4
Ik parkeerde naast een glanzende Monojag in de goed verlichte maar verlaten garage onder het hoofdkwartier van de VN. Ik trok mijn pak en het tuig uit en nam de lift naar de derde verdieping. Door verlaten gangen liep ik naar de deur van generaal Julius en ging binnen zonder kloppen. Hij zat aan zijn bureau, met zijn schouders vierkant en zijn kaken rechthoekig, net een in het nauw gedreven politiecommissaris die de pers ieder moment een arrestatie belooft. Hij verroerde zich niet toen ik binnenkwam.
‘Blij dat ik u nog thuis tref, generaal,’ zei ik. ‘Er is iets gebeurd waar u alles van zult willen weten.’
Het duurde een hele poos voor hij reageerde alsof hij van heel ver moest komen. Zijn ogen leken zich maar langzaam op mij in te stellen. Zijn mond ging open, en vervolgens met een klap dicht.
‘Ja,’ snauwde hij. ‘Wat wil je?’
‘Heeft u een melding gehad van een vermiste Bolo – en een commandowagen?’
Zijn gitzwarte ogen werden klein. Nu had ik zijn aandacht. De kamer leek doodstil. ‘Vermiste gevechtseenheden?’ zei Julius uitdrukkingloos. ‘Ga door.’
‘Een Algerijnse Mark II liep uit het spoor van de kudde. Hij belandde in een ravijn ongeveer vijf kilometer ten zuiden van het strijdtoneel.’
Julius staarde me aan. ‘Heeft u dat gezien?’ Zijn vingers piepten over het blad van zijn bureau.
‘Precies. De auto kwam de Bobo zoeken. Hij werd bestuurd door een majoor ‘
‘Beweert u dat dit voertuig het gevechtsplan overtrad?’
‘Ze reden van het strijdperk weg. Laten we niet preuts doen over het gevechtsplan. Tuurlijk had ik er een exemplaar van. Word volwassen, generaal; ik ben geen reporter voor een gezinsblaadje – ik ben hier voor zaken. Daar hoort bij dat ik weet wat er gebeurt.’
‘Mijn bevelen aan u – ‘
‘Rij niet op een zinkend schip de afgrond in, generaal. Wat zegt u van die Bolo?’
Julius boog zich naar voren. ‘Een ravijn ten zuiden van het slagveld?’
‘Juist. Veel is er niet van over; hij knalde uit elkaar – ‘
‘Hoe dichtbij was u?’
‘Dichtbij genoeg.’
‘En de auto?’
‘Die staat beneden in uw garage.’
‘Heeft u hem hier naar toe gereden?’
Daar gaf ik geen antwoord op. Julius hield zijn hoofd scheef alsof hij naar stemmen luisterde die ik niet kon horen.
‘Waar heeft u die wagen gevonden?’ vroeg hij ten slotte. ‘Waar de chauffeur hem achterliet.’
‘En u nam hem mee?’
‘Luister even, generaal, ik ben hier niet gekomen om over verkeersovertredingen te zeuren. Ik heb daar iets gezien – ‘
‘U heeft moedwillig mijn bevelen overtreden?’ Julius’ klassiek gebeitelde bovenlip vertrok in een snauw. Achter zijn ogen brandden rode vuurtjes. Het scheen hem al zijn wilskracht te kosten om mij niet te bijten. ‘U bent de gevechtszone ingegaan – ‘
‘Zanik niet. Daar, bij wat er over is van die Bolo, staat een of ander soort voertuig. Het is waarschijnlijk ook opgeblazen, maar er zal nog wel wat van te vinden zijn waar iets mee gedaan kan worden. Ik heb gezien wat er uitkwam. Het was geen mens. Het vermoordde de bestuurder van de tank en de majoor…’ Ik hield op met praten. Zelfs in mijn oren klonk het waanzinnig. ‘Kom mee, generaal,’ zei ik. ‘Ik zal het u laten zien.’
Plotseling begon hij te lachen een ruw en schel geluid.
‘Ik snap ‘t het is een grap,’ zei hij. Hij stond op. ‘Eén moment graag. Ik moet nog een belangrijk telefoontje plegen.’ Ik staarde hem na terwijl hij in een kantoor ernaast verdween.
Naast zijn bureau stond een telefoonscherm. Ik sloop erheen en drukte de pal voor de binnenlijn voorzichtig neer. Er kwam alleen een zacht gezoem uit. Bovenop de kast lag een bloknoot met krabbels erop. Ik draaide me al af –
Toen keek ik neer op het papier en mijn hart begon vervaarlijk te bonken. De krassen op het papier waren niet zomaar krassen; het waren letters en woorden, woorden in een onaards schrift. Nog geen uur geleden had ik net zulke hanepoten gezien op het papier dat ik uit de zak van de demon had genomen.
Op dat moment beende Julius weer binnen. Zijn starre grijns was even authentiek als de gouden medailles op een fles vermouth.
‘Zo, generaal Bravais,’ zei hij gespeeld jofel, ‘waarom gaan u en ik er niet even lekker voor zitten onder het genot van een rustig drankje…’
Ik schudde mijn hoofd. Het was tijd dat ik ophield met praten en begon met denken – dit laatste voor het eerst sinds de gruwel met de vier handen uit de schaduwen in mijn wereldbeeld was gewandeld. Ik was hier gekomen en had mijn relaas gedaan omdat ik mijn verpletterende ervaring met iemand moest delen maar mijn keuze van vertrouweling was even armzalig als mijn oordeelsvermogen sinds ik het ravijn verliet. Ik had mijn paniek gekanaliseerd in een uiterlijk vertoon van nuchtere en redelijke actie maar het bleef paniek.
Julius had zijn drankkast open; planken vol ijsemmers, tangen, flessen en glazen onder handbereik.
‘Wat zegt u van een Schotse whisky, generaal?’ vroeg hij. ‘Of bourbon? Rye? Ierse whisky?’
‘Ik moet weer ‘s gaan, generaal,’ zei ik. Ik liep naar de deur. ‘Misschien heb ik me laten meeslepen. Misschien heb ik ‘t me maar verbeeld.’ Mijn hand zocht het pijlpistool – tot ik met een steek van opwinding besefte dat ik het in het pak in de wagen had laten liggen…
‘Natuurlijk, u zult wel uitgehongerd zijn. Ik zal een hapje laten komen; ik heb zelf ook nog niet gegeten.’
‘Nee dank u, generaal. Ik ben nogal moe. Ik ga naar mijn hotel en …’
Mijn stem ging in rook op. Ik had aanzienlijke moeite gedaan en Felix ook om de indruk te wekken dat ik veilig in mijn bedje lag ingestopt. Nu zat ik hier, en gaf Julius te kennen dat terwijl zijn waakhonden gelukkig op mijn drempel lagen te maffen, ik de hort op was gegaan en de supergeheime spullen die Felix me geleend had, lagen onbeheerd in de auto.
‘Ik heb hier in het gebouw kamers, generaal Bravais,’ zei Julius.
‘Helemaal niet nodig om terug te gaan naar uw hotel. Doe gewoon of u thuis bent…’
Ik stak afwerend mijn hand op en plakte een idiote glimlach op mijn gezicht. Dat ging me heel makkelijk af. Ik voelde me even lullig als iemand die na een weelderig diner zijn portefeuille wil pakken en alleen zijn heupbeen voelt.
‘Ik heb nog een paar afspraken vanavond,’ brabbelde ik, ‘en ik moet nog een paar papieren doornemen – ‘ Ik had de deur al open. ‘Wat zegt u van morgenochtend vroeg?’
Julius kwam op me af met een uitdrukking waar het menselijk gezicht niet voor gemaakt is. Een goeie soldaat weet wanneer het tijd is om te vluchten.
Ik smakte de deur dicht tegen zijn vierkante smoel, sprintte naar de lift, erlangs, dook de trap af. Achter me hoorde ik een zware knal en bonkende voeten. Ik slipte door de collectie peuken op het portaal, sprong met vijf treden tegelijk naar beneden. Julius wist me niet in te halen, maar hij raakte ook niet achter.
Onder het rennen probeerde ik me de garage voor de geest te halen. De liftdeur zat middenin de muur, met nog een deur links ervan. De auto stond er vier meter vandaan; als ik in de kelder kwam moest hij links staan…
Ik had meer tijd nodig. Er bestond een kunstje om snel beneden te komen als mijn enkels het uithielden…
Ik slingerde rond het tweede portaal, draaide half naar links, zette mijn voeten schrap, de linker hoger dan de rechter, en sprong. Mijn voeten kwamen onder een hoek neer en slipten; ik schoot omlaag alsof ik op een springschans was. Ik smakte op het volgende portaal, nam een snelle stap, sprong opnieuw.
De deur van de garage lag voor me. Ik rukte hem open, spoot erdoor, knalde hem dicht. Er zat een zware klink op. Ik gooide hem om, hoorde hem met een zwaar smakkend geluid dichtslaan. Dat was een gelukje; misschien kreeg ik nu de tijd…
Ik stormde naar de auto, sprong erin. Een donderslag beukte de zware metalen branddeur. Ik wurmde me achter het stuur, schopte tegen de starter, zag het stof onder de auto uit stuiven. Weer dreunde de metalen deur onder een ratelende slag. Ik keek ernaar, zag hem schokken en toen, ongelooflijk genoeg, opbollen. Het metaal scheurde krijsend open. Een hand tastte door het gat, vond de klink en scheurde hem eraf als een nat stuk papier.
De wagen steunde nu op zijn luchtkussen. Ik reed achteruit terwijl de branddeur open werd gesmeten. Julius kwam eruit en rende recht op me af.
Ik gaf een ruk aan het stuur, gaf vol gas op de twee turbines; de wagen sprong naar voren en raakte Julius midden op zijn borst met een schok alsof ik een eikenboom van honderd jaar ramde. Ik zag groeven verschijnen waar zijn vingers in de motorkap van chroomalliage klauwden.
Toen daverde de auto tegen de muur en werd in een regen van bakstenen teruggekaatst. Door het stof zag ik Julius’ arm omhoog komen en op het gekreukelde metaal slaan met een dreun waar mijn tanden van klapperden. Een huilend gekrijs van gefolterd metaal toen hielden de turbines er met een oorverdovend geratel mee op. De auto donderde op de vloer. Ik strompelde er half versuft uit en staarde naar generaal Julius’ bestofte hoofd en schouders die tussen het autowrak en de muur gekneld zaten. Zijn ene arm stak in de lucht, de andere stak door het metaal in het hart van de motor.
Ik hoorde stemmen. Toen ik me omdraaide zag ik een groepje plaatselijke bewoners en een of twee bleke Europese gezichten bij de open garagedeuren. Als in een droom liep ik om het wrak heen, trok de deur van de Monojag ernaast open en laadde het pak en het tuig over.
Ik haalde het mes uit het pak, gooide de achterbak van de turbowagen open. Een ongelooflijke stank golfde naar buiten. Ik klemde mijn kaken op elkaar en begon in de huid van de lange magere nek te zagen. Het was alsof ik met een mes een eik wilde omhakken. Toen zag ik een puntoor dat bijna schuil ging in de grove borstels. Ik greep het beet en begon te zagen. Er kwam een bruine vloeistof uit. Achter mij stonden de nieuwsgierige toeschouwers elkaar vragend toe te schreeuwen. Met een woeste jaap kreeg ik het oor los. Ik propte het in mijn zak, sprong in de Monojag, startte. Ik keerde, reed de garage uit en een zijstraat in. In de spiegel zag ik de menigte behoedzaam naar voren sluipen.
Terwijl ik zonder doel voor ogen door de donkere straten reed, probeerde ik opnieuw Felix op te roepen. Daarna zette ik de radio aan. Een mannelijke keelstem mompelde een liedje over vreemde perversiteiten. Op een ander kanaal piepten koperinstrumenten een verbasterde alhaza. De derde zender had een stem te bieden die met synthetische opwinding het laatste bewijs van een op handen zijnde dooi in de koude oorlog aankondigde. Het volgende nieuwtje ging over een dolleman die een Algerijns officier had vermoord. Het onthoofde lijk van het slachtoffer was gevonden in een gestolen militair voertuig dat in de buurt van het VN-hoofdkwartier in de prak was gereden…
Ik keek op mijn horloge. Julius’ erfgenamen werkten snel. Zestien minuten geleden had ik afscheid genomen van zijn beknelde lijk onder het wrak van de commandowagen.