Eenentwintig

‘Je neemt me in de zeik,’ is Sharons verbijsterde reactie als ik haar de volgende dag over de laatste ontwikkelingen met Sam vertel.

‘Sharon, ik weet het, ik kan het ook niet geloven. Maar het is net of hij een pil genomen heeft waardoor hij precies de goeie dingen zegt en doet.’

‘Heeft hij gezegd dat hij je mist?’

‘Hij zegt dat hij niet zonder me kan.’

‘Laat hem toch barsten, hij heeft je zelf gedumpt. Hij heeft geen recht op gevoelens.’

‘Ik heb hem verteld hoe belangrijk jullie tegenwoordig voor me zijn. En dat hij, als hij enige kans wil maken, jullie harten zal moeten winnen. Ik meen het. Ik zal nooit vergeten wie me in mijn donkere dagen hebben bijgestaan. Zelfs Maggie, op haar manier.’

‘Nou, het zal knap lastig voor hem worden, tenzij hij een Porsche voor me koopt en me een facelift en liposuctie cadeau doet. Jezus, Jess, wanneer leer je eens af om het verleden uit te wissen? Waar ben je in godsnaam mee bezig? Je doet alsof jullie een dipje hadden en nu alles weer koek en ei is.’

‘Geef hem een kans, Sharon. Dat is alles wat ik vraag. Weet je, al die films met Hugh Grant waar jij naar kijkt maken één ding duidelijk: het pad van de liefde gaat niet over rozen. Iedereen moet obstakels overwinnen om daarna nog lang en gelukkig te kunnen leven. Ik heb mijn obstakel gehad en ik wil nu lang en gelukkig leven. Wat is daar mis mee?’

‘Jessie, je houdt jezelf voor de gek. Ik was erbij toen je die avond bij hem thuis inbrak. Ik heb zelf gezien wat voor een eikel het is. Weet je dat niet meer? Voor het politiebureau in Kildare, toen hij je bij ons wegtrok, maakte hij je met de grond gelijk. Je leek wel een verkeersslachtoffer daarna, ik zweer het je. En hij ging gewoon lekker naar de K Club of welke kakclub dan ook, en was jou zo weer vergeten.’

‘Ik hoopte eigenlijk dat je daar niet over zou beginnen. Trouwens, hij is veranderd.’

‘Ja, ja. Hij is veranderd, tuurlijk.’

Maar ze heeft het mis. Hij is echt veranderd en ik ga het bewijzen. Hij belt me nu gemiddeld zo’n tien keer per dag om te vragen wanneer hij me weer kan zien. Hij is zelfs bereid te wachten tot de show afgelopen is, me daarna op te halen en thuis te brengen.

Met ‘thuis’ bedoelt hij natuurlijk zijn landhuis in Kildare, maar dat weiger ik. Want ik ben er nog niet aan toe om weer met hem de koffer in te duiken en te doen alsof er niets gebeurd is.

Wat me nog meer verbaasde was dat toen ik hem vertelde dat ik een klein huurappartement zocht, hij me zijn penthouse in Temple Bar aanbood. Dat staat toevallig leeg, de huurder is er net uit.

‘Wat is de huurprijs?’ vraag ik, als hij me met dit geweldige aanbod belt.

‘Voor jou, Woodsie? Niets.’

Ik sla zijn aanbod af. Want ik wil nooit meer in de positie komen waarin ik afhankelijk ben van iemand die meer geld heeft dan ik. Ik ga mijn budget niet meer te buiten en van dat principe stap ik niet meer af.

Grappig, hoe meer ik Sam afwijs en al zijn genereuze aanbiedingen afsla, hoe meer hij zijn best doet. Hij heeft zelfs mijn gewoonte het verleden uit te wissen overgenomen. Hij zegt bijvoorbeeld dat hij Emma Sheridan nooit gemogen heeft. Dat hij haar altijd al stiekem vond en het idee had dat ze stinkend jaloers op mij was. Wat natuurlijk bullshit is. Als we met Emma uitgingen behandelde hij haar altijd uiterst charmant en hij zei nooit iets lelijks over haar. Maar hij bedoelt het goed, dus laat ik het zo. Ook zegt hij dat onze ‘time-out’, zoals hij het noemt, hem goed gedaan heeft. Hij heeft alles goed kunnen overdenken en ziet nu in hoeveel ik altijd voor hem betekend heb. Wat ik maar al te graag wil geloven.

Dan belt hij me om te vragen wat mijn plannen zijn voor mijn eerstvolgende vrije avond, dus komende zondag.

‘Waarom wil je dat weten?’ vraag ik, benieuwd naar zijn antwoord.

‘Omdat we iets speciaals kunnen gaan doen. Vieren dat we weer bij elkaar zijn.’

‘Sam, we zijn niet weer bij elkaar. We zijn in onderhandeling. Dat is alles.’

‘Goed, dan neem ik je mee uit omdat er niets te vieren valt.’

‘Nou weet je, ik heb eigenlijk al iets anders gepland.’

Noem me een kreng, maar o, wat vond ik het heerlijk om dat te zeggen. Na alles wat ik heb doorgemaakt voelt het heerlijk om niet meer honderd procent beschikbaar voor hem te zijn.

‘Wat zijn je plannen dan, Woodsie?’

Ik vertel hem over Maggies optreden in de Comedy Cellar en dat ik haar plechtig beloofd heb op de voorste rij te zitten en keihard te lachen om haar grappen die ik ondertussen kan dromen.

‘Zal ik met je meegaan?’ vraagt hij.

Ik stem toe. Dit is tenslotte een avond waarop iedereen, maar dan ook echt iedereen die ik ken er zal zijn. Als Sam werkelijk meent dat hij mijn familie wil leren kennen, is dit zijn kans. Maggie heeft het halve belastingkantoor uitgenodigd, Sharon haar collega’s van Smiley Burger en zelfs Joan neemt een stel vrienden van de Swiss Cottage mee. Maar als hij denkt dat ik het hem gemakkelijk zal maken, vergist hij zich.

‘Je kunt me ook in Whitehall komen ophalen,’ opper ik. ‘Zodat iedereen persoonlijk met je kan kennismaken.’ Op eigen terrein. In Whitehall, of ‘het land van de tien jaar oude Toyota’s’, zoals Sam het altijd noemde. Want laten we wel wezen, als hij het overleeft om als een vroege christen voor de leeuwen te worden geworpen, overleeft hij alles.

Het is vreemd. Ik zou van vreugde op de daken moeten dansen, maar ik voel… niets. Alsof ik doelloos in een emotionele mist ronddwaal en er niet achter kan komen wat ik werkelijk voel.

Vertrouw ik Sam nog wel? Geloof ik hem als hij zegt dat het dit keer echt voor altijd is? Ik heb eerlijk gezegd geen idee. Gek eigenlijk, op de radio geef ik relatieadviezen, maar in mijn eigen situatie zie ik door de bomen het bos niet meer. Daarbij komt dat de twee mensen tot wie ik me normaal gesproken wend er niet zijn, wat mijn gevoel van grote verwarring bepaald niet ten goede komt. Sharon is, zoals verwacht, helemaal klaar met Sam, de zakkenwasser, en ze kan zijn naam niet meer horen. En helaas is Steve, mijn rots in de branding, tot zondag weg omdat hij met zijn band op een zomerfestival in County Monaghan optreedt.

Vrijdagavond na mijn show trakteer ik mezelf op een taxi naar huis en mijn hoofd tolt nadat ik weer de hele dag en avond gebombardeerd ben met telefoontjes van Sam. Tegen de tijd dat ik thuis ben ligt iedereen al in bed. Ik sluip naar de lege tv-kamer, pak mijn mobieltje uit mijn tas en bel Steve, ook al is het al bijna halfdrie. Ik wil gewoon zijn stem horen. De telefoon gaat over en uiteindelijk krijg ik zijn voicemail. Maar dan besef ik dat ik eigenlijk niet eens weet wat ik tegen hem wil zeggen, dus hang ik op.

Waarom, o waarom ben ik wat mannen betreft toch zo’n sukkel?

Steve, heer als hij is, belt me de volgende ochtend terug. ‘Hé, Jessie, gaat het goed?’

‘Hoi,’ mompel ik slaperig. Ik lig nog in bed terwijl het al ruim na elven is. Maar het is fijn zijn stem te horen.

‘Ik zag dat je me gisteravond gebeld hebt. Ging het goed met je show?’

‘Ja, de show ging… ehhh… goed.’

‘Is er iets aan de hand? Je klinkt zo anders. Zo gespannen. Alsof er iets is.’

Op dat moment realiseer ik me dat ik het niet over mijn hart kan verkrijgen. Ik kan hem niet vertellen dat Sam weer in mijn leven opgedoken is. In elk geval niet over de telefoon. En ik besluit, laf als ik ben, er maar wat omheen te draaien.

‘Gaat het echt wel goed?’ vraagt Steve ongelovig.

‘Ja, echt. Eerlijk.’

‘Nou, doe maar rustig aan. Ik zie je morgen.’

‘Jep, tot morgen.’