Talent in het wild
‘U bent nu ter dood veroordeeld,’ las de gemaskerde man op het podium voor. ‘Overeenkomstig de wetten van de Broederschap zal de aanklacht tegen u worden voorgelezen en dan krijgt u tien minuten om uzelf te verdedigen. Als u er aan het eind van die periode niet in geslaagd bent de aanklacht behoorlijk te weerleggen, zult u ter dood gebracht worden met een rapierstoot door het hart. De schrijver van dit tribunaal zal de aanklacht voorlezen.’
Alar kon zijn hersens niet losrukken uit een verdovende dofheid. Hij was zelfs te moe om verbijsterd te zijn. Van alle Dieven die hier aanwezig waren, herkende hij alleen Haven, wiens geschrokken ogen hem vanachter een bruin masker aanstaarden.
De gemaskerde schrijver stond op vanachter een bureau naast het podium en las ernstig: ‘Alar werd ongeveer vier uur geleden in het keizerlijke paleis gevangen genomen door regeringsdienaren. Hij werd naar de gewelven gebracht en aan Shey in bewaring gegeven.
Een paar minuten later werd hij ongedeerd uit het paleis naar de straat gebracht en daar losgelaten. Als we zijn ongehavende huid in aanmerking nemen, moeten we aannemen dat de gevangene vertrouwelijke gegevens over de Broederschap heeft doorgegeven aan Shey. De aanklacht is verraad, het vonnis de dood.’
‘Mededieven!’ Haven sprong overeind. ‘Ik maak bezwaar tegen deze gang van zaken. De bewijslast van het verraad hoort bij de Broederschap te berusten. In het verleden heeft Alar menigmaal zijn leven gewaagd voor de Broederschap. Ik dring er nu op aan dat we hem het voordeel van de twijfel gunnen. Laten we aannemen dat hij onschuldig is, tot we zijn schuld bewezen hebben.’
Alar bestudeerde de zee van maskers die hij tegenover zich zag. De rechter luisterde naar een aantal mensen die zich naar hem over bogen en fluisterden. Eindelijk kwam hij weer overeind. Alars nagels sneden in de houten leuning. Hij wist dat hij niets kon bewijzen.
‘Nummer negenentachtig,’ zei de rechter langzaam, ‘heeft een radicale wijziging in de terechtstellingsprocedure voorgesteld. De Broederschap heeft het in het verleden noodzakelijk gevonden Dieven die zich niet van verdenking konden vrijpleiten om het leven te brengen. De berechtingscommissies van de Broederschap zijn eensgezind van oordeel dat we met deze methode meer onschuldige mensen ombrengen dan schuldige.
Ik ben van mening dat de prijs heel klein is, als die het voortbestaan van de Broederschap als geheel zeker stelt. De vraag is nu – zijn er bijzondere omstandigheden die erop wijzen dat het doel van de Broederschap het best gediend wordt door omkering van de bewijslast?’
Alar hoorde zijn polsslag langzaam versnellen. Honderd vijfenzeventig… honderd tachtig…
‘Er zijn in deze zaak ongewone, zelfs vreemde omstandigheden,’ ging de rechter verder terwijl hij langzaam een mapje dat voor hem lag doorbladerde. ‘Maar al die omstandigheden’ – hij pinde Alar vast met een stalen blik en een verharde stem – ‘ze wijzen er allemaal op dat we in ons contact met deze man eerder dubbel voorzichtig moeten zijn dan minder voorzichtig.
Hij is niet in staat iets te vertellen over zijn leven van voor een zekere nacht van vijf jaar geleden toen hij als iemand die zogenaamd zijn geheugen kwijt was, onderdak kreeg bij twee leden van deze Broederschap. En we moeten niet uit het oog verliezen dat kanselier Haze-Gaunt slim genoeg is om door middel van precies zo’n list te proberen een agent provocateur in ons midden te planten.
Toen Alar ongedeerd uit de klauwen van Shey te voorschijn kwam, dachten wij met recht het ergste. Ontkent de beschuldigde dat hij hier ongeschonden in ons midden staat terwijl hij logischerwijs dood of stervende zou moeten zijn?’ De stem klonk een beetje spottend.
‘Ik ontken noch bevestig iets,’ antwoordde Alar. ‘Maar voor ik aan mijn verdediging begin, zou ik graag iets willen vragen. Aangezien het vonnis de dood is en ik deze ruimte niet levend kan verlaten, is de rechter misschien bereid mij te vertellen waarom de Broederschap mij in bescherming nam toen ik een hulpeloos persoon zonder geheugen was en waarom dr. Haven en dr. Corrips nadat ze me het gevaarlijke leven van een Dief hadden laten leiden, plotseling besloten dat mijn leven belangrijker was dan ruim twintig briljante geesten in vleugel-M van de Universiteit. Ongeacht wat er sindsdien al dan niet is gebeurd, moet u toch toegeven dat die houding inconsequent is.’
‘Niet noodzakelijk,’ antwoordde de rechter kil. ‘Maar u kunt uw eigen oordeel vormen. Vijf jaar geleden stortte er een vreemd ruimteschip neer in de bovenloop van de Ohio. Er werden bepaalde wrakstukken geborgen die erop wezen dat het wrak uit de verre ruimte afkomstig moest zijn. Er werden twee levende wezens uit gered. Een ervan was een aapachtig dier dat later door de rivierpolitie gevangen werd en aan Haze-Gaunt werd gegeven. Het andere wezen was – u. We ontvingen onmiddellijk een briefje van Kennicot Muir omtrent de behandeling die we u moesten geven.’
‘Maar hij is dood!’ wierp Alar ertussen.
De rechter lachte verbeten. ‘De keizerlijke regering en de buitenwereld denken dat hij dood is. Zoals ik al zei, kregen we dus een briefje van hem dat erop neerkwam dat u zodra uw emotiepatroon vaststond, in de Broederschap moest worden opgenomen. U moest routineopdrachten krijgen die maar weinig lichamelijk gevaar opleverden en we moesten u bestuderen.
Muir was van mening dat u een mensensoort was met zeer speciale eigenschappen – dat uw erfelijke lijn zich ontwikkeld had tot iets dat homo sapiens te boven ging en dat ons buitengewoon van pas zou kunnen komen bij het helpen voorkomen van de dreigende Operatie Einde die Haze-Gaunt elk ogenblik kan lanceren. We ontdekten al heel vroeg dat uw hartslag versnelt voordat u bewust gevaar bespeurt. We weten nu dat uw onderbewustzijn indrukken en prikkels waarvan uw bewuste geest zich niet bewust is, samenvoegt en uw lichaam voorbereidt op het ongeziene gevaar, wat dat ook is. Dit was goed, maar niet goed genoeg om u boven homo sapiens te stellen of u volledig vrij te pleiten van de verdenking van politiespion.
We wachtten op andere blijken van uw mogelijke bovenmenselijkheid, maar er kwam niets. En na uw mogelijke verraad van hedennacht weegt de bedreiging die u vormt voor het voortbestaan van de Broederschap zwaarder dan zijn wens om u verder te bestuderen.’
Zijn vroegere leven zou dus binnen kort voorgoed afgesloten zijn. Wist niemand het? Hij vroeg: ‘Is Muir op het ogenblik aanwezig? Is hij het eens met mijn dood?’
‘Muir is niet aanwezig en niemand van ons heeft hem trouwens na zijn verdwijnen ooit in levende lijve gezien. Maar u kunt ervan verzekerd zijn dat hij op de hoogte is van deze terechtstelling. Tot dusver heeft hij geen blijk van afkeuring gegeven. Heeft u nog meer vragen? Zo niet, dan begint de tijd voor uw verdediging nu te tellen. U heeft tien minuten.’
Met een bleek gezicht bekeek Alar zijn beulen. Velen van hen hadden gevaarlijke avonturen met hem gedeeld maar zouden hem nu graag doden om de Broederschap te redden. Zijn hartslag klom gestadig op. Tweehonderd. Hij was nog nooit zo hoog geweest.
‘Elke verdediging’ – zijn koele rust verbaasde hem – ‘die ik naar voren zou kunnen brengen, zou vanuit het standpunt van de meeste aanwezigen hier zo onaannemelijk en ongeloofwaardig zijn dat ik met elke poging tot een verklaring kostbare minuten zou verspillen. Als ik nog tien minuten te leven heb – ‘
‘Negen,’ verbeterde de schrijver streng.
‘Dan ben ik van plan die te gebruiken om mijn leven te redden. John!’
‘Ja, jongen.’ Havens stem beefde licht.
‘John, als jij meent dat ik onschuldig ben, wil je me dan alsjeblieft het volgende uitleggen – wat is de chemische grondslag van het gezichtsvermogen?’
De bioloog keek verbaasd maar hervond ogenblikkelijk zijn evenwicht. Het bloed begon weer terug te keren in zijn wangen. ‘Men is algemeen van mening,’ zei hij, ‘dat fotonen die weerkaatst worden van het bekeken voorwerp, de pupil van het oog binnenkomen en bij het passeren van het glasachtig en waterig vocht gebundeld worden op het netvlies waar een beeld wordt gevormd. Daar stoten ze op het gezichtspurper dat dan een stof vrijmaakt waarvoor de staafjes en kegeltjes van het netvlies gevoelig zijn. De staafjes en kegeltjes sturen de prikkel door naar de zenuwuiteinden van het netvlies die zich uiteindelijk samenvoegen tot de grote oogzenuw, en die het beeld registreren in de windingen van de gezichtskwab aan de basis van de hersenen.’
‘Zou jij zeggen dat het totaal onmogelijk is dat het omgekeerde van dat proces plaatsvindt?’
‘Omgekeerde? Je bedoelt waar de hersenen een beeld bedenken, dat langs de oogzenuw doorsturen naar het netvlies waar het oogpigment op zo’n manier geprikkeld wordt dat het fotonen uitzendt, die door de brekingsvloeistoffen van het oog gebundeld worden tot een geprojecteerd beeld? Wil je vragen of jouw ogen misschien in staat zijn niet alleen een beeld te ontvangen maar er ook een uit te sturen? Bedoel je dat?’
‘Precies. Is het onmogelijk?’
De mannen leunden met verbaasde aandacht naar voren.
‘U hebt nog drie minuten,’ zei de schrijver op scherpe toon terwijl hij van Alar naar Haven keek en weer terug.
Haven richtte zijn ogen boordevol vermoedens op zijn beschermeling. ‘Voor het wezen dat homo sapiens op de evolutieladder zal opvolgen, is visuele projectie voorspeld. Dit vermogen kan zich tijdens de komende vijftig of honderdduizend jaren ontwikkelen. Maar in de huidige moderne mens? Uiterst onwaarschijnlijk.
Maar’ – hij hief een waarschuwende hand op in een gebaar dat vol verborgen betekenis was – ‘als iemand inderdaad in staat was lichtbundels uit zijn ogen uit te zenden – als hij daartoe in staat was, dan zou hij ook andere prikkel-reactiesystemen moeten kunnen omkeren. Hij zou bijvoorbeeld in staat moeten zijn het trommelvlies van het oor in een klankmembraan te veranderen door de gehoorzenuw te activeren via het gehoorkanaal van de hersenen. Met andere woorden, hij zou in staat moeten zijn om auraal – niet oraal – elk geluid dat hij zich kan indenken voort te brengen!’
Alar keek heimelijk naar de zwakke lichtbuis in het plafond. Een warme golf kroop snel in zijn keel omhoog. Hij wist nu dat hij zou leven en niet sterven – dat hij zou blijven leven om het grijze net dat zijn verleden versluierde te ontrafelen – dat hij de Dieven zou verlaten en vanaf nu in alle ernst naar zichzelf op zoek zou gaan. Maar er moest nog heel wat gebeuren en hij was nog lang niet buiten gevaar. Hij schrok op van de stem van de rechter.
‘Wat hoopte u te bereiken met dat zinloze gesprek met dr. Haven? U hebt nog maar dertig seconden over van uw verdedigingstijd.’
Om hem heen hoorde hij het griezelige knarsen van goed gesmeed staal op staal. Alle dieven op Haven na, hadden hun zwaard getrokken en hielden hem met katachtige waakzaamheid in de gaten.
Alar staarde omhoog naar de antieke tl-buis. Die deed hem denken aan de schijnwerperbundel die door de stofwolk heen scheen, die keer dat hij in de slavenonderwereld in de val zat. Er was nu niets geheimzinnigs meer aan zijn ontsnapping van toen. Hij kende de verklaring voor de gestalte in de gerafelde jas, de gestalte die zo op hem zelf leek. Het was ook zijn eigen gestalte geweest. Het was een beeld van zijn eigen lichaam, geprojecteerd op het neerdalende stof. Hij wist niets van zijn vermogen om prikkel-reactiesystemen om te keren en toch had hij onbewust, met het verlangen zich te zien ontsnappen, een lichtbeeld van zichzelf geschapen en de wens was vervuld.
Hij sloot één oog en concentreerde zich koortsachtig op de zwakke buis aan het plafond in een poging zijn geweldige vermogen weer wakker te schudden. Dit keer zou het hem weer kunnen redden, hoewel op een andere manier. Als hij maar genoeg fotonen van de juiste frequentie tegen de fluorescerende laag van de buis kon laten botsen, kon hij naar zijn oordeel de dalen van de uitgezonden fotonengolven opvullen zodat de ruimte in duisternis gehuld zou worden.
Het licht leek een beetje te knipperen.
Hij haalde adem als een hijgende hond en het zweet liep in zijn ene oog. Een paar decimeter voor hem bracht een Dief zijn wapen ter hoogte van Alars hart en mikte koel langs het staal.
Achter zijn rug kraste zenuwachtig Havens fluisterstem. ‘Fluorescerend licht zit hoger in het spectrum. Kies een iets hogere frequentie.’
De beul stootte toe.
Het werd donker in het vertrek.
Alar hield zijn linkerhand op de lelijke snee in zijn borst en sloop een paar passen achteruit. Niet ver – hij moest ruimte om zich heen hebben om de lamp in bedwang te houden. Zijn leven zou nu afhangen van uiterst brutale improvisatie.
Niemand had zich verroerd. Overal om hem heen klonk de verwachtingsvol versnelde ademhaling van de mannen die hem wilden doden – zodra ze onderscheid konden maken tussen zijn donkere gestalte en de hunne.
Toen –
Zijn rechteroor hoorde geluid dat uit zijn linkeroor afkomstig was.
‘Niemand mag zich verroeren. Alar moet nog in de kamer zijn. Zodra we licht hebben, vinden we hem. Nummer tweeduizend veertien, ga dadelijk naar het kantoor en haal noodverlichting.’ Het was een redelijke nabootsing van de stem van de rechter. Het gevaar bestond alleen dat de rechter dat ook zou denken.
Alar deed vlug twee passen achteruit en zei met gedempte stem: ‘Ja, meneer.’
Hoe lang zou het duren voor iemand zich herinnerde dat nummer tweeduizend veertien in de gang stond opgesteld?
Weer die gespannen stilte terwijl hij achterwaarts naar de deur sloop. Het was ongelooflijk moeilijk om de lamp niet uit het oog te verliezen. Hij duwde zijn mededieven onder verontschuldigingen uit de weg terwijl hij steeds maar achteruit strompelde. Er hoefde maar één mens door zijn gezichtsveld te lopen en zijn beheersing van de lamp zou opgaan in een fel lichtschijnsel. Een tiental wapens zou hem doorsteken.
Hij voelde de deur nu achter zijn rug en de wachter ervoor. ‘Wie is daar?’ klonk de gespannen vraag van de wachter op nog geen kwart meter afstand.
‘Twee duizend veertien,’ fluisterde Alar vlug. Hij voelde een straaltje lauw bloed langs zijn been druipen. Hij moest gauw een verband zien te vinden.
Ergens in de kamer werd een verhitte sissende discussie gevoerd. Eén keer ving hij het woord ‘twee duizend veertien’ op. ‘Edelachtbare!’ riep iemand neuzelend.
Hij hoorde de wachter, die op het punt stond de grendels weg te schuiven, aarzelen. Nog enkele seconden en zijn bedrog zou aan het licht komen. ‘Schiet op!’ fluisterde hij ongeduldig.
‘U hebt het woord!’ riep de rechter tegen de neuzelende Dief.
De wachter bleef bewegingloos staan luisteren.
‘Als Alar ontsnapt door jouw geteut,’ siste Alar hem toe, ‘ben jij verantwoordelijk.’
Maar de man bleef doodstil staan.
Weer die neuzelende stem van de andere kant van het vertrek. ‘Edelachtbare, een aantal van ons zijn van mening dat nummer twee duizend veertien in werkelijkheid aan het verste einde van de uitgang op wacht staat. Als dat het geval is, dan is uw opdracht dat hij het vertrek moest verlaten, beantwoord door Alar!’
Het was eruit.
‘Mijn opdracht?’ klonk het verbaasde antwoord. ‘Ik heb geen opdracht gegeven. Ik dacht dat het de sergeant van de wacht was! Deurwacht! Laat niemand hoe dan ook de kamer verlaten!’
De grendels schoven met een verbeten, definitieve klap voor hem dicht. Met een laatste wanhopige uitbarsting van geestelijke inspanning schakelde Alar de gedempte tl-buis weer in met een verblindende straal blauw licht.
De hel brak los.
Een fractie van een seconde later had hij de verblinde wachter neergeslagen, de grendels weggeschoven en stond hij buiten terwijl binnen een groep mensen tastend rondliep. Maar de overprikkeling van hun netvlies zou vlug wegtrekken en hij moest opschieten. Hij keek de gang in. Die weg werd geblokkeerd door nummer twee duizend veertien met zijn ploeg. Hij balde zijn vuisten en draaide zich toen om om het doodlopende stuk gang achter zijn rug te bekijken – en zijn hand vloog vergeefs naar zijn lege schede.
Daar in het doodlopende eind stond iemand.
‘Je kunt langs deze kant ontsnappen.’
‘Keiris!’ riep hij zacht.
‘Kom maar vlug.’
Ogenblikkelijk stond hij naast haar. ‘Maar hoe – ‘
‘Nu geen vragen.’ Ze duwde een smal paneel in de wand open en ze stapten er juist doorheen op het ogenblik dat de deur van de gerechtskamer openvloog. Ze luisterden naar de gedempte maar verbeten stemmen van achter het paneel.
‘Onderschat ze niet,’ fluisterde de vrouw terwijl ze hem aan zijn hand door de donkere gang meevoerde. ‘Ze zullen de wachter aan het eind van de gang ondervragen en dan dit eind doorzoeken. Binnen zestig seconden hebben ze het luik gevonden.’
Weldra bevonden ze zich in een schemerig verlichte steeg op het bovenste stratenniveau.
‘Wat nu?’ hijgde hij.
‘Mijn coupé staat daar.’
‘En?’
Ze stond stil en keek hem ernstig aan. ‘Je bent nu een tijdje vrij, beste vriend, maar je verstand moet je toch vertellen dat je verwachten kunt binnen een paar uur gegrepen te worden. De KP’s kammen straat na straat, huis na huis, kamer na kamer de stad naar je uit. Alle uitvalswegen zijn afgesloten. Alle vliegtuigen die niet van de politie zijn, staan aan de grond. En de Dieven zoeken ook naar je. Hun methoden zijn minder grof maar nog veel doeltreffender. Als jij zonder plan of hulp probeert te ontsnappen, zullen de Dieven je zeker opnieuw te pakken krijgen.’
‘Ik ga met u mee,’ zei hij kortaf en hij nam haar arm. Ze stapten zwijgend in de coupé.
De sombere steeg begon voorbij te snellen toen de met atoomenergie aangedreven rotors op snelheid kwamen.
‘In de eerstehulpdoos vind je antibiotica en bloedstelpende middelen,’ zei de vrouw koel. ‘Je moet zelf je wond verbinden. Doe het alsjeblieft vlug.’
Hij rukte zijn jasje, bloes en ondergoed uit met vingers die glibberig waren van het bloed. Het antibiotische poeder stak en van de bloedstelper kreeg hij tranen in zijn ogen. Hij plakte vlug een lap zelfklevend gaas over de wond.
‘In het pak naast je vind je andere kleren.’
Hij voelde zich te zwak om over fatsoen te beginnen. Hij vouwde het pak open.
‘Je bent nu bezig de identiteit aan te nemen van ene dr. Philip Ames, astrofysicus,’ bracht Keiris hem op de hoogte.
Alar ritste zijn nieuwe bloes dicht en maakte zijn riem los voor hij van broek verwisselde.
‘In werkelijkheid,’ zei de vrouw kort, ‘bestaat Ames niet, behalve in bepaalde regeringsstukken. De portefeuille in de binnenzak van je jasje bevat je nieuwe papieren, een ticket voor de eerstvolgende vlucht naar de Maan en een verzegelde opdracht van het Keizerlijke Astrofysicalaboratorium, mede ondertekend door Haze-Gaunt.’
Hij stond hier oog in oog met een geweldig feit dat hij niet helemaal kon bevatten. Als hij maar niet zo moe was. ‘Het Keizerlijke Laboratorium,’ zei hij langzaam, ‘weet vast wel dat Haze-Gaunt iemand naar de maanbasis stuurt, maar ze weten niet wie gestuurd wordt. Anders zou ik onmiddellijk als bedrieger ontmaskerd worden. Ook moet ik wel aannemen dat Haze-Gaunt, als hij er al over nagedacht heeft, denkt dat hij een keizerlijk astrofysicus stuurt wiens identiteit alleen aan hem bekend is. Zulk dubbelbedrog moet door een derde zijn bedacht en uitgevoerd.’
Nu wist hij het!
En het liet alles nog even duister als tevoren. Hij keek de vrouw beschuldigend aan. ‘Er is maar één intellect dat de waarschijnlijkheid van mijn ontsnapping uit handen van Shey en de plaats van de terechtstelling door de Broederschap berekend kan hebben. Er is maar één mens die Haze-Gaunts handelwijze gestuurd kan hebben bij de keuze van “Ames” – het Microfilmbrein!’
‘Hij was het.’
Alar zuchtte diep. ‘Maar waarom zou hij proberen het leven van een Dief te redden?’
‘Dat weet ik niet zeker, maar ik denk dat hij wil dat jij in het maanstation iets heel belangrijks ontdekt. Iets in een stukje hemelkaart. Het staat allemaal in je opdracht. Bovendien koestert het Brein in het geheim veel sympathie voor de Dieven.’
‘Ik begrijp het niet.’
‘Ik ook niet. Het is niet de bedoeling dat we het begrijpen.’
Alar voelde zich volledig verloren, diep in de put. Een paar minuten geleden bestond de wereld nog netjes uit Dieven en keizerlingen. Nu voelde hij heel sterk het stempel van een verstand dat beide groeperingen als kinderen behandelde – een onvoorstelbaar diepdenkend verstand dat met oneindig geduld en kundigheid werkte aan – aan wat?
‘Daar heb je de Maanhaven,’ zei zijn metgezel.
‘Je bagage is al aan boord. Ze zullen je visum zorgvuldig bekijken, maar je zult geen moeilijkheden ondervinden. Als je nog van gedachte wilt veranderen is dit je laatste kans.’
Haze-Gaunt en het Keizerlijk Laboratorium zouden elkaar op den duur vinden en hun gegevens gaan vergelijken. Alar had even een kort visioen van hoe hij door fanatieke KP’s in het nauw werd gedreven in de kleine nederzetting van het maanobservatorium, en zijn zwaardhand trilde zenuwachtig.
En toch – wat was dat op die sterrenopname? En waarom had het Microfilmbrein hem uitgekozen om het te ontdekken? Zou het enig licht kunnen werpen op zijn identiteit?
Natuurlijk ging hij!
‘Vaarwel dan, Keiris,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik moet je trouwens ergens voor waarschuwen. Ze weten op de kanselarij dat je weg bent. Vraag me niet hoe ik dat weet. Ik weet het gewoon. Het is erg gevaarlijk voor je om terug te gaan. Kan je niet met mij meegaan?’
Ze schudde haar hoofd. ‘Nog niet – nog niet.’