Drie

Ik moet je eerst even bijpraten. De relatie tussen mij en mijn stieffamilie is als volgt: zij kunnen me niet luchten of zien en ik… Telkens als ik denk dat ze de bodem van hun gemeenheid bereikt hebben, blijkt er nog een hele ondergrondse garage van valsheid te bestaan.

Allereerst heb je Maggie, mijn oudste stiefzuster, ze is drieëndertig en woont nog steeds thuis. Ik zweer het je, als je haar een winnend lot uit de loterij geeft, zou ze er nog over zeiken en zeuren dat ze helemaal naar de stad moet rijden om het in te wisselen. Het is een vrouw met de charme van een begrafenisondernemer en de allure van een lijk, en haar levensfilosofie is als volgt samen te vatten: ambitie leidt tot verwachting, verwachting leidt tot mislukking en mislukking tot teleurstelling. Je kunt dus het beste niets ondernemen. Gewoon opstaan, naar je werk gaan, thuiskomen en al je vrije tijd, je avonden, weekenden, al je vakantiedagen en de hele mikmak met de afstandsbediening op je buik, uitgevloerd op de bank voor de tv doorbrengen. Lage verwachtingen = een gelukkig leven.

Vraag me niet hoe ze het doet, maar die vrouw krijgt het voor elkaar zuurheid uit te stralen. Als tiener dacht ik dat de negende cirkel van de hel nog veertien dagen Lanzarote zou betekenen vergeleken bij tien minuten in Maggies gezelschap. En dat de enige reden waarom ze de duivel niet aanbidt is omdat ze dat niet hoeft; de kans is trouwens groter dat hij háár aanbidt.

O, even een zijsprongetje, in al die jaren heb ik haar maar twee verschillende outfits zien dragen; een donkerblauw polyester broekpak voor naar haar werk en een slobberig trainingspak voor maximaal comfort tijdens het tv-kijken. Waar om de een of andere reden altijd eivlekken op zitten, maar dit terzijde.

Ze werkt als ambtenaar bij de belastingdienst; zo’n beetje de enige baan die ik kan bedenken waar een afgrijselijk mens als zij tot haar recht kan komen. Vorig jaar heb ik ‘toevallig’ belastingcontrole gehad; een vreselijke toestand, en ik zou durven zweren dat zij er iets mee te maken heeft gehad. Ik acht haar ertoe in staat. Het zou echt iets voor haar zijn om daar plezier in te scheppen.

Toevallig weet ik dat ze me achter mijn rug Cinderella Rockefeller noemt, wat ik prima vind. Achter haar rug noem ik haar Queen Kong. Na haar komt Sharon, zij is tweeëndertig en woont ook nog thuis. Ze werkt als ‘voedselbereidings- en hygiënemanager’ bij Smiley Burger. Echt, het is alsof die twee zich helemaal gesetteld hebben zonder de moeite te nemen iemand te zoeken. Zoals bijvoorbeeld, God verhoede, een vriend. De beste manier om Sharon te omschrijven: ze is vóór Coronation Street/het eten van magnetronmaaltijden rechtstreeks uit het plastic bakje, en ze is tégen sport/niet-rokers/iedereen die iets tegen haar durft te zeggen tijdens haar favoriete soaps. Voor die meid is elke dag een ‘bad hair day’. Bovendien is haar gewichtsprobleem permanent zo gigantisch dat ik vaak denk dat ze zich niet te dicht bij het water moet wagen; straks wordt er nog een champagnefles tegen haar stukgeslagen terwijl de minister van Zeevaart haar officieel te water laat. Bovendien moet ik zeggen dat de sfeer niet bepaald gunstig beïnvloed wordt door Joan, mijn stiefmoeder, die haar dochters ‘de oudste sof’ en ‘de jongste sof’ noemt. Recht in hun gezicht.

Toch neem ik het papa niet kwalijk dat hij hertrouwd is en heeft toegestaan dat de stieffamilie ons leven vernielde. Ik weet immers hoe vreselijk eenzaam hij was, hoe erg hij mama miste en dat hij zich er zorgen over maakte dat ik opgroeide zonder de stabiele aanwezigheid van een vrouw in huis. Toen mama overleed was ik te jong om me haar te kunnen herinneren, en jarenlang heb ik de enorme impact van haar dood niet ten volle beseft. Nog steeds vind ik het moeilijk te accepteren dat ze op haar achtendertigste aan eierstokkanker is overleden. Maar in die tijd – toen ik een wildebras was met schrammen op mijn wangen en altijd boven in de boom in onze tuin zat – snapte ik wel dat ik en mijn vader plotseling alleen op de wereld waren. En kinderlijk en onschuldig als ik was, dacht ik dat we het fijn hadden; we waren gelukkig en we rooiden het samen. Oké, het is misschien niet normaal dat een tienjarig kind vijf avonden per week macaroni in tomatensaus op brood voor haar vader klaarmaakt en het hele huis poetst terwijl haar vriendinnetjes buiten op straat spelen, maar mij kon het niks schelen. Ik deed alles om papa gelukkig te maken en te zorgen dat hij mama niet miste. Ik begrijp zelfs wat hem in eerste instantie in Joan aantrok. Jaren later vertelde hij me dat het een combinatie was van diepe eenzaamheid en zijn verdriet bij het zien van een meisje dat wanhopig probeerde de taak van haar moeder over te nemen en de boel draaiende te houden. Toen diende deze charmante weduwe zich aan; aantrekkelijk in de zin van blond, opzichtig, grote borsten en met twee dochters die maar een paar jaar ouder waren dan ik.

Joan, moet je weten, is zo’n vrouw met altijd perfect gekapt haar, gelakte nagels en een bruin kleurtje, ook al is het hartje winter. Ze ziet eruit zoals je je de oma van Barbie voorstelt, en ze zal zelfs de vuilnis niet buitenzetten zonder lippenstift op (ik verzin dit níét).

Ze heeft bovendien een chronische neiging tot overdrijven. Toen ze mijn vader nog maar pas kende, stelde ze hem aan iedereen voor als de ‘manager van een drankimperium’. Terwijl hij gewoon barman was. Hoe ze elkaar ontmoet hebben? Zij ging altijd naar de Swiss Cottage pub waar hij dinsdags op de pokeravond werkte, alleen vertelde zij iedereen dat ze ‘niet pokerde, maar bridgede’.

Ik weet niet hoelang papa met haar omging voor ze trouwden; ik weet alleen dat hij me toen ik tien jaar was op een mistroostige, regenachtige dag mee naar de dierentuin nam om zijn nieuwe ‘vriendin’ Joan en haar twee dochters te ontmoeten. Dat was op zich al vreemd en er gingen bij mij onmiddellijk alarmbellen rinkelen, want hij nam nooit een dag vrij, nooit. Arme, naïeve papa, hij dacht dat we het allemaal fantastisch met elkaar zouden kunnen vinden en dat we uiteindelijk één grote, gelukkige familie zouden zijn.

Ik was de enige die van de dierentuin genoot; de twaalfen dertienjarige Sharon en Maggie vonden alles stom of kinderachtig. Ze bedoelden natuurlijk dat ik stom en kinderachtig was. Ik weet nog goed dat die twee me achter het reptielenhuis apart namen en me belachelijk maakten omdat ik geen bh droeg. Daarna zeiden ze, op die valse, geniepige manier waarop meisjes kunnen treiteren, dat ik zo onvolwassen was dat ik waarschijnlijk nog in de Kerstman geloofde.

Wat ik tot op dat moment inderdaad nog deed.

Op die dag was het met mijn kindertijd gedaan.

En toen papa hertrouwde, werd het er niet beter op. De eerste man van Joan bleek een chronische alcoholist te zijn geweest die haar met nog minder geld had achtergelaten dan wij hadden, wat natuurlijk tot gevolg had dat zij en de Banger Sisters in ons kleine huis introkken. Ik, Sharon en Maggie onder één dak? Het was een recept voor slaande ruzie.

Dus Joost mag weten wat ze die filmcrew allemaal verteld hebben. Het zou me niets verbazen als ze ergens in huis een Jessie-pop hadden waar ze naalden en spelden in prikten. Maar ik heb nog wel een paar sappige anekdotes achter de hand waarmee ik ze kan verrassen, mocht dat nodig zijn. De ontelbare vuile streken die ze me geleverd hebben, waren Gestapo-waardig; ze gebruikten bijvoorbeeld mijn wiskundehuiswerk voor de kattenbak, ze verstopten mijn ondergoed zodat ik met mijn badpak onder mijn uniform naar school moest, of zonder iets. Daarna vertelden ze het aan de andere kinderen op het speelplein, zodat ze allemaal naar me wezen, in lachen uitbarstten en me Sliploos noemden. Ik meen het, die bijnaam heb ik jarenlang gehad.

En er was nooit iemand om me te verdedigen, alleen ikzelf, want papa werkte dag en nacht, zeven dagen in de week, om ons allemaal te onderhouden. Die lieverd, in de periode nadat hij was hertrouwd dacht hij volgens mij echt dat we een redelijk gelukkig, zij het ietwat verstoord gezin waren. Ik vertelde hem namelijk nog geen kwart van wat er zich achter zijn rug afspeelde, omdat het hem alleen maar van streek zou maken. Dat zou niet eerlijk zijn, de arme man had al genoeg meegemaakt.

Op een noodlottige dag, niet lang nadat ze bij ons waren ingetrokken, deed Maggie een verschrikkelijke ontdekking: we hadden geen kabeltelevisie. Ik zal nooit vergeten dat ze zich naar me omdraaide en spottend zei: ‘Waar is je moeder eigenlijk aan doodgegaan? Verveling?’

Dat was de limit. Het was een breekpunt. Ik haalde naar haar uit, mepte haar in haar gezicht en wist nog gauw een pluk van haar dikke haar te bemachtigen voordat Joan ons uit elkaar trok. Het vergde al mijn kracht, maar ik was apetrots op mijn vechtlustige opwelling, vooral omdat Maggie zo’n vijfentwintig kilo zwaarder was – en is – dan ik.

Daarna, in het jaar dat ik achttien werd, vonden er in rap tempo drie grote veranderingen in mijn leven plaats. Ik ging eindelijk van school, werd toegelaten tot de mediaopleiding van de universiteit en net toen ik dacht dat mijn leven eindelijk een positieve wending had genomen kreeg mijn lieve papa, mijn geweldige, dierbare, toegeeflijke vader, een hartaanval tijdens zijn werk en overleed ter plekke. Het was kerstavond en hij was nog maar tweeënvijftig jaar.

Dat kreeg ik allemaal voor mijn kiezen. Ik was door het leven gepokt en gemazeld en zorgde dat ik zo snel mogelijk weg kon uit dat huis, de academie voor emotionele leegte, zoals ik het bij voorkeur noemde. Ik betrok samen met Hannah een flatje, en tegenwoordig zie ik mijn stieffamilie alleen nog in onze oude parochiekerk op 24 december tijdens de jaarlijkse mis voor papa waar ik louter en alleen ter nagedachtenis aan hem heen ga.

Ik probeer er het beste van te maken en het te zien als een straf voor alle zonden die ik dat jaar begaan heb. Ik heb zelfs geprobeerd om Sam mee te krijgen voor morele hulp/steun voor het geval er een kattengevecht zou uitbreken, maar hij had altijd iets anders te doen. Volgens mij is hij bang dat zijn Bentley wordt gejat als die voor de kerk geparkeerd staat. De buurt waar ik uit kom is niet chic en ik weet toevallig dat Sam het ‘het land van de tien jaar oude Toyota’s’ noemt.

Het is ongelooflijk maar zelfs de tien minuutjes geforceerd geklets met mijn stieffamilie op de trappen van de kerk ontaarden steevast in ruzie. Eerlijk, het is net kerstavond met de Soprano’s. Papa is nu elf jaar geleden overleden en ze hebben me na de mis nog nooit in hun huis – míjn huis – uitgenodigd voor een kop thee met een biscuitje.

Maar weet je? Ik wens ze veel succes. Wat ze de filmploeg ook over me verteld hebben, ik zal doen wat ik altijd doe: lachen, glimlachen en alles van me af laten glijden. En in de tussentijd kies ik voor de volwassen, verstandige aanpak, dat wil zeggen: hun bestaan totaal, glashard negeren. Die mensen behoren tot mijn verleden en ik heb niets met ze te maken. Einde verhaal.

Aan het ‘thuis’-gedeelte van het interview komt gelukkig een einde zodra Katie doorheeft dat ze me niet kan verleiden iets over het pijnlijke onderwerp van mijn stieffamilie los te laten. De filmploeg pakt de spullen in en maakt zich klaar me te volgen voor het hoogtepunt van de dag… Het is nu mijn beurt om in actie te komen. Officieel hoor ik niet te weten wat de wekelijkse uitdaging inhoudt; het idee is dat me dat live voor de camera verteld wordt, dat het publiek me geschokt/bang/paniekerig/het maakt niet uit hoe ziet reageren. Maar meestal moet je wel een volslagen idioot zijn om niet te snappen wat het gaat worden.

Dus als de productieafdeling me belt om te zeggen dat ik over een uur op racecircuit Mondello Park moet zijn ga ik er niet van uit dat de opdracht iets te maken heeft met koorddansen over de rivier de Liffey, wat ik trouwens ooit echt een keer gedaan heb; natuurlijk viel ik tot groot vermaak van iedereen in het vieze, modderige water dat vergeven was van de ratten.

Ik wil maar zeggen: werken bij de tv is fantastisch, maar glamour heeft het niet.

‘Waarom rij je zelf niet, Jessie?’ roept Katie terwijl de crew de bus in klautert en we net allemaal op het punt staan eindelijk weg te rijden. Op dat moment heeft Katie een ‘lichtpeertje boven haar hoofd’-eurekamoment. ‘Wacht even, ik heb een fantastisch idee! Zullen we je filmen terwijl je naar je werk rijdt? Waar is je auto eigenlijk? Staat hij in de garage? Ik weet zeker dat je een fantastische wagen hebt!’

Alsjeblieft, alsjeblieft, alsjeblieft goeie god, laat ze me niet vragen de garagedeur te openen want dan zien ze dat die leeg is.

‘Weet je… ehhhhhhh. ik ben bang… het punt is… Er is een probleempje met mijn auto…’ Het gestolen-autoverhaal, denk aan het gestolen-autoverhaal.

‘Is ie soms weg voor een onderhoudsbeurt?’

O, wacht, dat is een goeie.

‘Ja, klopt. Hij is, ehh, weg voor een onderhoudsbeurt.’

Oef!

Jessie Would wordt zaterdags om zeven uur ’s avonds een halfuur rechtstreeks uitgezonden met één tussentijdse reclame; het is een gezinsvriendelijk, gezellig tv-programma. De formule is eenvoudig. Emma bevindt zich in de studio en betrekt het publiek bij de show, vraagt hun te voorspellen of ik de opdracht zal volbrengen of plat op mijn bek zal gaan en reikt gesponsorde prijzen uit aan wie het goed heeft voorspeld. Het is nog best moeilijk: mijn slagingspercentage is fiftyfifty. Maar Liz Walsh, hoofd Televisie en volgens mij een fan van de show omdat zij zich er steeds weer sterk voor maakt, zegt dat het er niet om gaat of het me zal lukken de wekelijkse opdracht te volbrengen, maar dat ik mezelf elke week ten overstaan van het hele volk voor joker zet. Ze denkt dat het geheim van vermakelijke massa-tv erin zit dat het een kind van twaalf moet aanspreken, dat het dan om te lachen is.

Er gaat geen dag voorbij dat ik God niet dank voor Liz Walsh. Het is een fantastische vrouw en ze speelt een bijna Simon Cowell-achtige rol in mijn leven. Ze is hard maar bezit een feilloze intuïtie. Na de periode waarin ik het late weerbericht las, heb ik een aantal jaren als verslaggever gewerkt en werd ik naar plekken gestuurd waar anderen voor geen goud heen wilden. Liz was degene die me als eerste opmerkte en vond dat ik rijp was om grotere, belangrijkere dingen aan te pakken. Net als zoveel in mijn leven was dit het gevolg van puur toeval en omdat ik niet bang was mezelf regelmatig voor gek te zetten. Ik zal een voorbeeld noemen: ik moest een keer een reportage maken over de midwinternacht in Newgrange. Een stuk steen, dat daar al duizenden jaren stevig had vastgezeten, besloot precies op dat moment boven op me te rollen, waardoor ik, tot grote hilariteit van de crew, tegen de grond knalde. Ik mankeerde niets, ik was alleen een beetje geschrokken en deed wat ik altijd doe: ik stond op, veegde het vuil van me af en lachte het weg. Natuurlijk had de clip drie dagen later bijna achtduizend hits op YouTube en ik moet toegeven dat toen ik het terugzag het echt zo’n lach-of-ik-schiet-, slapstick-, Buster Keaton-moment was. Het haalde zelfs de jaarlijkse Channel Six bloopershow.

Het grappige was dat het publiek een enorme kick bleek te krijgen van mijn onbeholpen gedrag en van het feit dat me altijd van alles overkwam, en op basis van dat eenvoudige gegeven maakte Liz een plaatsje voor me vrij in Emma’s talkshow. Vanaf dat moment ging het balletje rollen. Maar ongeacht welke uitdaging Jessie Would week na week voor me in petto heeft, altijd zingen haar wijze woorden in mijn hoofd. ‘Ga op je bek en zorg dat je zo veel mogelijk onder de derrie komt te zitten, hijs jezelf weer overeind en lach er om. Dat is het enige dat ze willen zien.’

We begeven ons dus naar het circuit van Mondello Park, en omdat de uitzending over een paar uur begint, gaan we meteen aan de slag. Iedereen van de Channel Six-crew is al aanwezig om zich op de live-uitzending voor te bereiden terwijl Katie en de A Day in the Live-crew me nog steeds volgen, wat de surrealistische situatie oplevert dat de ene filmploeg de andere filmt. Hoe dan ook, ik ga aan het werk met de instructeur die me uitlegt wat me te wachten staat.

Het volgende is de bedoeling: Jeremy Clarkson zal vier keer het parcours rijden in zo’n Formula Sheane-wagen waarin je helemaal alleen zit, met je kont tien centimeter van de grond. Daarna moet ik proberen zijn tijd te verbeteren. Dit alles met niet één, maar twee camera’s op me gericht. Het ziet er allemaal heel Monaco grand-prixachtig uit; geblokte vlaggen, de hele mikmak, en iedereen heeft het de hele tijd over een tijdrit. Dit is voor mij een eitje. Mijn bloeddruk begint pas te stijgen wanneer ik onmiddellijk na elke uitdaging met een noodgang op de motor naar Channel Six teruggereden word, waarbij ik me uit alle macht aan de bestuurder vast moet klampen, en ik tijdens de commercial break hijgend en zwetend de studio kom inrennen. Waar de charmante, elegante Emma me vragen zal stellen over de ervaring, de hoogte- en dieptepunten, enzovoort. Daarna wordt de film vertoond, waarin je mij met de schrik op mijn gezicht de opdracht ziet uitvoeren, en ik, om Liz tevreden te stellen, hopelijk onder de modder en troep zit. Dan komt het tadá-moment waarop Emma bekendmaakt hoeveel mensen uit het publiek dachten dat ik het zou redden en hoeveel er verwachtten dat ik op de Spoedeisende hulp zou belanden. De prijzen worden uitgereikt, de aftiteling verschijnt en Emma en ik nemen een valium. Alles is net op tijd klaar voor de trekking van de Lotto.

Voordat we de veiligheidsvoorschriften doornemen glip ik weg naar een kleedkamer om de knalrode overall aan te trekken en de veiligheidshelm op te zetten die ze me hebben gegeven, maar net als ik halfnaakt in mijn bh en slipje sta, gaat de deur achter me open.

‘Jessie?’

Ik kijk op en zie Katie om de hoek van de deur loeren, ze heeft een microfoon in haar hand en een camera op haar schouder.

‘Ooo, wat zie je er geweldig uit! Ik vroeg me net af of je ons kon vertellen wat er nu allemaal in je omgaat!’

Nu begint ze officieel op mijn zenuwen te werken.

De stunt wordt gesponsord door Mercedes; op het parcours staan een paar keurig geklede hoge pieten in het gelid die gespannen kijken, en ik kan het hun niet kwalijk nemen. Voor hen is de inzet hoog; volgens de instructeur is de kans dat ik zal crashen vijftig procent. In dat geval zien ze tweehonderdvijftigduizend pond voor hun ogen letterlijk in rook opgaan. Misschien zijn ze ook wel bang dat ik, verlamd of erger in het ziekenhuis beland, maar als ik de zenuwachtige, bezorgde blik in hun ogen zie, heb ik het idee dat de wagen veel, veel meer voor hen betekent dan mijn eigen persoontje.

Zeven uur. Showtime. Een teken van de floormanager en daar gaan we. De professionele racer, die volgens mij filmstunts enzo heeft gedaan, gaat als eerste, hij is er in een duizendste van een seconde vandoor en racet vier keer met een razende, duizelingwekkende snelheid het parcours rond. Alleen al door naar hem te kijken verrek ik mijn nek. Nadat zijn tijd is vastgelegd, springt hij in één beweging de racewagen uit en ben ik aan de beurt.

De jongens van de crew zwaaien en steken hun duimen op terwijl ik mijn helm vastmaak, door het raampje naar binnen klim en de kijkers een verrukkelijk shot van mijn dikke, knalrode achterwerk gun. Dan, ik maak geen geintje, komt Katie eraan met de microfoon. ‘Nou, vertel eens, Jessie, wat gaat er nu door je heen?’

Dat ik je een knal voor je kanis wil verkopen, zou ik willen antwoorden, maar ze heeft geluk, ik kan niet goed praten met die helm op. Het volgende moment wordt er met de geblokte vlag voor het dashboard gezwaaid, er beginnen een paar mensen te juichen en weg ben ik.

Ik moet je een geheimpje verklappen. Ik doe dit werk nu bijna drie jaar en mijn overlevingsmechanisme werkt als volgt: als ik iets extreems of levensbedreigends doe, pas ik de volgende truc toe: ik focus mijn gedachten op iets heel anders en schakel mijn lichaam over op de automatische piloot. Het werkt altijd. Ik krijg een gevoel van bemoediging in extreme situaties dat zorgt voor totale concentratie.

Ronde één schiet voorbij, mijn gedachten zijn mijlenver weg. Ik denk eigenlijk alleen aan die verdomde Visa-rekening die nog steeds ongeopend op de schouw ligt, als een onontplofte tijdbom. Op dat moment neem ik een kloek besluit… Ik ga iets aan mijn spilzucht doen en bezuinigingsmaatregelen nemen… geen idioot dure avondjes uit meer. Sam moet er maar aan wennen om met mij thuis op de bank dvd’s te kijken… Ronde twee komt eraan en ik denk dat ik de bezoekjes aan chique kapsalons ook ga afschaffen en voortaan zelf mijn haar verf. Ronde drie flitst voorbij… hmmmmmm… brainwave… Ik zou een fiets kunnen kopen zodat ik overal naartoe kan fietsen, en om mijn schaamte te verbergen zeg ik tegen iedereen dat ik milieubewust bezig ben… en bij de laatste ronde bedenk ik dat ik brutaalweg mijn agent kan vragen dat hij ergens financiële steun of sponsoring los moet peuteren om zo mijn inkomen wat op te krikken… hmmmmmm… Het is het proberen waard…

In een oogwenk is het allemaal voorbij. Plotseling word ik de wagen uit geholpen, ik ben duizelig, gedesoriënteerd en heb knikkende knieën.

‘Super, fantastisch, geweldig gedaan, Jessie!’ zegt de floormanager, die me ondersteunt en naar de camera leidt. Ik ben zo draaierig en licht in mijn hoofd dat hij me overeind moet houden.

De volgende seconden zijn vaag. Ik probeer wanhopig op adem te komen terwijl Katie een microfoon onder mijn neus duwt om ‘Wat ging er door je heen toen je daar reed?’ te vragen en ergens in de verte komen de maffiajongens van Mercedes aanrennen, ze schudden me de hand en feliciteren me. Ik heb blijkbaar op een bepaald moment 225 kilometer per uur gereden. Vreemd dat ik er helemaal niets van gemerkt heb.

En dan gebeurt het. Tussen de mensen die om me heen zwermen maakt een gedrongen, kale man van over de zestig zich los, hij heeft de bouw van een rugbyspeler en zijn nek is even breed als zijn hoofd. Met een honingzoet noordelijk accent stelt hij zich voor als de directeur van Mercedes Ierland waarna hij me bij de schouders grijpt om me staande te houden.

‘Jessie, we zijn allemaal zo trots op je…’

Ik knik en weet een flauw glimlachje tevoorschijn te toveren, maar ik hoop eigenlijk dat de floormanager die man bij me weghaalt zodat ik weg kan. We staan onder enorme tijdsdruk, hij heeft zo’n vier seconden om te zeggen wat hij wil. Het is niet ongebruikelijk dat sponsors na een stunt reclame willen maken, maar ze denken er nooit aan dat er een motorrijder klaarstaat om me pijlsnel naar de studio te rijden voor het tweede deel van de show.

‘En om je ermee te feliciteren dat je zo’n fantastische tijd hebt gereden, hebben we een kleine verrassing voor je,’ zegt de kale man. ‘Ga hem maar halen, jongens.’

Terwijl de camera draait, kijkt iedereen naar hem, en plotseling is het geraas in mijn oren verdwenen.

Ik kan niet geloven wat ik zie. Over het circuit komt de mooiste, ongelooflijkste sportauto aanrijden die ik ooit heb gezien. Een Mercedes, een tweezits cabriolet, spiksplinternieuw, zo uit de showroom, in een glanzende zwarte metallic kleur met zachte, roomkleurige leren stoelen. Zo, zo sexy, beeldschoon en gaaf dat ik op mijn knieën wil vallen en luidkeels wil huilen om zijn schoonheid.

En dan valt mijn oog op de kentekenplaat: JESSIE 1. Ik weet niet wat ik zie.

‘Ja, Jessie, vandaag is je geluksdag!’ zegt de kaalkop. ‘We willen je vragen of je Mercedes wilt promoten. We bieden je het gebruik van deze auto aan, gratis en voor niets, een heel jaar lang! Er zijn absoluut geen verplichtingen aan verbonden. Belasting en verzekering zijn inbegrepen, en ook de benzine is voor onze rekening! Nou, wat heb je daarop te zeggen, geluksvogeltje?’

Omijngodomijngodomijngodomijngod. Ik sta perplex, ik ben verbijsterd en… vol interesse. Nou, daar hoef ik niet lang over na te denken, toch? Dit is werkelijk ongelooflijk. Dit is het leukste wat me sinds lange tijd is overkomen. Goed, het lost niet al mijn financiële problemen op, maar het is een verdomd goeie start. Ik bedoel, wat wil je nog meer, een heel jaar een gratis auto!

Het moet de adrenaline zijn geweest die nog door mijn lijf gierde, want voor ik weet wat ik doe, sla ik mijn armen om de kaalkop heen en gil: ‘Ja, ja, ja! Dank u, dank u, dank u!’

Het kan zijn dat ik hem zelfs gekust heb, maar dat weet ik niet zeker.

Het eerste teken dat er iets niet in de haak is: de blikken van verstandhouding van de crew wanneer ik op de motor geholpen word en op het punt van vertrekken sta. Normaal gesproken zwaaien en joelen de camera- en geluidsjongens wanneer ik naar het industrieterrein teruggereden word waar de studio van Channel Six is, vooral als de stunt goed gelukt is. Dit keer heerst er een unaniem zwijgen. Wat op z’n zachtst gezegd ietwat vreemd is.

Ik klim achter op de motor, klem me zo stevig aan de bestuurder vast dat ik bijna zijn ribben breek en we scheuren ervandoor. Onderweg naar de studio, wat met de snelheid waarmee wij gaan ongeveer drie minuten duurt, doe ik mijn best om het idee uit mijn gedachten te bannen. Kom zeg, ik heb zojuist een gratis Merc voor een jaar gekregen. Ze zijn waarschijnlijk gewoon een beetje jaloers. Trouwens, wie zou dat niet zijn? Maar waarom gedragen ze zich alsof ik net een klein kind overreden heb? Ik kan de uitdrukking op hun gezicht niet goed plaatsen. Is het ongeloof? Schrik? Nee. Het was ronduit walging.

Het tweede teken dat er iets niet in de haak is: normaal gesproken houdt de floormanager de deuren al voor me open als we bij de studio arriveren zodat ik gelijk door kan rennen om naast Emma op de bank neer te ploffen voor de nabeschouwing en het officiële ‘resultaat’ van de stunt. Dat gebeurt allemaal tijdens de commercials. Maar dit keer is er iets mis. Ik voel het onmiddellijk. In plaats van de gebruikelijke opwinding, staat de floormanager me bij de studiodeur op te wachten en zegt met zachte, zenuwachtige stem in haar walkietalkie: ‘Ja, ze is er. Oké, ik begrijp het. Ik zal het haar meteen zeggen.’

‘Wat zeggen?’ weet ik buiten adem uit te brengen.

‘Je gaat niet naar de studio. Emma doet de rest van de show. Je gaat linea recta naar het kantoor van Liz Walsh. Nu. Ze zegt dat het dringend is.’

‘Maar dat is belachelijk, ik moet mijn show afmaken…’

‘Kom, Jessie, maak het jezelf niet zo moeilijk…’ Ze is knalrood, ziet er opgelaten uit en bloost tot aan haar haarlijn. Alsof ik een of ander probleem ben dat haar toegeworpen is.

‘Allemachtig, wil je me er even door laten? Hier hebben we geen tijd voor; ik moet naar de studio, ze zitten daar allemaal te wachten…’

‘Ik ben bang dat dat niet doorgaat.’ Haar toon is nu iets strenger. ‘Het spijt me maar ik heb duidelijke instructies gekregen; ik mag je niet binnenlaten, onder geen enkele voorwaarde. Wil je nu alsjeblieft gaan? Liz wacht op je in haar kantoor.’ Om haar punt nog duidelijker te maken, gaat ze wijdbeens staan om de studiodeur te blokkeren. Als de uitsmijter van een nachtclub.

Het derde teken dat er iets niet in de haak is: ik ben compleet van slag en allerlei gedachten flitsen door mijn hoofd. Terwijl ik door de verlaten gang naar het kantoor van Liz wankel, zie ik op een tv-toestel in de verte dat de commercials afgelopen zijn en dat de show begint. Emma lijkt een beetje in de war, hoogst ongebruikelijk voor haar, en ze kondigt met onvaste stem aan dat er een kleine technische storing is en dat ik helaas niet terug kan komen naar de studio.

Een kleine technische storing? Maar er is helemaal geen technische storing! ‘Nee! Nee, ik ben hier, ik sta voor de deur, klaar om de show af te maken. Waarom laten jullie me er verdomme niet in?!’ Totaal gefrustreerd gil ik naar het tvtoestel, ik kan er niets aan doen. Het liefst zou ik dat verdomde ding in elkaar schoppen maar hij hangt bijna tegen het plafond. Ik begin nu het gevoel te krijgen alsof ik in een horrorfilm ben beland waar ik krijs en gil maar niemand me kan horen. Wat is er in godsnaam aan de hand? Waarom laten ze me mijn werk niet afmaken?

Ik hoor Emma het publiek vertellen dat het mij inderdaad gelukt is de tijd van de professionele coureur te verbeteren. Iedereen van het publiek die gewed heeft dat ik zou winnen gaat naar huis met een voucher voor twee personen voor de Multiplex-cinema in Dundrum waarmee je drie maanden gratis naar de film kunt. In de lege gang klinkt haar stem hard en helder en het is heel raar om die buiten de studio te horen. Dan hoor ik het publiek juichen en met de voeten stampen, oorverdovend en donderend, terwijl ik met bonkend hoofd en plakkerig van het zweet voortstrompel, nog steeds in mijn racepak en met de helm onder mijn arm geklemd.

Dit is een nachtmerrie. De deur naar het kantoor van Liz staat open en ze staat al op me te wachten, met haar handen op haar heupen, als in een western. Ongekend. De zeldzame keren dat je op haar kantoor geroepen wordt moet je meestal eerst nog minstens twintig minuten met haar assistente kletsen.

Ik loop naar binnen, misselijk van de spanning, bijna op het punt flauw te vallen. Liz is klein, slim, knap en gewoonlijk beschrijf ik haar als de stoerste, kalmste vrouw die ik ken. Maar op dit moment kan de uitdrukking op haar gezicht een klok tot stilstand brengen.

‘Doe de deur dicht en ga zitten,’ blaft ze tegen me.

‘Liz, ik weet niet wat er aan de hand is, maar in godsnaam…’ Verdomme, ik stotter. Mijn hart bonkt, mijn mond is kurkdroog. Met 225 kilometer per uur over een circuit rijden is hiermee vergeleken een eitje. Mijn maag draait om van angst en ik zweer je dat ik het gevoel in mijn benen kwijt ben.

Gelukkig doet Liz niet aan inleidingen. ‘Zeg het als ik me vergis, maar heb je zojuist het gratis gebruik van een sportauto geaccepteerd? Live in de uitzending? Ten overstaan van zeshonderdvijftigduizend kijkers?’

‘Ja… maar…’

‘Je weet toch dat het een ongeschreven regel is dat een presentator absoluut geen gratis dingen mag aannemen, wat het ook is?’

‘Emmm… eigenlijk niet, nee. Maar…’

‘Ik ben bang dat ik je onbekendheid met de regels niet als excuus kan accepteren, Jessie,’ snauwt ze, terwijl ze een fles water openrukt en een slok neemt. ‘Je wilt toch niet beweren dat je, na al die jaren dat je hier werkt, niet weet dat je niet zomaar schaamteloos je bekendheid kunt gebruiken om cadeaus van bedrijven aan te nemen? Heb je enig idee wat dat voor een indruk maakt? Hoe compromitterend het voor jou en de show is? En, uiteindelijk, voor mij?’

‘Maar Liz, die man overviel me ermee!’ Ik schreeuw bijna tegen haar, van angst staat mijn borst op springen. ‘Voor ik het wist had ik al ja gezegd…’

‘Het afgelopen kwartier regende het telefoontjes van mensen die razend zijn dat een nationale tv-persoonlijkheid zo’n extravagant cadeau accepteert, terwijl de rest van het volk met een crisis te kampen heeft. De afdeling Publiciteit is in alle staten en de algemeen directeur is net langs geweest, hij heeft mij een flinke uitbrander gegeven voor jouw stomme, onbezonnen, egoïstische gedrag.’

‘Maar ik wist het niet!’

Er valt een akelige stilte en plotseling krijg ik het gevoel alsof ik in een dodenmars verzeild geraakt ben.

‘Ik heb me sterk gemaakt voor deze show,’ zegt Liz uiteindelijk, bedroefd nu, wat eigenlijk veel, veel erger is dan als ze tegen me zou schreeuwen. ‘En god weet dat ik voor jou gevochten heb. Want wat we je ook opdragen, je doet het en je maakt er een succes van. Je ziet er goed uit, je bent niet van je stuk te brengen, een enorme kwaliteit voor een programma als dit, en je bent compleet op je gemak voor een camera. Maar het belangrijkste is dat je iets hebt wat onbetaalbaar is; je hebt charisma. Ondanks slechte kritieken die zeggen dat dit programma de spanning heeft van een vooroorlogs stuk onderbroekelastiek. Ondanks mijn bazen die zeggen dat Jessie Would van flauwekul aan elkaar hangt en zijn tijd allang heeft gehad. Dit zijn precies de woorden die ze hebben gebruikt. Ik heb als een leeuwin voor deze show gevochten en dit is mijn dank.’

‘Maar… maar… Kom op, Liz, we kunnen hier toch een oplossing voor vinden! Ik kan toch een persbericht laten uitgaan en zeggen dat het vreselijk stom van me was, dat ik mezelf wel voor mijn kop kan slaan en dat ik… die auto gewoon teruggeef?’ Ik voel een sprankje hoop nu. Alle problemen zijn immers op te lossen? Bovendien heb ik het nooit eerder verknald. Nog nooit. Niet één keer.

‘Jessie, je snapt het niet. Het zijn net barbaren daarbuiten, ze willen bloed zien. Er wordt van mij verwacht dat ik onmiddellijk een duidelijke beslissing neem.’

‘Kom op, Liz… Iedereen mag toch wel eens een foutje maken?’

‘Ja, maar niet live op tv.’

En met die woorden is alle hoop de grond ingeboord. Een gevoel van wanhoop vult het kantoor.

‘Maar ik wist helemaal niet dat ik iets stoms deed! Alsjeblieft Liz, alsjeblieft. Kunnen we het niet met een berisping afdoen?’ Ik smeek het haar, mijn stem is zwak en schor van de spanning.

‘Ik ben bang dat het niet zo eenvoudig ligt.’

‘Oké, ik ben over de grens gegaan en het is verkeerd uitgepakt. Maar jij hebt me toch altijd aangemoedigd om grenzen te verleggen. Ik bedoel, dat is toch juist mijn kracht?’

‘Nee, Jessie. Dat is waarom je bent ontslagen.’