1
Het was tien over twaalf ‘s middags toen ik de helitaxi betaalde, onder de storm van de gekooide rotors wegdook toen ze gierend weer op snelheid kwamen en om me heen keek naar de in de verzengende zonnehitte liggende, stofwitte, krioelende bazaar van de stad Tamboula in de Vrije Republiek Algerije. De kramen van de kooplieden toonden een vloekende verzameling felgekleurde stoffen, de pastelkleuren van opgetast fruit, de glinstering van oosters goudborduursel en kralen, het glanzen van Japanse lenzen en vakkundig bewerkt Zweeds chroomalliage, de subtiele gloed van met de hand opgewreven hout, de broze spullen van Hongkongs plastic – eilanden in de menselijke getijdestroom die met de ellebogen werkte, ronddrentelde, met schelle stemmen en wapperende handen pingelde of her en der in plekjes zwarte schaduw onder luifels stond. Ik baande me een weg door het gedrang, beschreeuwd door opdringerige venters, aangesproken door jankende bedelaars en getatoeëerde sletten, weggedrongen door veiligheidspolitie van de VN die ambtenaren van een dozijn naties escorteerde.
Ik kwam uit op een slecht bestrate laan met uitgedroogde palmen, tegenover een rij snel vervallende gebouwen die even kosmopolitisch van stijl waren als de kostuums om me heen. Boven de kakofonie van de menigte jankte Arabische muziek uit grotten van deuren waar een penetrante lucht van geit en kerrie uitkwam, wedijverend met de versterkte en uit de alomtegenwoordige luidsprekers komende schettering van jump-’n-jitter als achtergrond voor de gehaaste lunchuurtjes achter de van zweet beslagen glazen gevels van het Café Parisien, Die Valkyrie, de Samovar en de Chicago Snackery.
Ik stak de straat over waarbij ik de met ijzer beslagen wielen van ossekarren, de schroeiende uitlaatpijpen van straalpeds en de striemende stofbarrage van kussenauto’s moest ontwijken – en ik had de ene bijna voelbare stank nog niet snuivend uit mijn longen verwijderd of ik werd al weer bestookt met een nieuwe en nog rijpere geur. Onder een drie meter hoge lichtreclame met ALHAMBRA ROOM in namaak-Arabisch schrift stond een draaideur eentonig te bonken; ik pakte hem vast en belandde in een plotselinge donkere stilte. Na de zelden geveegde mozaïekvloer kwam een nog donkerdere kamer met een collectie schreeuwerige kussens en een glans van goudfiligraan. Ik wuifde een rood en gouden menu van een meter in het vierkant weg dat me werd aangeboden door een prettig afgeronde haremslavin met een kort hemd en een transparante broek aan. Ik nam een kruk aan de lange bar. Een eunuch van driehonderd pond met bloot bovenlijf, hartsvanger, sjerp en tulband vroeg wat ik hebben wilde en schoof weldra een bedauwd glas over het glimmende zwarte marmer. Achter een scherm van vergulde palmbladeren produceerde een klein combo een beverig soort muziekje.
Ik nam een lange slok; uit mijn ooghoek zag ik dat iemand zich op de kruk naast me vleide. Als terloops verdraaide ik de ring aan de wijsvinger van mijn linkerhand; het spiegelgladde vlakje weerkaatste een smal, gebruind gezicht met een kaal voorhoofd, puntige witte wenkbrauwen, een snor á la Kaiser Wilhelm en een satanisch baardje á la Van Dijck. Heel even keken twee kille blauwe ogen in het spiegeltje in de mijne.
‘Waarom ben je zo mooi opgedoft, Felix?’ vroeg ik zacht. ‘Reis je tegenwoordig in haarproducten?’
Zijn ogen knipperden. Voor Felix Severance stond dat gelijk aan een gil van verbijstering. Toen produceerde hij het knipoogje dat in dienstcode betekende: ‘De vijand luistert misschien mee.’
‘Zo, zo, John Bravais, zowaar als ik hier zit,’ zei hij met zijn hoge stem. ‘Stel je voor dat ik je hier tegen het lijf loop…’
We werkten een ritueel van enthousiast handen pompen en Wanneer-heb-ik-jou-voor-het-laatst-gezien af, bestelden een nieuw rondje en verhuisden toen naar een tafeltje. Hij trok een toestelletje uit zijn zak, keek in het rond wie er naar hem keek en tastte er toen de lamp, het peperen zoutstel en de asbak mee af terwijl hij opgewekt door snaterde: ‘Martha is prima in orde. Kleine Herbie heeft een lichte aanval van Chinees virus gehad en Charlotte heeft een sleutelbeen gebroken…’ Hij verstarde zoals een goeie jachthond, pakte een kleine tabukuk in de vorm van een kikkergodin op en liet die onopvallend in zijn zware aktentas ploffen.
‘Ik had gehoord dat je een minkboerderij wilde beginnen,’ zei ik om de charade vol te houden.
‘Ik besloot het toch maar niet te doen, Johnny.’ Hij controleerde het kruidenschaaltje. ‘Te verdomd gemene loeders, die krengen: een shitvoorbeeld voor kleine Lennie en Berta en de anderen – ‘ Hij was klaar met zijn controle, hield middenin de zin op met het gezwets en stak de spionnendetector in zijn zak.
‘Mooi zo, Johnny,’ zei hij zacht. ‘Mijn gepatenteerde neuzenpeuter zegt dat we schoon zijn.’ Hij nam me op met die snelle blik van hem waarmee hij de parels in het collier van een douairière kon tellen terwijl hij zich over haar pols boog om haar hand te kussen. ‘Bedankt dat je gekomen bent.’
‘Ik heb geen reserveband aangekweekt, als dat is wat je dwars zit,’ zei ik. ‘Hou nou op met me zitten taxeren en vertel me waar die valse baard goed voor is. Ik had gehoord dat je hier was onder de opengeslagen dekmantel van VN-medicus.’
‘Ik ben bang dat médécin-major de Salle onwelkome aandacht trok.’ Hij grinnikte. ‘Ik schijn een maasje of wat in het veiligheidsnet te hebben kapot getrokken. Ik kreeg het consigne me onder huisarrest te beschouwen en ze gaven me een reus van twee meter met wapen om me eraan te helpen herinneren. Ik schudde hem in de eerste donkere steeg af en verdween van het tafereel. Een schoolmeester genaamd Brown huurde de villa van de Salle na diens verdwijning – maar als Brown kan ik me niet vrij bewegen. Op dat punt verschijn jij in het beeld.’
‘Kom ter zake, Felix. Wat was er zo belangrijk dat ik er in dertien uur van vijftienduizend kilometer ver voor moest komen? Weet je wel waar ik was?’
Hij stak zijn hand op. ‘Ik weet het; Barnett zei me dat je zeven maanden in Bolivia had doorgebracht om een dekmantel als ontgoochelde veteraan van Colonna’s ongeregelde troepen op te bouwen. Sorry en zo – ‘
‘Nog een week en ik had opdracht gekregen om een zending gestolen chirurgische reserveonderdelen te begeleiden.’
‘De bevroren niertjes zullen tot een andere keer moeten wachten.’ Hij schonk me een Mefistofeles-grijns. ‘Wat ik heb is veel leuker.’
‘De spanning is moordend. Ga je gang en stort je hart maar uit.’
‘Goed. Laten we beginnen met de toestand in de wereld.’
‘Ik heb liever een vrolijker onderwerp – kanker bijvoorbeeld.’
‘Daar komen we misschien ook nog wel aan toe, voor we klaar zijn.’ Hij schoof wat naar voren en gordde zich aan voor de strijd. ‘Het merendeel van de afgelopen eeuw, John, is de wereld in oorlog geweest. Zo noemen we het natuurlijk niet – niemand heeft werkelijk kernkoppen gebruikt. Dit zijn alleen maar “politieacties” of “interne machtsaanpassingen”, zoals het huidige gedonder in Algerije – manoeuvres met scherpe munitie. Maar terwijl de landen hun klauwen wetten op deze schietwedstrijden van een cent, zijn ze naarstig op zoek naar een wapen dat een van hen een beslissend overwicht zou geven. Intussen: impasse.’
‘Nou,’ zei ik terwijl ik mijn stoel achteruit schoof. ‘Dat was machtig interessant, Felix. Hartelijk dank dat je me hebt laten weten – ‘
Hij boog zich over de tafel. Het glinsterde vrolijk blauw in zijn ogen; hij zag eruit als een duivel die een barbecue beraamde. ‘Dat wapen hebben we gevonden, John.’
Ik ging weer zitten. ‘Ik luister.’
‘Uitstekend: superhellebommen vallen dus af. De oplossing ligt in de andere richting, uiteraard. Een bende infanteristen die elkaar afmaken is geen oorlog – dat is frisse, gezonde sport – precies wat echte kerels nodig hebben om die volkomen natuurlijke agressies af te reageren die anders misschien maar last zouden geven. Maar wat gebeurt er als een divisie voetvolk opeens onweerstaanbaar werd? Onoverwinlijk, dodelijk in de aanval? Dan zou je knusse padvindersoorlogje veranderen in een smadelijke afgang voor de verliezende kant – en daar gaat je machtsevenwicht, naar z’n mallemoer.’
‘Hoeveel beter kunnen handwapens nog worden? De Norge Combat Imperial weegt zes pond en schiet honderd pantserkrakende ronden per seconde af. Je richt met radar en schiet volmaakt accuraat – ‘
‘Ik heb het over iets heel nieuws, John. We noemen het PAPA – Power Assisted Personal Armament, bekrachtigde persoonswapening. Waar het op neerkomt is – de Onkwetsbare Man.’
Ik keek terwijl Felix zijn halve glas leeg gulpte, het neerzette, en met zijn vingertoppen tegen elkaar achterover leunde en mijn reactie afwachtte. Ik knikte nonchalant.
‘Een oud idee,’ zei ik onverschillig. ‘Zelf las ik Batman en Robin ook altijd.’
‘Dit is geen tri-D-drama. Het is een gecoördineerde ontwikkeling van bioprothesen, neurochirurgie en myo-elektronica. Stel het je ‘s voor, John! Microtronisch vervaardigde zintuigboosters, breed-spectrum-gezichtsvermogen, kunstmatig versnelde reflexen, wapens van het lasertype op zenuwenergie, allemaal chirurgisch ingeplant – plus een maliënkolder van geweven Chroomalliage, metalen kapjes van gerangschikt kristal voor vingerbotjes, scheenbenen, ribben en schedel, met een spiraalvormig titaniumvezel versterkte en van servoboosters voorziene musculatuur – ‘
‘Je vergeet de snel aan en uittrekbare lange onderbroek met de grote rode S erop. Weet je, ik heb me altijd afgevraagd waarom Clark Kent nooit in een of ander steegje gearresteerd werd wegens exhibitionisme.’
‘Ik heb zelf een handje geholpen met de ontwikkeling.’ Felix negeerde mij. ‘En ik kan je wel vertellen dat het iets groots is. Je hebt geen idee – ‘
‘Maar ik zou wel graag een idee hebben,’ onderbrak ik zijn woordenstroom. ‘En vooral graag een idee voor wat precies ik het werk van een jaar naar de knoppen heb laten gaan.’
Hij knikte. ‘Daar kom ik net aan toe. Het afgelopen half jaar heb ik hier in Tamboula een studie gemaakt van gevechtsverwondingen. Die gegevens hebben we nodig bij de verdere verfijning van PAPA. En daarbij heb ik iets onrustbarends ontdekt.’ Hij wees dreigend met zijn vinger om aan te geven hoe ernstig dit was. ‘Het aantal mannen dat wordt opgegeven als “vermist in actie” vormt bijna twintig procent van het totale aantal slachtoffers.’
‘Er zijn altijd wel een paar krijgers zonder veel animo die de biezen pakken.’
‘Niet in de woestijn, John. Toen ben ik eens gaan kijken naar de cijfers voor vermiste burgers. Het wereldtotaal komt jaarlijks dicht bij de twee miljoen. Natuurlijk houdt dit getal geen rekening met China en Rood India, waar iedere mond minder een opluchting betekent. En de Bond van Amerikaanse Begrafenisondernemers en Balsemers meldt dat er niet genoeg mensen begraven worden…’
‘Van een deel ervan kan ik je wel vertellen wat ermee gebeurt,’ zei ik. ‘Die verdwijnen naar de zwarte markt in mensenorganen.’
‘Ja.’ Felix knikte. ‘Zonder twijfel is die schandelijke handel voor een deel van het vermistengetal verantwoordelijk, vooral als je naar de begrafeniscijfers kijkt. Maar stel eens dat iemand een geheim leger werft – en het uitrust met een vijandelijke versie van PAPA?’
‘Zulke aantallen mensen kun je niet verstoppen,’ zei ik. ‘De logistieke problemen alleen al – ‘
‘Weet ik; maar die mensen gaan érgens heen. Ik wil weten wáárheen.’
‘Ik ben bang dat ik het begin te snappen.’
‘Jij hebt nog steeds je reserve-officiersrang, neem ik aan?’ Ik knikte.
‘Mooi. Ik heb je orders in mijn tas. Ze zijn helemaal wettig; ik heb ze zelf gemaakt. Jij bent waarnemer van het ministerie van defensie. Ik heb geregeld dat je een van onze speciale kamers in het Koning Feisal krijgt.’
‘Ik dacht dat opdrachten van het CBI door vrijwilligers werden gedaan.’
Felix trok zijn witte wenkbrauwen op. ‘Meld je je dan niet als vrijwilliger?’
‘Het feit dat ik hier ben, zegt al genoeg, lijkt me.’
‘Natuurlijk. Wel, binnen kort staat er weer een gevecht op het programma. Ik heb niet kunnen achterhalen wanneer precies, maar ik heb wel kopieën bemachtigd van het Hypersupertopgeheime Gevechtsplan van de Vrije Algerijnen en van de Keizerlijke Marokkanen. Op het bezit staat de doodstraf, natuurlijk.’ Hij haalde een krant uit een binnenzak – een opgevouwen exemplaar van de Belfast Messenger – en legde die op tafel.
‘Wat moet ik doen? Op een heuvel gaan staan met een verrekijker en kijken waar de mannen naar toe verdwijnen?’
Felix glimlachte. ‘Ik heb een paar toestelletjes die je te velde mag testen. Zoek uit voor wanneer dat gevecht gepland is, en volgens mij kun je dan alles bekijken waar je hartje maar naar verlangt.’
Ik nam de krant aan. ‘Dus ik zit weer in uniform. Ik zal me wel moeten melden bij de monitor-generaal van de VN.’
‘Stuur maar een kaartje; misschien valt het niet op in de dagelijkse post. Ik wil dat je het aantal officiële contacten minimaal houdt. Blijf uit de buurt van de ambassade, de politie, en de pers. Je andere instructies vind je bij je orders. Bij de rest van de spullen zul je een communicator met een smalle bandbreedte vinden; blijf contact met me houden, John – maar liever niet in de villa, tenzij het absoluut noodzakelijk is.’
‘Je hebt je wel ingespannen. Dit soort zaakjes kost geld. Wie betaalt de rekeningen?’
‘Laten we ‘t er maar op houden dat het uit een speciaal fonds komt.’ Hij dronk zijn glas uit. ‘Ga naar het Feisal, pak je koffer uit en verken de omgeving. Over een dag of twee verwacht ik een voorlopig rapport.’ Hij stond op, zette de tabukuk weer op tafel, schudde vlug mijn hand en verdween.
Ik pakte de krant en bladerde hem door. Tussen de pagina’s zaten dunne velletjes papier gevouwen. Ik zag kleine letters, terreindiagrammen, het woord Ultrageheim. Ik vouwde de krant weer dicht en nam mijn laatste slok gin. Toen legde ik een biljet van vijf cee op de tafel, stak de krant onder mijn arm en deed mijn best om er nonchalant uit te zien toen ik naar buiten liep en een taxi aanriep.
Het Koning Feisal Hotel was een tweehonderd verdiepingen tellend specimen van door de regering gefinancierde bouwdrift en rechtstreeks afkomstig uit Hollywood en 1001 Nacht, nu rijp voor de achterbuurt geworden door vijf jaar Noordafrikaanse zon en geen onderhoud. Ik betaalde mijn helitaxi in de schaduw van een dertig meter lange luifel van gebarsten glas en loodste zelf mijn koffers door een gemengde menigte van glanzend geklede ambtenaren, Algerijnse en Marokkaanse officieren die buiten de diensturen heel gemoedelijk met elkaar omgingen, bedelaars in kleurige kostuums met polshorloges en gymschoenen, Arabische gidsen in traditionele witte pakken, warm kijkende toeristen, journalisten met koffiekaters en onbewogen kijkende VN-politie in korte broek met knuppels van hardhout.
Ik liep de brede treden op, langs yucca’s in potten en een geüniformeerde Berberse portier met een gemeen oog dat als een hete pook door me heen priemde. Ik marcheerde door de hal naar de balie, gaf een klets op de toog en kondigde mijn komst aan op een toon die duidelijk moest maken dat ik niet verlegen was. Een Kongolese piccolo met platvoeten schuifelde slinks naar me toe en luisterde terwijl ik de telexbevestiging van mijn reservering die Felix me had gegeven voor de dag haalde. Ik vroeg of het water drinkbaar was, werd op dit punt gerustgesteld, en werd naar een suite op de vijfenveertigste verdieping gewezen.
Het was een best plezierig stel kamers. De zitkamer was ruim, had een ouderwets meubilair van aluminium en djatifineer, een glanzende parketvloer en ingelijste post-neosurrealistische schilderijen. Ernaast lag een slaapkamer met een tri-D-scherm van een meter bij een meter, een tapijt op de vloer, een grote kast, en een raam met uitzicht op een slordig gemetselde muur aan de overkant van een steeg van vier meter breed.
Achter het bloemetjesbehang zaten nog andere faciliteiten waar de huidige bedrijfsleiding niets van wist. Die waren tijdens de bouw geïnstalleerd op aandringen van een van de meer geheime bureaus van de ter ziele gegane Zuid-Afrikaanse Federatie. Volgens de langdradige, babbelzieke briefingpapieren die Felix in de krant had gestopt, had de CBI de installatie van een vorige huurder geërfd in ruil voor een stel niet geregistreerde vingerafdrukken en een vluchtkapitaaltje.
Ik bekeek de kamer eens en vond een lens in de knop van een la en een microfoon tussen de plastic bloemen – vast en zeker standaarduitrusting van het Koning Feisal. Het eerste wat mij te doen stond was alles grondig inspecteren… zodra ik een koude douche had genomen. Ik keerde me naar de slaapkamer – en bleef abrupt staan. Mijn rechterhand maakte een aarzelend gebaar in de richting van mijn pistool, maar uit de schaduwen zei een zachte stem: ‘Neenee.’
Hij kwam de zitkamer in met een pistool in zijn hand – een niet al te grote, keurig geklede man met sliertig haar dat al een eind van zijn sproetenvoorhoofd was weggekropen. Hij had vlugge ogen. Bij zijn polsen was twee centimeter schone witte manchet te zien.
‘Ik had weg zullen zijn als jij hier arriveerde,’ zei hij rustig. ‘De mannen beneden hebben hun best niet gedaan.’
‘Ja vast,’ zei ik. ‘En ik dans vannacht bij het Ballet Russe.’ Ik keek naar zijn wapen. ‘Wat had ik moeten doen, op de grond vallen en huilen als ik dat zag?’
Zijn oren werden rose. ‘Het was gewoon een voorzorgsmaatregel voor het geval je in paniek raakte.’ Hij stak het pistool weg en keerde zijn revers om zodat ik een of ander schildje kon bewonderen. ‘VN-Politie,’ verklaarde hij, alsof ik erom had gevraagd. ‘De regels eisen dat alle militaire waarnemers zich bij aankomst melden bij het VN-hoofdkwartier – zoals u vast wel zult weten. U moet met mij meekomen, meneer Bravais. Generaal Julius wil u persoonlijk spreken.’
‘Wanneer is de VN begonnen pistoolhelden in dienst te nemen?’
Hij keek nijdig. ‘Mij maakt u niet boos, meneer Bravais.’
‘Ik kan het toch proberen? U schiet niemand neer zonder bevel van de baas, hè?’ Ik ging op hem af met het soort grijns dat tri-D-schurken voor de spiegel oefenen.
‘Ik zou een uitzondering kunnen maken.’ Nu werd zijn neus wit. ‘O, naar de donder ermee,’ zei ik achteloos. ‘Wat zegt u van een borrel?’
Hij aarzelde. ‘Uitstekend, meneer Bravais. U begrijpt dat hier niets… persoonlijks in schuilt.’
‘U zult uw werk wel hebben, net als de rest van ons. Op het onderdeel adem-inhouden gooit u hoge ogen.’ Ik grijnsde opgewekt, ten teken dat ik tevreden was, nu ik de oppositie had laten zien dat ik me niet liet bezeiken.
‘Ik was toch al van plan vanmiddag naar de generaal te gaan,’ zei ik. Na een vlugge dronk vertrokken we.
Brigadegeneraal Julius was een stoer uitziend type met vierkante kaken en een blond stoppelkapsel en hij had een bijna ongelooflijk gladde huid, die hem op de bijnaam Babyface had kunnen komen te staan als de compositie niet gedomineerd werd door twee felle koolzwarte ogen. Het grijze VN-uniform dat hij droeg was door een kunstenaar gesneden en de drie rijen dienstlintjes op zijn borst gaven aan dat hij ondanks zijn jeugdig voorkomen present was geweest bij de meeste schietoorlogen van de laatste twintig jaar.
Hij droeg de ouderwetse Sam Browne-gordel en de laarzen die het opperbevel van de VN zich graag aanmat, maar het pistool dat uit de heupholster stak was geen zesschotsstuk met parelmoeren kolf; het was het laatste snufje op het gebied van impulswapens, bloot en lelijk, bedoeld voor moord en niet voor de show.
‘Het Amerikaanse ministerie van defensie, eh?’ Hij keek naar de kopie van de orders die ik van Felix had gekregen en legde hem dan op de rand van zijn glanzende, lege bureau. Hij nam me bedachtzaam op. Het was stil in het kantoor. Ver weg sprak een zangerige Arabische stem. Bij een raam zoemde een vlieg.
‘Ik ben vanmiddag gearriveerd, generaal,’ zei ik. ‘Ik heb een kamer genomen in het Koning Feisal Hotel – ‘
‘Kamer 4567,’ zei Julius scherp. ‘U kwam met BWA vlucht 87. Van uw gangen ben ik op de hoogte, meneer Bravais. Als monitor-generaal van de VN is het mijn taak om op de hoogte te blijven van alles wat binnen mijn territorium voorvalt.’ Hij had een vlakke, onaangename stem die niet paste bij zijn gezonde, in het hele land geadverteerde uiterlijk.
Ik knikte en keek of ik onder de indruk was. Ik dacht aan de doodstraf die op de papieren in mijn zak stond en vroeg me af hoeveel meer hij nog wist. ‘Gossie, dat is knap, zeg, generaal.’
Zijn ogen werden smal. Ik moest het er niet al te dik op leggen, nam ik me voor.
‘Je vraagt je af hoe u nog tijd vindt voor uw andere taken,’ voegde ik eraan toe terwijl ik mijn nietszeggend vriendelijke gezicht wat temperde met een vonkje brutaliteit.
Zijn ogen werden nog nauwer. Ik kreeg de indruk dat als hij nog harder kneep, ze er als meloenzaden uit zouden spatten.
‘Ik red me wel, meneer Bravais,’ zei hij met een effen stem. ‘Hoe lang mogen we van uw bezoek genieten?’
‘O, ik zou het geen bezoek noemen, generaal. Ik ben hier voor onbepaalde duur.’
‘In dat geval hoop ik dat Tamboula u zal bevallen. U bent in de goeie tijd van het jaar gekomen. Volgende week beginnen de races en natuurlijk is het patrijzenseizoen hier in volle gang.’
‘Ik heb een heleboel gehoord over de ecologische projecten hier,’ zei ik. ‘Een hele prestatie, dat je de bossen nu als paddestoelen uit de woestijn kunt zien schieten. Maar ik ben bang dat ik niet veel tijd voor sport over heb. Mijn belangstelling gaat speciaal uit naar infanterietactiek.’
‘Meneer Bravais.’ Julius stak een hand op. ‘In sommige kringen schijnt de mening te hebben postgevat dat conflicten als dit spektakels zijn die worden opgevoerd ter lering ende vermaak van de nieuwsgierigen. Dat is beslist niet het geval. Hier wordt een politieke kwestie beslist op het slagveld. De controle van de VN zal naar wij vertrouwen de omvang van de vijandelijkheden beperken. Overmatige belangstelling van vertegenwoordigers van andere naties zal ons daarbij niet helpen. Ik stel voor dat u de officiële geschiedenis van –’
‘Ik meen dat het beginsel van het observatierecht te stevig gegrondvest is dan dat ik er uitvoerig op in hoef te gaan.’
‘Dat is een kwestie die geheel buiten mijn competentie valt,’ zei hij. ‘Mijn verantwoordelijkheid is erop toezien dat de bepalingen van de Overeenkomst van Manhattan worden nageleefd. U begrijpt dat de aanwezigheid van buitenstaanders op het strijdtoneel die taak onnodig bemoeilijkt.’ Hij sprak eigenaardig vlak en intens, en keek me zonder te verblikken aan, als een cowboy die wacht op het sein om naar zijn wapen te grijpen.
‘Generaal, ik ben officieel waarnemer; ik hoop dat u niet van plan bent me de toegang tot mijn onderwerp te ontzeggen?’
‘Wat wilt u eigenlijk precies observeren?’
‘De strijd van dichtbij.’
Julius schudde zijn hoofd. ‘Dat zal vannacht niet kunnen – ‘ Hij hield plotseling zijn mond. Ik liet een grijnsje op mijn gezicht verschijnen.
‘Vannacht, eh?’
Julius boog zich naar me toe. Hij hield zijn humeur heel aardig in bedwang, maar in zijn ogen zag ik een schittering van rood vuur.
‘U zult het front niet dichter dan op acht kilometer benaderen,’ zei hij duidelijk articulerend. ‘U meldt u dagelijks bij mijn adjudant om achthonderd uur en u onderwerpt u aan een van tevoren opgesteld schema. U houdt u aan de avondklok van negen uur – ‘
Ik stond op. ‘U noemt me met nadruk “meneer”; als uw veiligheidsdienst zo goed is als u beweert, dan weet u ook dat ik de rang van brigadegeneraal heb. Ik heb niet om gunsten gevraagd, en ik heb ze verdomd niet gekregen, maar vermoeit u zich niet, mijn dagindeling maak ik zelf wel. En hou u schutters voortaan bij u. Ik ga nu, generaal. Beschouw dit maar als een beleefdheidsbezoek; verder red ik me zelf wel.’
Hij kwam achter zijn bureau vandaan, marcheerde naar de deur en rukte die open. Toen ging hij voor me staan.
‘Generaal Bravais, ik kan niet voor uw veiligheid instaan als u mijn bevelen in de wind slaat.’ Zijn stem maakte het geluid van scheurend staal. Ik vroeg me af wat hij zou doen als hij nog een beetje bozer werd.
‘U bent helemaal niet voor me verantwoordelijk, Julius,’ snauwde ik. ‘Ik stel voor dat u teruggaat naar uw bureau en weer een nieuw hoofdstuk gaar stooft van die opgewarmde, voorverteerde, zoutarme geschiedenis van u – ‘
Hij stond stram in de glazen deurknop te knijpen. Hij verstijfde terwijl ik aan het woord was, rukte zijn hand weg; hij trok zijn bovenlip op en liet zijn witte tanden zien.
‘Ik ben niet gewend in mijn eigen hoofdkwartier beledigd te worden,’ schuurde hij.
Ik keek naar de deurknop. Het heldere glas was doorschoten met breuklijnen.
‘Zeker te hard geknepen, hè, generaal,’ zei ik. Hij gaf geen antwoord. Ik wandelde de smalle grijze gang uit en de harde witte Noordafrikaanse zon in.