarkas af. Zwijgend sneden ze met vaardige halen de achterhand van het dier af en toen keken ze vragend op naar de oude leider.
‘Neem niet meer,’ waarschuwde die. ‘Misschien zijn rendieren hier schaars, en misschien moeten zij wel terugkomen omdat ze anders honger lijden.’
Hij kon niet weten dat het colloïdale netwerk in zijn voorhoofdskwab heel treffend was gewijzigd door een onvoorstelbare, reusachtige intelligentie. En ook kon hij zich niet indenken of voorstellen dat in de nabije toekomst zijn eigen afstammelingen zo’n soort ontmoeting zouden hebben met hun neven de Cro-Magnons, het lange volk dat uit Afrika de landbrug Sicilië-Italië zou overtrekken.
Hij kon ook niet weten dat hij, Neanderthaler, gespaard zou worden door de Cro-Magnon, zoals hij de dierlijke Eoantropus had gespaard. En ook kon hij niet weten dat hij, door zijn open handpalm aan te bieden in plaats van zijn speer te werpen, het lot van de hele mensheid die nog moest komen had veranderd. Of dat hij door de reeks gebeurtenissen die tot de vorming ervan leidden te voorkomen, het verdwijnen had teweeggebracht van de intelligentie zelf die deze wonderbaarlijke verandering in die dagende geest had veroorzaakt.
Want het wezen dat eens bekend was als Muir-Alar voegde zich in een laatste eeuwigheid bij zijn Keiris op het moment dat de rauwe stembanden van de Neanderthaler de kreet vormden die de heraut van Toynbee Tweeëntwintig was dat zich mettertijd over het hele heelal zou verspreiden.
‘Alle mensen zijn broeders!’