Zes

De volgende dag zingt de mantra ‘Ik heb geen keus, ik heb geen keus. Ik. Heb. Geen. Keus’ door mijn hoofd. Maar als ik niet in beweging kom, is de kans groot dat binnenkort mijn spullen in kartonnen dozen voor het veiligheidshek staan, de sloten zijn vervangen en er andere mensen in mijn huis wonen. Wat perfect in het terugkerende thema in mijn huidige leven zou passen: als je alles hebt, heb je alles te verliezen.

Het is zaterdag laat in de middag en ik lig nog in bed, als verlamd. Ik bid dat Sam op dit moment hetzelfde doet. Dat ook hij vanbinnen dood is. Wanhopig is. Mij mist. Bereid is zijn trots te overwinnen, de telefoon te pakken en me te smeken hem terug te nemen.

Sinds ons laatste, pijnlijke gesprek speel ik ‘hard to get’, wat betekent dat ik hem maar twaalf keer ge-sms’t heb en acht keer zijn voicemail heb ingesproken. Per dag, welteverstaan.

De televisie is mijn enige vriend, en om redenen die je duidelijk zijn, ontwijk ik het nieuws en beperk ik me tot History Channel waar zeker niets zal worden uitgezonden wat me nog verder van streek maakt. Er verschijnt een reclameboodschap waarin Boeddha geciteerd wordt die zegt dat al het lijden voortkomt uit onvervulde verwachtingen. Ja, dat klinkt zeer aannemelijk. Dan hoor ik dat er beneden keihard en dringend op mijn voordeur gebonkt wordt. Mijn eerste impuls is het te negeren, maar dan denk ik opeens: Stel dat het Sam is? Dat hij daar staat met een enorme bos bloemen, dat hij een toespraak heeft voorbereid waarin hij zegt dat hij achterlijk bezig is geweest. Ik spring mijn bed uit alsof ik een shot adrenaline in mijn hart heb gekregen en vlieg naar beneden, in pyjama. Het is Sam natuurlijk niet. Het is de makelaar, geflankeerd door een echtpaar van middelbare leeftijd, die als bodyguards naast hem staan. Ze willen het huis zien. De makelaar is uiterst voorkomend en zegt dat hij het vreselijk vindt me te moeten storen, maar zijn boodschap is helder: ik dien de rest van de middag te verdwijnen zodat mensen die zich dit huis wél kunnen veroorloven het in alle rust kunnen bezichtigen.

Zodoende bevind ik mij een uur later in mijn oude buurtje in Whitehall, in het noorden van Dublin. Het is de eerste keer sinds mijn achttiende dat ik hier weer ben, elf jaar geleden was ik hier voor het laatst. Ik ben als de dood voor wat me te wachten staat en tegelijkertijd zo lamgeslagen door alle klappen die ik de afgelopen week heb moeten incasseren, dat het verlamde deel van mijn lichaam alle lichamelijke activiteiten overneemt; zoals over straat lopen en gesprekken voeren zonder in huilen uit te barsten. Hoe dan ook, de buurt waar ik vandaan kom is, zoals ik al eerder gezegd heb, bepaald niet chic. En voor zover ik kan zien is er weinig veranderd sinds ik hier ben weggegaan. Het is een volksbuurt uit de jaren vijftig die zo dicht bij de luchthaven ligt dat je de wielen in en uit de romp van de overvliegende vliegtuigen kunt zien gaan. Het lawaai is soms zo oorverdovend dat het lijkt alsof je aan het eind van een startbaan woont. Maar toevallig komt dat oorverdovende lawaai me nu goed uit. Zoals alles me goed uitkomt wat die dreinende dreun in mijn hoofd overstemt: gedumptdaklooswerkloos-gedumptdaklooswerkloos… enzovoort, enzovoort, enzovoort, herhaald tot aan braken toe.

Het huis staat aan het einde van een doodlopende straat. Als ik uit de bus stap, moet ik de beschamende tocht helemaal in mijn eentje, onbeschermd en vol in het zicht afleggen. Ik weet het, het lijkt wel of ik het over het Fallujahplein in Irak heb, en ik ben heus niet bang dat er gebroken flessen of andere projectielen naar mijn hoofd geslingerd worden. Nee, het zijn de kinderen voor wie je hier moet uitkijken. Het zijn complete wilden en hun wreedheid kent geen grenzen. En omdat het een warme, zachte avond is, zwermen ze als muggen rond. En ja hoor, aan de overkant van de straat zie ik een groepje kinderen met als leider een knul van een jaar of tien, het evenbeeld van die jongen uit The Omen. Ze zijn iemand aan het pesten, zo te zien een Jehova’s getuige die de deuren langsgaat.

‘Jij zegt dat de Heilige Maagd niet bestaat, jij zegt dat de Heilige Maagd niet bestaat!’ roepen ze naar de arme ziel terwijl ze dicht achter hem aan lopen. Ik trek mijn baseballpetje verder over mijn voorhoofd, versnel mijn pas een beetje en houd mijn hoofd gebogen. Maar dan word ik gespot door een bejaarde buurvrouw die de heg aan het knippen is.

‘Jessie Woods? Moeder Maria, ja, je bent het echt!’

Shit. Gesnapt. Door een buurvrouw die me al kent vanaf dat ik een baby was. Pech! ‘O, hallo, Mrs. Foley.’

Oké, de show kan beginnen. Opgewonden begint Mrs. Foley te roepen naar een andere bejaarde die het koper van haar voordeur aan het poetsen is. ‘Mrs. Brady? Kom eens kijken wie er is! Jessie Woods, in levenden lijve! Ze is terug!’

‘Christene zielen, dat meen je niet,’ zegt Mrs. Brady, terwijl ze haar handen voor haar borst slaat, haar voordeur verlaat en naar Mrs. Foleys voortuin waggelt.

Neeneeneeneeneenee, dit is nu precies wat ik had willen vermijden. In onze straat wordt het als onbeleefd beschouwd om je buren voorbij te lopen zonder minstens tien minuten over de meeste intieme details van je privéleven te kletsen. God, wat een verschil met het leven in Dalkey, waar mijn huis – sorry, mijn ex-huis – staat. In dat deel van de stad zou ik je niet eens kunnen vertellen wie mijn buren zijn. Iedereen woont achter hoge veiligheidshekken en behalve dat je af en toe een auto met vierwielaandrijving langs ziet scheuren, heb je geen idee wie er naast je woont. Er deden altijd geruchten de ronde dat Bono en Enya in de buurt woonden, maar niemand heeft ooit een glimp van hen opgevangen als ze een pak melk kochten, of krasloten of iets dergelijks. Die Southsiders zijn zo snobistisch als de pest; als je al eens iemand tegenkwam, bijvoorbeeld in de supermarkt, waren ze te beschaafd, te sophisticated en te zelfingenomen om er openlijk voor uit te komen dat ze me van tv kenden.

Maar daar ben ik nu van af.

‘Wat erg wat er vorige week met je gebeurd is, Jessie,’ zegt Mrs. Foley vriendelijk. ‘Wat een trammelant om niks. Moesten ze je nu echt voor zoiets ontslaan? Alleen maar omdat je een gratis auto accepteerde?’

‘Dat hebben ze gedaan, ja.’

‘Ik heb het met eigen ogen gezien. Ze maakten het je hartstikke moeilijk om nee te zeggen. Ze drongen die auto bijna aan je op.’

‘Ja, dat deden ze inderdaad,’ zeg ik, ontroerd en dankbaar.

‘Nou, als je het mij vraagt, had je beter moeten nadenken, Jessie Woods,’ zegt Mrs. Brady bits, alsof ik nog steeds het kind ben dat ze altijd standjes gaf omdat ik op het muurtje van haar voortuin zat en haar geraniums vernielde. ‘Stomme idioot die je bent. Je krijgt nog geen boterham voor niks, dat had elke onbenul op straat je kunnen vertellen. Je had moeten zeggen dat ze de pot op konden met die poenerige auto van ze, dan was je vanavond gewoon op tv geweest. In plaats van als een asielzoeker over straat te dolen.’

Ik was die kant van Mrs. Brady helemaal vergeten. Ze kan intens hatelijk zijn.

‘Maar hoe moet het nou verder met je, schat?’ vraagt Mrs. Foley. ‘In de kranten staat dat niemand jou nog werk zal geven, arm ding.’

‘Ehhh… Nou ja, ik hoop eigenlijk dat ik het even rustig aan kan doen, en gewoon, ehhh… kijken wat de mogelijkheden zijn,’ weet ik zwakjes uit te brengen.

De twee lijken niet erg overtuigd, dus probeer ik een ander onderwerp aan te snijden.

‘Hoe gaat het met Psycho, Mrs. Brady?’ Psycho is haar zoon. Hij is van mijn leeftijd, we zaten samen op de basisschool en ik heb gehoord dat hij zijn tienerjaren grotendeels in de jeugdgevangenis heeft doorgebracht. Vanaf dat hij ongeveer drie was noemt iedereen hem Psycho. Ook zijn moeder.

‘O, het gaat fantastisch met hem, mop. Lief dat je naar hem vraagt.’ Ze glimlacht trots en fleurt ineens op. ‘Hij heeft morgen verlof, dus we geven een feestje voor hem. Als je er nog bent, moet je even langskomen. Hij was altijd stapel op je. En ik weet toevallig dat hij op dit moment single is.’

‘Ehh, sorry… verlof?’

‘Proefverlof. Als hij zich een beetje gedraagt, komt hij nog voor de zomer vrij. Godzijdank was het dit keer maar kort.’

Ik oh en ah over hoe geweldig dat is en wil net zeggen dat ik ervandoor ga als die groep kinderen, geleid door de Omen-jongen, me ziet staan.

Shit.

Nog geen tel later staan er zo’n acht kinderen om me heen die willen weten of ik ‘die van tv’ ben.

‘Kom op!’ zegt er eentje. ‘Doe dat petje en die zonnebril af, dan kunnen we je gezicht zien,’ zegt een ander, terwijl een derde, die niet ouder dan acht jaar kan zijn, een mobieltje tevoorschijn tovert en vlak voor m’n neus foto’s begint te nemen.

‘Want als je Jessie Woods bent,’ zegt hij brutaal, ‘e-mail ik ze naar de Daily Star. Misschien verdien ik er nog wat mee.’

Het is natuurlijk mijn eigen stomme schuld. Ik had eraan moeten denken dat je hier alleen in het pikkedonker veilig en pestvrij over straat kunt, bij voorkeur tussen twee en vijf uur ’s nachts, als het een kinderloze zone is. Ze zouden een waarschuwingsbord moeten neerzetten.

‘Laat die arme meid met rust, stelletje snotapen dat jullie zijn!’ roept Mrs. Foley, hen met haar schort wegjagend. ‘Hoe zouden jullie het vinden om de zak te krijgen en door je vent gedumpt te worden, en dat allemaal in één week?’ Dan beseft ze dat ik pal naast haar sta. Ze slaat verschrikt haar hand voor haar mond. ‘O, Jessie, lieverd, het spijt me. Ik hoop dat ik je niet gekwetst heb. Het is constant op het nieuws. Ze zeiden dat je niet meer met die knappe zakenman, hoe heet hij ook alweer, omgaat.’

‘Stel je voor dat je aan de dijk wordt gezet en het eerste wat je ex doet is naar de kranten rennen,’ sneert een derde buurvrouw die erbij is komen staan. Ze leunt op een bezem en haar permanentje is zo strak dat het lijkt alsof iemand een blik witte bonen in tomatensaus over haar hoofd gegoten heeft. Ik heb geen idee wie ze is, maar ze blijkt meer over mijn privéleven te weten dan ikzelf. Sam ook met zijn verdomde, zieke persbericht. Hij had me er al voor gewaarschuwd. ‘Er een punt achter zetten’ waren zijn woorden tijdens ons laatste, nachtmerrieachtige telefoongesprek, ik wist dus dat het onvermijdelijk was. Maar toch voelt het alsof iemand me recht in mijn maag trapt. Goed. Ik heb er genoeg van. Ik moet maken dat ik hier wegkom.

‘Sorry, maar ik moet nu echt gaan…’ zeg ik vermoeid in een poging te ontsnappen. Maar helaas.

‘Je had met die Sam Hughes moeten trouwen toen je de kans had, Jessie,’ merkt Mrs. Brady wijsneuzerig op. ‘Dan had je er tenminste nog wat centen aan overgehouden. En als je een kind van hem had, zou hij zich wel twee keer bedenken voordat hij naar de pers rent om te vertellen dat het uit is tussen jullie. Dan zou je elke week alimentatie krijgen, en dat zou je goed kunnen gebruiken nu je werkloos bent…’

‘Het geheim van een lang en gelukkig huwelijk,’ zegt Witte-bonenhoofd, leunend op haar bezem, ‘is dat de man schijtbang is voor zijn vrouw. Ze hebben alleen respect voor je als je ze in de tang hebt. Je bent vast veel te lief voor hem geweest, Jessie…’

Goed, nu trek ik het echt niet langer. ‘Het spijt me dames, maar ik moet ervandoor.’

Ze staren me na alsof ik me onbeschoft gedraag door weg te lopen terwijl ze mij pareltjes van relatieadviezen toewerpen, maar het kan me niets meer schelen. Ik haal diep adem en loop onze kleine voortuin in. En val bijna om als ik zie in welke staat die verkeert. Her en der over het piepkleine stukje gras verspreid staan stenen beelden van engelen die op trompetten blazen. Terwijl ik er alles aan doe om bij de aanblik ervan niet te kokhalzen klop ik dapper op de voordeur.

En wacht.

En wacht nog langer.

Vanuit de tv-kamer klinkt er een hoop kabaal, gevolgd door een duidelijk hoorbare ruzie over wie er moet opstaan om naar de deur te lopen. Daarna duurt het nog eens een eeuw voordat de deur eindelijk wordt opengedaan. Door Joan, mijn stiefmoeder. Ze is gekleed, ik wou dat ik een geintje maakte, zoals Cher op haar Reunion Tour. Het is bijna eng hoe alles bij elkaar past; haar jurk is donkerpaars net als haar nagels, lippenstift en schoenen. En als klap op de vuurpijl een vleeskleurige panty. Ik zweer het je, je zou er niet dood in gevonden willen worden.

‘Jessica!’ roept ze met een geschokte, ijzige glimlach die zo verstard is dat ze wel een gebalsemde lijkt. O ja, zij is de enige persoon op het noordelijk halfrond die me Jessica noemt. ‘Wat kom jij in godsnaam doen? Het is toch geen kerstavond?’

‘Ehhh, ik heb toch gebeld om te zeggen dat ik langskwam, weet je dat niet meer, Joan? Ongeveer een uur geleden? Je zei dat ik na Britain’s Got Talent en voor American Idol moest komen.’

Als je uit een ander gezin komt klinkt dit misschien vreselijk ongemanierd, maar deze mensen hebben hun leven helemaal rondom tv-programma’s georganiseerd, in ieder geval in de tijd dat ik nog bij hen woonde. En dat is blijkbaar nog geen steek veranderd.

‘O, heb ik dat gezegd? Ik moet echt maar eens dingen gaan opschrijven. Trouwens, ik heb een borrel nodig. Nou,’ zegt ze snuivend, terwijl ze me aankijkt alsof ik zo welkom ben als een of andere schimmelziekte, ‘nu je er toch bent, loop maar door naar de salon.’

Ik denk dat ze de tv-kamer bedoelt, wat de enige zitkamer in huis is, op het keukentje na. Typisch Joan om zo overdreven te doen. Het verbaast me eigenlijk dat ze het minuscule stukje gras in de voortuin met de belachelijke, potsierlijke engelenbeelden niet de meditatie- en bezinningsruimte noemt.

Ik ga dus naar binnen en word onmiddellijk getroffen door het bonte interieur. Totaal anders dan toen papa en ik er woonden. In de hal, een piepklein, donker, benauwd hokje, ligt nu een crèmekleurige vloerbedekking met motieven en het schreeuwerige behang is roze, blauw en groen gestippeld. Het geheel geeft me het gevoel alsof ik in een pot pillen opgesloten zit. Het is geen trendy, ‘minder is meer’– minimalisme dat je hier aantreft, van smaak hebben ze hier zo te zien nooit gehoord. Joan ziet me met open mond naar de keuken staren, die zich vlak voor ons bevindt, en interpreteert mijn opengevallen onderkaak volkomen verkeerd.

‘O ja,’ zegt ze met een overdreven wuivend gebaar, ietwat opgefleurd. ‘Je hebt de woonkeuken al opgemerkt. Chic, toch? Ik heb nieuw vinyl laten leggen in drop- en marshmallowkleuren.’

Wat in Joan-taal zwart-wit betekent. Dat klinkt misschien nog best smaakvol, maar stel je er felle, perzikkleurige nylon gordijnen bij voor waardoor je nauwelijks meer naar buiten kunt kijken, dikke vitrage en perzikkleurig gestreept behang en je snapt het. Allemachtig, het lijkt wel of er een Mississippi-stoomboot uit de tijd van Mark Twain in dit kleine keukentje is aangespoeld. Je bent de sigaar als je hier met een verschrikkelijke kater moet zitten. Misselijkmakend.

Rechts van ons is de tv-kamer, het zenuwcentrum van het huis. Het zou me niets verbazen als ze daar, om maar geen enkel tv-programma mis te lopen, ook eten, drinken en slapen. Joan zwaait de deur van de tv-kamer open en zegt: ‘Meiden! Afhaalmaaltijden opeten en denk om je taal want we hebben bezoek.’ Ik loop achter haar aan. De poort naar de hel. God sta me bij.

‘Niet te geloven,’ zegt Maggie, mij met haar harde, uitdrukkingsloze, grijze ogen aankijkend. ‘Kijk nou wie er op weg naar de uitkeringsinstantie verdwaald is.’

Zo is Maggie, ze doet altijd alsof ze een solo-optreden in een kerstspecial van Morecambe and Wise heeft.

‘Wat kom jij verdomme doen?’ verwelkomt Sharon me verbaasd. ‘En wat zie je eruit, zeg! Jezus, het lijkt wel of je kunstmatig in leven gehouden wordt.’

‘Bedankt voor het gebruikelijke warme, hartelijke onthaal,’ kaats ik terug. De aanval is de beste verdediging bij mijn stiefzussen, heb ik lang, heel lang geleden geleerd.

Het is elf jaar geleden dat ik voor het laatst in deze kamer was en het verbaast me hoe weinig er veranderd is. Je zou ze moeten zien, die twee. De Borgia’s als ze hun dag niet hebben. Ze verroeren geen vin wanneer ik binnenkom, maar lethargie is altijd al het thema in dit huis geweest. Maggie ligt languit op de stoel die kennelijk nog steeds haar favoriet is, recht voor de tv, met een blikje cider in haar ene hand en een vork met Indiase curry in de andere. Als het eraf pulken van lipjes van blikjes een erkende olympische sport was, zou ik zeggen: ‘Tadáá… Mag ik u aan de kampioen voorstellen.’

Nu ik haar goed bekijk, vallen me twee dingen op: heeft die meid ooit een trainingspak gezien dat ze niet leuk vond? Het exemplaar waarin ze zich vandaag heeft gehesen is Hubba Bubba-roze en is zo mierzoet dat geen meisje boven de acht er zich bij in de buurt zou wagen. Ten tweede valt me op dat ze in hondenjaren veroudert. Maggie is drieëndertig, maar ze zou zo voor twintig jaar ouder kunnen doorgaan; het onwillige, pluizige haar is nu bijna helemaal grijs en wat erger is, het lijkt haar niets te kunnen schelen. Bovendien – ik zou niet weten hoe ik dit politiek correct en subtiel onder woorden kan brengen – zijn zij en Sharon gróót. Benen als boomstammen en een nek met dezelfde omvang als mijn taille. Het is een gemene gedachte, maar ik weet nog dat ik me als kind afvroeg wie hun biologische vader geweest moest zijn. Een of andere kermisidioot misschien?

Naast Maggie ligt Sharon er op de bank bij alsof ze gedrogeerd is, op haar buik balanceert een Cosmo die op de quizpagina openligt. ‘Is je vriend een watje of een schatje?’ Ze is nog in haar bruine, wollen uniform van Smiley Burger, waar ze werkt als ‘voedselbereidings- en hygiënemanager’ (vraag me niet wat het inhoudt). Op haar revers prijkt een grote, ronde badge waarop staat: HOI! IK BEN SHARON EN IK BEN ER VOOR U! Dat zo’n goedkoop plastic dingetje zoveel ironie kan bevatten.

Hoe dan ook, in tegenstelling tot Maggie was Sharon zich in elk geval altijd bewust van het rechtstreekse verband tussen de hoeveelheid voedsel die ze naar binnen propte en de omvang van haar achterwerk. Toen ik hier nog woonde, was zij zo iemand die altijd en eeuwig op dieet is, maar geen grammetje aankomt of afvalt. En opnieuw denk ik: plus ça change, plus c’est la même chose. Ik vermoed dat ze weer een of ander spoeddieet volgt gezien de magere Smiley Caesarsalade met kip die ze naar binnen werkt. Maggie is bezig het laatste beetje van haar Indiase curry rechtstreeks uit de aluminium bak naar binnen te schrokken, alsof ze door zo min mogelijk gebruik te maken van keukengerei haar eten sneller naar binnen kan stouwen. Mijn hemel, het valt me nog mee dat ze met een vork eet.

Sharon en Maggie zijn wat je een ‘Ierse tweeling’ noemt; ze schelen maar een jaar in leeftijd. Maar Sharon is het wel gelukt om er als een vrouw van begin dertig uit te zien en dat komt voornamelijk omdat ze haar uiterlijk niet door grijs haar laat verknallen. Althans, tot nu toe niet. Maar haar haar is in zo’n bizar model geknipt dat het eruitziet alsof ze solliciteert naar de rol van Jane Fonda in Klute.

Er is nog iets wat me opvalt; op het salontafeltje ligt de zaterdagbijlage van de krant opengeslagen op zo’n ‘what’s hot/what’s not’-pagina. Drie keer raden in welke categorie ik val. De schoften.

Maar ja, dit is geen gezelligheidsbezoek, ik zal nu echt moeten zeggen waarvoor ik gekomen ben en er dan als een gek vandoor gaan voor de wet van de jungle in werking treedt en we elkaar allemaal naar de strot vliegen. Ik plof neer op het puntje van de bank en zet de tv uit, omdat dat de enige manier is om hun aandacht te krijgen.

‘Als je leven je lief is,’ snauwt Maggie me toe, met genoeg venijn om een stad te vernietigen, ‘zet je die tv weer aan. Ik was aan het kijken.’

‘Er was reclame,’ zeg ik beleefd glimlachend.

‘Iets drinken?’ vraagt Joan, in een poging de spanning te temperen die van de muren afketst als ionen voor een elektrische ontlading. ‘Meiden, kan een van jullie even een blik Bulmers voor je zus uit de koelkast halen.’

‘Ze is onze zus niet,’ zeggen de twee bits. Ze gaan beiden achteroverzitten en steken tegelijkertijd een peuk op, het gaat zo synchroon dat je het niet zou kunnen instuderen.

‘Trouwens,’ zegt Sharon, een en al dapperheid en flinkheid omdat ze Maggie naast zich heeft voor morele steun, ‘als Hare Majesteit iets wil drinken kan ze zelf met dat magere kontje van haar opstaan om het te halen.’

‘Ik drink eigenlijk geen cider,’ zeg ik tegen Joan, terwijl ik probeer niet te denken aan Pattie en Selma van The Simpsons. Ik ben niet van plan me te laten kisten. Ik doe gewoon wat ik altijd doe als ik in hun gezelschap verkeer. Ik laat mijn stem tot het laagste register zakken en blijf rustig. Het is ook de beste manier om ze op de kast te krijgen.

‘Maar als je wijn hebt, lust ik graag een glaasje, Joan.’

Verdomme, alcohol is het enige wat me hier doorheen kan helpen. Joan verdwijnt naar de keuken, en op het moment dat ze de deur uit loopt, beginnen Maggie en Sharon me na te bauwen, als een stel pestkoppen op het schoolplein. ‘O, ik drink geen cider… Daar voel ik me te goed voor.’

Ik was helemaal vergeten dat ze zo vreselijk kunnen zijn. Lieve help, hoe heb ik dit kunnen doen? Ik lijk wel gek, maar dan schieten de kwellende woorden van mijn accountant me weer te binnen. Ik. Heb. Geen. Keus. Trouwens, dit was mijn huis lang voordat de Addams family er introk en de boel overnam. Papa heeft dit huis gekocht, mama is hier gestorven, ik ben hier opgegroeid. Wettelijk is de helft van mij. Ik heb geen keus, dus de anderen ook niet.

Joan komt op haar palen van hakken met een fles chardonnay binnenwankelen, de wijn die ik van de hele wereld het minst lekker vind, maar ik zal het ermee moeten doen. Dan schenkt ze mij een bodempje in en voor haarzelf vult ze een glas tot de rand.

‘Wijn met een kurk?’ mompelt Maggie. ‘Wat krijgen we nou, het is toch geen kerst?’

‘Dank je,’ zeg ik, het glas van Joan aanpakkend. ‘Wil je nu alsjeblieft gaan zitten?’

‘Ik zou wel willen! Maar ik ga vanavond uit en deze rok kreukt als ik zit. Ik zie er trouwens dunner uit als ik sta, en bovendien kan mijn corrigerende heupslip mijn bloedcirculatie dan niet afknellen.’

Ook goed. Ik neem een flinke slok en begin mijn half voorbereide speech af te steken. ‘Oké, ik heb jullie iets te zeggen, dus misschien zouden jullie even naar me willen luisteren. Jullie weten vast, de hele wereld lijkt het te weten, dat ik een rotweek achter de rug heb.’

‘O, ik snap het al,’ zegt Maggie, heeeeeeeel langzaam. Akelig langzaam, terwijl ze de krant waar mijn naam over de volle breedte gedrukt staat naar me toegooit. ‘Zou dit er misschien iets mee te maken kunnen hebben dat Hare Majesteit zich verwaardigt ons vandaag met een bezoek te vereren?’

Maar ik zit midden in mijn betoog en ben niet van plan me iets van haar hatelijkheden aan te trekken.

‘Ik heb een foutje gemaakt op mijn werk en ben mijn baan kwijt…’

‘Noem je dat een “foutje”?’ vraagt Sharon grijnzend, zo hard aan haar sigaret zuigend dat het lijkt alsof ze de rook tot in haar tenen inhaleert. ‘Je had die auto gewoon aan moeten nemen en ervandoor moeten gaan, sukkel die je bent. Voor zo’n Merc kun je op de zwarte markt makkelijk tachtigduizend pond krijgen.’

‘Hmm,’ zegt Maggie nuchter. ‘Was er maar een remedie tegen alle lulkoek die je uitkraamt.’

Het is alsof ze precies weten waarom ik hier ben en me willen pesten zoals uitgehongerde rottweilers een jong katje treiteren vlak voordat ze het doodbijten. Ik zal dus maar meteen zeggen waar het op staat. Des te eerder ben ik ervan af. ‘Ik ben mijn huis kwijt en ik kom hier wonen tot ik een andere baan heb en mijn leven weer op orde is. Geloof me, het is voor mij net zo vervelend als voor jullie, maar het gaat gebeuren, of jullie het ermee eens zijn of niet.’

IJzige stilte.

Dan breekt plotseling de spanning die in de kamer hing los en beginnen ze allemaal door elkaar heen te schreeuwen.

‘Wat hebben wij ermee te maken?’ vraagt Maggie. ‘Je gaat maar naar een van die beroemde vrienden van je. Hoe spel je “beroemd” als je Jessie Woods heet? O, ik weet het al, L.O.S.E.R. Of je gaat naar je vriend. O, wacht eens even, ik was even vergeten dat je geen vriend hebt. Niet meer, tenminste. Oeps. Wat ben ik toch dom.’

Au, dat doet pijn. Die opmerking kwetst me, zoals Maggies opmerkingen me altijd al kwetsen. Ondertussen lacht Sharon zo hard dat de cider uit haar neus komt.

‘Wat een goeie!’ roep ze aanstellerig naar Maggie, terwijl ze een papieren servetje van Smiley Burger van tafel grist en haar gezicht ermee afveegt.

‘Bedankt, copyrights: Maggie Woods.’

Mijn god, wat ben ik veel van die twee vergeten. Om te beginnen dat Maggie het gemeenste, hardste karakter heeft en dat Sharon, die ietsje zachter is, haar steevast volgt. Maar de kunst is nooit, maar dan ook nooit op hen te reageren. Ik sla dus nog een slok van die smerige wijn achterover, staar hen aan en wacht wie er als eerste met zijn ogen knippert.

‘Het spijt me vreselijk dat ik hier een stokje voor moet steken,’ zegt Joan paniekerig, ‘maar het komt niet uit. ‘We krijgen… ehh… logés… ehh… uit Canada. Ze blijven… drie maanden.’

‘Tja, dan zullen we allemaal een beetje in moeten schikken, toch?’ zeg ik vastberaden. Joan kon altijd al slecht liegen.

‘Je kunt hier niet komen wonen! Het is óns huis!’ blaft Sharon.

‘Officieel niet. De helft is van mij. Mijn vader heeft de helft aan Joan en de helft aan mij nagelaten en het huis staat op mijn naam.’

‘Neem me niet kwalijk, Hare Majesteit, maar is het nog nooit bij je opgekomen dat we elkaar niet mogen? Ik bedoel, je zit hier nu wel, je drinkt van onze wijn, maar je kijkt op ons neer alsof we een stel holbewoners zijn.’

‘Helemaal niet! Trouwens jullie kijken naar mij alsof jullie me willen laten deporteren.’

‘Ze kan hier niet komen wonen, punt uit. Er is trouwens niet eens een kamer voor haar,’ zegt Sharon triomfantelijk tegen de andere twee, mij compleet negerend. Alsof de chardonnay me plotseling onzichtbaar heeft gemaakt.

‘We hebben maar drie slaapkamers en ik denk niet dat een van ons een kamer met haar wil delen.’

‘Nou, dan slaap ik wel op de bank. Geen probleem.’ Grappig, hoe meer ze protesteren, hoe meer ik mijn hakken in het zand zet, want dat is de beste manier om hen nog nijdiger te maken.

‘Ik snap niet waarom je niet naar een hotel gaat tot je je zaakjes geregeld hebt,’ zegt Joan, de woorden bijna uitspugend. ‘Dat is een stuk makkelijker en voor iedereen minder stressvol.’

‘Moet ik het voor je spellen? Ik ben B.L.U.T.

‘Wacht eens even,’ zegt Maggie, terwijl ze als een sumoworstelaar in gevechtshouding vooroverleunt. ‘Ik vind het vreselijk om spelbreker te zijn, maar sinds de gelukkige dag dat je oplazerde, betalen wij samen de hypotheek. Zelfs ma, terwijl zij parttime werkt. We delen alle rekeningen en we betalen ons eigen eten, drinken en sigaretten.’

‘Nou, en?’

‘Hoe wil je jouw deel dan betalen als je geen baan hebt? Als je soms dacht dat wij je gaan onderhouden, heb je het goed mis.’

Shit. Daar had ik helemaal niet aan gedacht.

Er valt weer een stilte, en terwijl ik het chardonnaybocht achteroversla, pijnig ik mijn hersenen om hier iets op te verzinnen.

Uiteindelijk neemt Sharon het woord. ‘Ik heb een idee.’ We draaien ons allemaal naar haar toe, en nu begint zelfs mijn achterwerk te zweten. ‘Als Jessie geen bijdrage kan leveren aan de rekeningen en alles, dan kan ze misschien in plaats daarvan de huishouding doen. Stel je voor dat als we van ons werk thuiskomen alle was gedaan is…’

‘Dat alle boodschappen in huis zijn…’ zegt Maggie langzaam, met een duivelse blik in haar kille grijze ogen.

‘Dat er eten voor ons gekookt is en we het opgediend krijgen…’

‘Dat zij na het eten afwast, niet wij…’

‘Dat alles gestreken is. Ik haat strijken…’

‘Dat de tuin er onberispelijk uitziet…’

‘Dat het net lijkt of we een au pair hebben, maar dan zonder het gezeik van kinderen…’

‘Een au pair die we geen cent hoeven te betalen…’

‘Oké, Cinderella Rockefeller,’ zegt Maggie, met een vernietigende blik in haar ogen en spinazie tussen haar tanden. ‘Als dat is wat je wilt, kun je bij ons intrekken. Kom maar zodra je zin hebt.’

Ik maak me zo snel mogelijk uit de voeten. En als ik de voordeur achter me dichtsla, zou ik zweren dat ik ze hoor gillen van de lach.