Acht
Na bijna drie lange weken in deze petrischaal van haat gewoond te hebben, voel ik me enigszins gerechtigd het volgende in steen te graveren: Mijn vorige leven was de hemel vergeleken met de hel waartoe ik nu veroordeeld ben.
Het is waar wat ze zeggen, je beseft pas wat je hebt als je het kwijt bent. Om te beginnen sliep ik vroeger nooit. Bijna nooit. Ik weet niet hoe ik het voor elkaar kreeg, maar ik vloog in een euforische adrenalineroes de dagen door omdat ik een baan had waar ik dol op was, een sociaal leven dat niet stuk kon en een vriend voor wie zelfs Angelina Jolie een moord zou doen. Nu slaap ik constant. Tien, soms elf uur achter elkaar. En als ik op ben, wankel ik in een wakend coma door het huis, vervuld van tranen waar ik niet aan toegeef. En dan is er het niet te verwaarlozen probleem van mijn slaapplaats. In mijn vorige leven lag ik in een hemelbed op fijngeweven Egyptische katoenen lakens, in verleidelijke nachthemdjes uit de La Perla-catalogus met mijn ongelooflijk sexy vriend naast me. Nu slaap ik onder een dekbed op een driezitsbank waar diepe afdrukken van de derrières van mijn stiefzusters in staan. En mijn nachtkleding is tegenwoordig de zachtste fleecepyjama die ik kan vinden. Ik slaap erin, eet erin, loop erin rond door het huis, doe er mijn huishoudelijke taken in, enzovoort. Eén outfit is genoeg. Meer heb ik niet nodig. Niemand ziet me en het kan niemand iets schelen. En mij al helemaal niet.
In mijn vorige leven, in de lang vergeten dagen dat ik nog energie had, sprong ik uit bed, vloog naar de studio en bracht mijn dag door met dynamische preproductievergaderingen voor de Jessie Would-aflevering van die week, waarna er fantastische, peperdure lunches volgden in restaurants die op dat moment hot waren. Meestal lunchte ik met Eva, we deden minstens twee uur over drie gangen en boomden eindeloos over mannen, kleren en schoonheidsbehandelingen, in die volgorde. We bespraken de belangrijke dingen van het leven. Nu denk ik, Lunch? Waar heb je het over? Met de slaapmarathons en de lange todolijsten die ik elke dag toegeworpen krijg, weet ik me tussen het ontstoppen van de afvoerputjes en, ik verzin dit niet, het op de hand wassen van de dubbeldikke onderbroeken die Maggie op haar werk draagt, overeind te houden met Pot Noodles en Jaffa Cakes. Je zou voor de aardigheid eens zo’n onderbroek moeten zien, echt, toen ik dat ding van de grond raapte, vroeg ik me af waar je in godsnaam zulke grote onderbroeken kunt kopen. Die taak stond overigens bovenaan op Jessies todolijst, wat die bitch volgens mij alleen maar gedaan had om me te vernederen. Natuurlijk, Maggie. Alsof ik nog erger vernederd kan worden.
Overigens heeft de huishoudlijst die zij en Sharon mij de eerste ochtend overhandigden tot een van onze bloedigste ruzies ooit geleid, en dat wil wat zeggen. Echt, ik ben me ervan bewust dat ik niet in de positie verkeer om eisen te stellen, maar wat die twee van mij verwachtten ging echt alle perken te buiten. Drie professionele werksters zouden minstens een etmaal nodig hebben om gedaan te krijgen wat zij van mij in één dag verlangden. Ook ronduit gore klusjes, die je een betaalde kracht amper zou durven vragen. Zoals het schoonmaken van alle regenpijpen. Ja, álle. Inclusief de pijp die ik alleen kon bereiken door buiten op een ladder naar het badkamerraampje te klimmen. Op die hoogte moest ik dan, me in doodsangst met één hand aan de ladder vastklemmend, bleekwater in de pijp proberen te mikken.
‘Nemen jullie me in de maling?’ vroeg ik toen ik de lijst las. Of liever gezegd: toen ik pagina één las, want de lijst telde in totaal zeven pagina’s. Aan beide zijden beschreven. ‘Voor zo’n klus zouden zelfs ervaren circusacrobaten gevarengeld vragen.’
‘Je moet gewoon doen alsof het een opdracht voor je tv-show is, alleen dan zonder camera’s,’ pareerde Maggie koeltjes, in een wolk sigarettenrook. ‘Weet je nog wel? Je had toch een tv-show? Ongeveer in dezelfde periode dat je een vriend had. Oeps, sorry, wat ben ik toch bot.’
‘Hartstikke bedankt, Maggie! Een van je vriendelijkere, fijngevoeligere opmerkingen, mag ik wel zeggen,’ mompelde ik, en banjerde met mijn emmer en zwabberde terug naar de keuken.
Het enige huishoudelijke werkje waar ik van gevrijwaard ben, is eten koken. Dat heeft ermee te maken dat ik op mijn eerste avond hier een poging waagde tot het maken van chili con carne, wat uitliep op een mix van afbijtmiddel en hondendiarree. Ik ben nu eenmaal geen Nigella Lawson in de keuken. Het kon trouwens niemand echt iets schelen, want in dit huis komen de avondmaaltijden toch bijna altijd van Domino’s Pizza of de afhaalchinees aan het eind van de straat. (We zijn verreweg hun beste klanten, getuige de vele bekers die je als trouwe klant cadeau krijgt.)
Maar ter compensatie wilden ze dat ik de schuur ging schoonmaken, waar oude spullen van mijn vader staan en waar ze volgens mij sinds zijn overlijden nooit meer naar hebben omgekeken. Ik heb om het hoekje van de met spinnenwebben behangen deur een blik naar binnen geworpen, maar verder kwam ik niet. Want in een hoek op een gebroken kruiwagen lag zijn lievelingsstoel, helemaal kapot en gescheurd, met stukken van de gele schuimrubberen vulling er uitpuilend. Daarnaast stond zijn boekenkast; ik zie nog goed voor me hoe hij mijn lievelingsboek pakte om me sprookjes voor te lezen toen ik klein was. En helemaal achter in een hoek van de schuur zag ik een bak vol spullen van hem. Aan mama’s voortijdige dood had papa een levenslange angst om dingen te verliezen overgehouden, met als gevolg dat hij een verwoed hamsteraar werd. En hier stonden ze, alle spullen die hij gekoesterd heeft, onder het stof en de spinnenwebben in een schuur met een lekkend dak.
Ze zeggen dat verdriet om het verlies van een dierbare twee jaar nodig heeft om te helen, maar dat is niet zo. Zulk verdriet heelt nooit echt; de scherpe kantjes gaan eraf en het wordt dragelijker, maar dat is alles. Elke hoek in dit huis ademt zijn geest, en geloof me, alle Zanax-tabletten in de wereld hadden niet de schrijnende pijn kunnen wegnemen die ik voelde toen ik zijn spullen als oud vuil in die smerige, vervallen schuur zag staan. Ik verdom het dan ook die schuur schoon te maken. Het enige waartoe ik bereid ben is zijn spullen weer hun rechtmatige plaats in huis terug te geven. En anders niet. Einde verhaal.
Meestal doe ik nu alleen het absolute minimum, wat trouwens niet voortkomt uit luiheid. Ik ben nog steeds een paar uur per dag bezig met wassen, schrobben en poetsen, steevast gevolgd door een knallende ruzie als iedereen van zijn werk thuiskomt en me ter verantwoording roept voor wat ik de hele dag gedaan heb.
Omdat Sharon bij Smiley Burger in de ploegendienst werkt, weet ik nooit precies wanneer ze thuis is, en Joan lijkt alleen in de kapsalon te werken op tijden dat haar pet ernaar staat. Maar zij heeft in tegenstelling tot haar dochters zowaar een sociaal leven en gaat zo nu en dan zelfs een avondje uit. Ze komt meestal niet verder dan de Swiss Cottagepub aan het eind van de straat, maar is in elk geval even opgehoepeld.
‘Als er iemand voor me belt, moet je niet zeggen dat ik naar de kroeg ben. Ik ben naar een wijnproeverij,’ is haar gebruikelijke waarschuwing voordat ze de deur uit gaat, uitgedost alsof ze zo uit een parfumreclame uit de jaren zeventig is weggelopen. Blauwe oogschaduw, haar in de krul, de hele poespas.
Maggie is altijd als eerste thuis. Ze is om vijf uur klaar met werken en zit om halfzes met haar kont op de bank. Je kunt er de klok op gelijkzetten. De eerste knallende ruzie van de dag speelt zich dan ook meestal met haar af. Laatst ging het bijvoorbeeld als volgt:
Maggie (ploft neer op haar lievelingsstoel en trekt haar eerste blikje Bulmers open): ‘Waarom is maar de helft van mijn kleren gestreken? Wat heb je verdomme de hele dag uitgespookt?’
Ik (al stofzuigend): ‘Hoi Maggie, leuk je te zien. Wat aardig van je om zo beleefd naar mijn dag te vragen. Ik heb de hele dag op een eenhoorn gereden in Neverland. Dat had je kunnen weten.’
Maggie (steekt een sigaret op en strekt zich als een ongecoördineerd nijlpaard uit in haar stoel): ‘Hoor eens, ik werk voor de belastingdienst. Bij de verdachte zaken. En op dit moment verdenk ik jou ervan dat je de hele dag op dat schrale kontje van je naar mijn Dancing on Ice-dvd’s hebt zitten kijken.’
Ik (wetend dat ik er niet op in moet gaan, maar ik kan het niet laten): ‘Om de waarheid te zeggen ben ik de hele dag bezig geweest met het verschonen van jouw bed, het uitschrobben van die gigantische onderbroeken van je en het opruimen van de lege blikjes en pizzadozen die je gisteravond op de grond hebt laten slingeren. Met je laatste opmerking wil je natuurlijk zeggen dat je overloopt van dankbaarheid en diepe waardering. Ik ga er dus maar van uit dat je je misschien wat ongelukkig uitdrukt.’
Je had ons moeten zien, als twee kemphanen stonden we tegenover elkaar. Het leek wel alsof we in een aflevering van Jerry Springer waren beland. Ik kan me alleen weerhouden een gloeiend hete strijkbout in haar gezicht te smijten door mezelf eraan te herinneren dat mijn stiefzuster een hartkwaal heeft. Ze heeft namelijk een hart van steen. Die walgelijke klus met haar onderbroek heb ik trouwens maar één keer gedaan, en alleen omdat ik zwaar onder de Zanax zat. Het was één keer en nooit weer. Want zelfs desperado’s als ik moeten ergens hun grenzen stellen.
Maar goed, terug naar mijn vorige leven. In die tijd kleedde ik me minstens drie keer per dag om. Funky designerjeans voor het werk, iets netters voor de lunch en daarna haalde ik alles uit de kast voor een avondje uit met Sam. Wat meestal in zes of zeven avondjes eindigde. Tegenwoordig vind ik het makkelijker om de hele dag mijn pyjama aan te houden. En als het koud wordt, trek ik er een sweatshirt overheen. Praktisch en comfortabel tegelijkertijd. Als er boxpakjes voor volwassenen te koop waren, zou ik daar de hele dag in rondparaderen. De garage staat vol met vuilniszakken en dozen met kleding waar ik me in zou kunnen hijsen, maar ik heb er totaal geen zin in. Veel te veel moeite. Trouwens, wie ziet me? Met andere woorden: voor mij wordt Primark het helemaal dit seizoen.
In mijn vorige leven kwam ik alleen thuis om te slapen en me om te kleden, daarna was ik er weer weg. Als een eeuwige wervelwind raasde ik door. Maar ik geloof dat mensen met pleinvrees nog een beter sociaal leven hebben dan ik. Ik haat dit vreselijke huis, ik haat het stippeltjesbehang, ik haat de olifantenbeeldjes op de televisie, ik haat de crèmekleurige vloerbedekking met motief die overal in huis ligt, ik haat de perzikkleurige draperieën in de wanstaltige keuken en ik haat vooral de mensen die hier wonen, maar het gekke is… Ik kan me er niet toe zetten weg te gaan.
Vreemd, dat de plek die ik zo verfoei mijn schuilplaats en toevluchtsoord is geworden. Het is zo bizar dat ik me soms afvraag of ik een depressie heb. Ik check een denkbeeldige lijst om er zeker van te zijn dat dat niet het geval is. Maar nee, ik heb niet de neiging mezelf te verwonden en ik denk niet dat het leven niets meer waard is. Ik ben gewoon de hele tijd in- en inbedroefd, overgevoelig en moe, onverklaarbaar moe. Alsof ik griep heb, zonder de symptomen ervan. Maar goed, de voordeur uit stappen betekent mensen ontmoeten, betekent opmerkingen aanhoren als ‘Vroeger stelde jij toch iets voor?’, betekent nog meer ellende, vernedering en verdriet. Nee, totale isolatie van de buitenwereld is veruit het beste.
In mijn vorige leven was mijn huis zo belachelijk, ridicuul groot, dat ik speciale kamers had om mijn schoenen/tassen/jassen enzovoort in op te bergen. Nu heb ik alleen een bank om op te slapen en, let op, een eigen plekje in de koelkast dat Maggie me heeft toegewezen, waarbij ze me in niet mis te verstane termen heeft gemeld dat ik onder geen beding aan andermans eten mag komen. Alsof ik een huisgenoot ben die ze allemaal het liefst zien oprotten. Ik weet nog letterlijk wat ze zei: ‘Heb je je ooit afgevraagd hoe het zou voelen om ergens te wonen waar niemand je moet? Nou, dan weet je het nu!’ Mijn hemel.
Het vreemdste van alles is dat ik in mijn vorige leven nooit tv-keek, ook al verdiende ik er nota bene mijn brood mee. Nooit. Ik zag Jessie Would altijd pas een paar dagen na de uitzending, op een grote tv-monitor in de productiekamer, samen met Emma en Liz Walsh. Na afloop analyseerden we met zijn drieën kritisch elk detail van de show, zochten we naar verbeterpunten en drukten voortdurend op de pauzeknop. Maar dat was werk, geen amusement. Maar nu ik in een huis woon waar de tv de godganse dag aanstaat, ben ik totaal verslaafd geraakt. Het vult een leegte op. En alles wat me ervan weerhoudt over Sam te piekeren is welkom.
Tegenwoordig verlopen mijn dagen volgens een vast patroon dat zich helemaal rond tv-programma’s afspeelt. Het begint meestal zo rond halfacht ’s ochtends als Maggie de woonkamer binnenkomt, de tv aanzet en haar bouwvakkersontbijt in een paar tellen naar binnen werkt. Het is werkelijk een visueel spektakel, geloof me. Daarna werpt ze me de lijst met opdrachten voor die dag toe, maar als ze de deur uit is, geef ik me over aan mijn tweede ochtendslaapje en denk: Heerlijk, over twee uur begint Jeremy Kyle al. Halverwege de ochtend komen Sharon en Joan meestal hun bed uit, afhankelijk van een eventuele late dienst van Sharon en de staat van dronkenschap van Joan toen ze de kroeg uit rolde. Sorry, ik bedoel de ‘wijnproeverij’. Dan kijken we naar herhalingen van de soaps van de vorige avond, waar ik eerlijk gezegd verslaafd aan begin te raken. Als zij naar hun werk zijn en ik mijn taken grotendeels af heb, is het tijd voor de magazineprogramma’s die oma’s als doelgroep hebben. Oma’s of gedrogeerde mensen, zoals ik. En ik kijk natuurlijk naar Oprah, wat zo’n beetje het hoogtepunt van mijn dag is. Daarna, als Maggie weer thuis is, kijken we naar avondprogramma’s als Xpose en herhalingen van Friends, die ik nu al zo vaak gezien heb dat ik de tekst van Jennifer Aniston woordelijk kan meepraten.
Met het bestuderen van alle minicultuurtjes binnen dit gezin is ook veel tijd gemoeid. Neem Joan bijvoorbeeld. Vanaf het moment dat ze ’s ochtends de trap af strompelt in de soort pluizige ochtendjas die Barbara Cartland altijd op haar boekomslagen draagt, is het de kunst te voorspellen in wat voor een bui ze zal zijn. Je kunt net zo goed proberen de winnende loterijnummers van komende zaterdag te raden. Op sommige dagen is ze best vermakelijk gezelschap, dan maakt ze een uitgebreid Engels ontbijt voor mij en Sharon en kletst over wat er deze week op de cover van Heat-magazine staat, verplichte lectuur in dit huis. Of ze snijdt haar tweede lievelingsgespreksonderwerp aan: de buren en de laatste roddels die over hen de ronde doen.
‘Ik kwam Mrs. Hayes van de overkant tegen, Jessica,’ zei ze laatst tijdens het ontbijt toen ze in een van haar betere buien was. ‘Ze vroeg zich af waarom je nog niet langs geweest bent. Hannah heeft laatst weer een kleintje gekregen. Het schijnt dat zij en dat sujet met wie ze getrouwd is een paar straten verderop zijn komen wonen. En je kent haar broer Steve toch ook. Hij is nu alweer een paar jaar terug uit Amerika. Geen idee waar hij tegenwoordig woont of wat hij doet, maar hij heeft gehoord dat je terug bent en wil je komen opzoeken.’
Allemachtig… Mensen onder ogen komen is wel het laatste waartoe ik in staat ben. En met name mensen met wie ik vroeger bevriend was en van wie ik vervreemd ben geraakt. Vereist te veel uitleg en te veel verontschuldigingen. Sorry, maar nee, bedankt. Heb er de energie niet voor. Is te veel gevraagd.
Maar het is interessant te horen dat Steve weer in het land is. Plotseling denk ik terug aan de tijd dat Hannah en ik samen op school zaten en ik vaak bij hen thuis was. Hij was ongeveer drie jaar ouder dan wij, en toen we een jaar of vijftien waren zei Hannah altijd dat hij verliefd op me was, wat werd bevestigd door het feit dat de stakker altijd knalrood werd en nog meer ging stotteren als ik hem alleen al gedag zei. Hij kwam ook geregeld langs om te vragen of hij een klusje voor ons kon doen; het gras maaien of iets repareren, dat soort dingen. Maar na een tijdje kwam hij niet meer, niet alleen omdat Maggie en Sharon hem treiterden, maar omdat Joan hem zelden, of eigenlijk nooit, betaalde.
‘O, ik weet wat Steve Hayes doet,’ weet Sharon uit te brengen tussen twee happen pizza door, restjes van vorige avond die ze ’s ochtends altijd in de magnetron opwarmt. ‘Hij speelt in een band. Ze heten The Amazing Few en ik heb gehoord dat het shit is. Bono hoeft niet bang te zijn.’
‘Je moet niet shit zeggen, maar slecht,’ zei Joan.
‘Jezus, sorry hoor, hoogheid.’
‘Trouwens, hoe weet jij dat allemaal?’
‘Hij komt wel eens bij de Smiley Burger om Smiley Friet te halen.’
‘Hoe kan hij nou in een band zitten met dat idiote gestotter?’
‘Hij stottert niet meer. Hij speelt trouwens gitaar. Hij hoeft niet te zingen. O ja, ma, laat hem in godsnaam niet binnen als hij aan de deur komt. Hij krijgt nog geld van ons.’
Dat zijn de goeie dagen in Joan-land. Op andere dagen is Whitehall bedekt onder een laag ijs en kun je een veeg uit de pan krijgen als je het lef hebt iets heel onschuldigs te vragen, bijvoorbeeld of ze zich de vorige avond heeft vermaakt. Ooit heb ik de kardinale fout gemaakt om te vragen of het druk was geweest bij de bingo. ‘Ik was naar brídge, niet bingo,’ siste ze me toe. Terwijl ik toevallig weet dat ze niet alleen een vaste bezoeker van de bingo is, maar nog vaak geld wint ook. Maar hou in gedachten dat deze vrouw onder het al te glanzende vernislaagje in nauw contact staat met haar innerlijke feeks. Met als gevolg dat ik bij haar voortdurend het gevoel heb dat ik op eieren moet lopen. In een bananenschillenfabriek. In een orkaan.
Soms komt ze als ze uit is geweest ’s avonds laat op haar hoge hakken binnenwankelen met zakken verse patat die ze voor ons bij de snackbar heeft gekocht, loopt ze over van grapjes, houdt ze gezellige kletspraatjes en roddelt ze over wie met wie heeft geflirt, wie het meeste gezopen had en wie de ‘wijnproeverij’ is uitgegooid. Andere avonden komt ze zo dronken als een Maleier binnenstormen en smijt ze haar tas zo hard op het gangtafeltje dat de olifanten op de tv rammelen. Je kunt er donder op zeggen dat ze ruzie gaat zoeken, meestal met degene die toevallig naast haar op de bank zit.
‘Kijk nou eens hoe waardeloos jullie drie erbij zitten,’ was bijvoorbeeld een pareltje dat we afgelopen weekend naar ons hoofd geslingerd kregen. ‘Het is zaterdagavond, maar geen kerel te bekennen hier.’
Tja, ik kon niet veel meer doen dan haar een vernietigende blik toewerpen. Want mijn overlevingsmechanisme hier in huis bestaat eruit dat ik nooit, maar dan ook nooit inga op de hatelijkheden. En geloof me, het zijn er heel wat… Maar goed, ze ving mijn blik op en nam wat gas terug, beseffend wat ze gezegd had.
‘Ik heb het niet over jou, Jessica, jij bent immers nog maar kortgeleden op spectaculaire wijze gedumpt, en bovendien is het beter de liefde gekend te hebben en te verliezen, dan niet te weten wat liefde is.’
‘Waar heb je die quote uit, ma?’ vroeg Sharon, aan haar sigaret hijsend. ‘OK-magazine?’
‘Ik weet niet wie dat gezegd heeft en het kan me ook geen bal schelen. Celine Dion of zo. Maar het probleem is dat Jessica als een levend lijk rondloopt omdat ze niet weet hoe ze een vent aan zich moet binden en…’
‘Joan,’ onderbreek ik haar. Ik weet niet of ik in mijn zwakke emotionele gemoedstoestand nog meer aankan. ‘Ik zou het hier maar bij laten als ik jou was. Anders…’
‘Wat anders?’ gilt Maggie me vanaf de andere kant van de kamer toe. ‘Anders maak je in je memoires gehakt van haar?’
‘Ik wilde zeggen: “Anders ga ik keihard door de tv heen zitten brullen, en kun je niets meer verstaan van deze aflevering van Little Britain die je nog maar tweehonderd keer gezien hebt,” maar bedankt, jouw opmerking is beter.’
Zoals de meeste treiterkoppen is Maggie gauw verslagen wanneer je haar met gelijke munt betaalt. En ik moet zeggen, je wordt vanzelf gevat en scherp als je in hetzelfde luchtruim verkeert als zij. Het enige negatieve is dat ik hard op weg ben net zo’n monster als zij te worden.
‘Ik wil nu wel eens weten,’ vervolgt Joan haar tirade terwijl ze Maggie en Sharon dreigend aankijkt, ‘waarom komen jullie voor de verandering niet eens met je luie reet van de bank en gedragen jullie je niet eens als een stel normale jonge meiden? Waarom zijn jullie niet getrouwd, verloofd of op zijn minst zwanger? Neem nou Mrs. Foley van de overkant, zij heeft al zeven kleinkinderen terwijl maar één van haar dochters getrouwd is, en ook zij is intussen gescheiden. Die van haar gaan ’s avonds tenminste met een kerel aan de rol, die hangen niet voor de buis. Er zijn zat moeders die een hartverlamming zouden krijgen als hun dochters een vriendje hadden dat bleef slapen. Maar ik? Ik zou de volgende ochtend met alle genoegen eieren voor ze bakken als ik wist dat ten minste één van jullie zo nu en dan eens een flinke beurt kreeg. Godallemachtig, toen ik zo oud was als jullie had ik jullie vader al begraven en ging ik alweer uit als een beest…’ Ze werkte naar een climax toe en wij staarden haar allemaal dom aan, in afwachting van de grote finale. ‘Waarom heb ik verdomme geen meiden die op mij lijken?’ grauwde ze. ‘Of waarom heb ik eigenlijk geen zoons? Dat zou nog beter zijn. Moet je die twee nou zien zitten, de oudste sof en de jongste sof.’
Het viel me op dat geen van beide dochters op deze tirade reageerde; hun ogen bleven strak op het tv-scherm gericht. Dit gaf mij het idee dat dit soort uitbarstingen hier niet ongewoon was. En Joan was de kamer nog niet uit of Maggie, de koningin der schimpscheuten, zei: ‘Zodra ze dood is, begraaf ik haar in een lade.’
‘Zodra ze dood is? Neem je me in de maling?’ zei Sharon. ‘Dat mens overleeft Styrofoam nog.’
Dit brengt me op Sharon. Ze is net zo nors en chagrijnig als Maggie, maar vorige week heb ik toevallig een interessante ontdekking over haar gedaan. Een van de vele taken op mijn todolijst was haar slaapkamer stoffen, boenen en zuigen. Tussen Judge Judy en Oprah in had ik net even de tijd om naar boven te gaan. Ze slaapt in mijn oude kamer, en het was onwerkelijk om die nu in de overdreven stijl van Joan terug te zien; overal Laura Ashley-bloemetjespatronen en bijpassend beddengoed, zodat je bijna het gevoel krijgt hallucinerende drugs gebruikt te hebben. Goed, ik wilde net de planken gaan afstoffen en deed mijn best om niet naar een monsterlijke foto van Sharon en Maggie te kijken waarop ze een jaar of zes en zeven zijn, identiek gekleed gaan en als twee druppels water lijken op die meisjes uit The Shining. Toen viel mijn oog op iets anders. Sharons hele dvd-verzameling bestaat uit romantische films. Stuk voor stuk. Gone with the Wind, Rebecca, Sleepless in Seattle, When Harry Met Sally, noem maar op. Bovendien heeft ze dvd’s van zo ongeveer alle films met Hugh Grant, ook de slechte. Daarna zag ik op haar nachtkastje een hele stapel romannetjes liggen. Beduimelde boekjes met zoetsappige titels als De graaf en ik, een Barbara Taylor Bradford en zelfs een paar Danielle Steels.
Ik heb er geen mening over, hoor, het verbaast me alleen. Ik had het gewoon niet achter haar gezocht dat zij iemand met een ‘en ze leefden nog lang en gelukkig’-verslaving zou zijn. In elk geval, heel toevallig kreeg ik een paar dagen later de kans haar er eens over uit te vragen. Het was zowaar een normaal gesprek, in tegenstelling tot de eenlettergrepige snauwen die ik normaal krijg. Ze zei dat ze zich niet lekker voelde en het was niet eens gelogen, ik zag aan haar dat ze echt ziek was. Sharon vindt niets heerlijker dan over eten praten terwijl ze al aan het eten is, maar die dag werd ze groen toen ik de koelkast opende en er een restje pizza van de vorige avond – gewoonlijk haar ontbijt – uit pakte.
‘Zal ik je werk bellen om je ziek te melden?’ bood ik aan.
Ze keek me aan, verbaasd dat ik aardig tegen haar deed. ‘Nou, als je het niet erg vindt? Trouwens, er is geen woord van gelogen. Moet je zien hoe ik eraan toe ben, ik ben zieker dan een buslading vol Lourdes-gangers.’
Dus belde ik Smiley Burger, dikte het allemaal een beetje aan zoals je doet in dit soort situaties, en deed het aan de zestienjarige floormanager voorkomen alsof ze in fase vier van de Mexicaanse griep verkeerde. ‘Nou, als ze zo ziek is, kan ze vandaag wel thuisblijven,’ zei hij. ‘Maar morgen is ze er weer, dan is het zaterdag, geen smoesjes.’ Opgelucht streek Sharon op de bank neer, klaar voor een vierentwintig uur durende tv-marathon.
Omdat Sam die vrijdag met Eva en Nathaniel naar Marbella zou vliegen, had ik een dubbele dosis Zanax genomen en werkte ik met het tempo van een slak het huis door. Met het idee dat hard werken en lichamelijke arbeid precies waren wat ik nodig had om me af te leiden, deed ik mijn best om de lijst met klusjes af te werken, maar helaas werkte het niet. Vind je het gek? Ondertussen klampte ik me vast aan het idee dat hij misschien, heel misschien had besloten niet te gaan. Dat hij me te veel zou gaan missen. Waarna natuurlijk onmiddellijk de volgende vreselijke, pijnlijke gedachte zich aandiende: Als dat zo is waarom heeft hij dan niet de telefoon gepakt en me gebeld? Oké, besloot ik, genoeg huishoudelijk werk voor vandaag. Ik had afleiding nodig. Wilde tv-kijken. Dus ik plofte naast Sharon neer op de bank. Maar helaas keek ze naar zo’n glossy vakantieprogramma over Spanje, met allemaal zandstranden en sangria en fantastische tapasbars. Precies de plek waar ik vandaag met mijn vriend naartoe zou gaan. Plotseling werd het me allemaal te veel en begon ik te huilen, echt te janken diep vanuit mijn hart, zoals ik al weken niet meer gedaan had, met om mijn neus te snuiten alleen maar een dweiltje dat naar schoonmaakazijn rook.
Sharon keek me verward en verbouwereerd aan, alsof ze niet wist wat ze met me aan moest zonder back-up. Als Maggie er was, zou ze me met een of andere oneliner neersabelen en keihard uitlachen. Maar Maggie was er niet. Ze was alleen met mij.
‘Eh… Jessie, wat is er? Is het omdat je mijn kamer moest stoffen?’ vroeg ze aarzelend, duidelijk niet op haar gemak met dit openlijk vertoon van gevoelens.
‘Nee,’ antwoordde ik huilend. ‘Het is gewoon…’ Maar ik was zo van slag dat ik mijn zin niet kon afmaken en in plaats daarvan maar met het dweiltje in de richting van de televisie zwaaide.
‘O!’ zei ze, het gebaar verkeerd interpreterend. ‘Als je reisprogramma’s zo vreselijk vindt, zet ik gewoon iets anders aan.’
‘Het is dat programma niet,’ snikte ik verdrietig. ‘Het is… het is…’ Ik keek hoe ze daar onder mijn dekbed lag, ze leek een stuk zwakker en weerlozer dan gewoonlijk. Op dat moment nam ik een besluit. Wat kon het mij schelen, ik had eindelijk iemand om in vertrouwen te nemen en tegen te praten, ook al was het niet de sympathiekste persoon die je je kunt voorstellen. ‘Sharon, mag ik je iets vragen?’
Ze keek me aan, verbaasd.
‘Heb jij ooit meegemaakt dat je hart uit je lijf werd gerukt en voor je neus gehouden door een man van wie je zo zielsveel hield dat het pijn deed? Want als dat zo is, weet je precies hoe ik me nu voel.’
Het bleef lang stil en ik zag haar dubben of ze wel of niet met me zou praten. Me echt in vertrouwen nemen, bedoel ik, als vrouwen onder elkaar. Toen bedacht ik iets. God, misschien had Sharon met haar romantiekverslaving ooit een vriend gehad, misschien wel meer dan een, en misschien was zij net als ik ook aan de dijk gezet en misschien… zouden we elkaar kunnen helpen. Misschien. Een schot voor de boeg, ik weet het, maar er gebeuren wel merkwaardiger dingen.
‘Nee,’ antwoordde ze vastberaden.
Ik had het daarbij kunnen laten, maar een stemmetje in mijn hoofd zei me dat ik dat niet moest doen.
‘Nou, als je nooit in je hele leven een gebroken hart hebt gehad,’ snikte ik, ‘heb je geluk gehad.’
Toen kwam het er allemaal uit, dat ik op dat moment gezellig naast Sam in een vliegtuig naar Malaga had kunnen zitten, dat ik hem elke dag zo vreselijk mis, dat ik gewoon niet zonder hem kan. Zo eenvoudig was het. Misschien kwam het door de opluchting om na al die tijd hardop over hem te kunnen praten, maar algauw stopten mijn tranen. Ik keek naar Sharon en zag dat ze me met een vreemde uitdrukking op haar gezicht aanstaarde.
Het bleef heel, heel lang stil, en ik hoopte dat ze iets zou zeggen. Wat dan ook. Per slot van rekening had ik zojuist mijn hart bij haar uitgestort, en dat zou ons toch in theorie iets dichter bij elkaar kunnen brengen?
Uiteindelijk deed ze haar mond open. ‘Nou, als je het mij vraagt…’
‘Ja?’ zei ik, verwachtingsvol.
‘Is die Sam Hughes gewoon een enorme klootzak. Zonder kloten.’
‘Oké. Nou, bedankt dan.’
‘En zijn haar staat alle kanten op. Ik bedoel, ik heb hem alleen op foto’s gezien, maar het valt me altijd op dat hij vreselijk achterlijk haar heeft.’
Goed, het was niet bepaald een hoogstaande motivatie-speech, maar toch een stap vooruit. Dus toen vond ik dat ik haar wel kon vragen of ze iets nodig had. Quid pro quo, dat idee. ‘Eh, wil je dat ik een dokter bel?’ bood ik aarzelend aan.
‘Nee, dank je. Het bier van gisteravond is gewoon niet goed gevallen. Er is niks met me aan de hand.’
‘Papa’s laatste woorden,’ zei ik, en we moesten allebei lachen.
Maar als ik dacht dat ze een beetje ontdooid was en ik in dit verdomde huis een bondgenoot had gevonden, had ik het goed mis. Want zodra Maggie die avond thuiskwam, was het prompt weer grauwen en snauwen. Dat wat betreft mijn relatie met Sharon. Een eindeloos spel van één stap vooruit en twee stappen achteruit.
Mijn god, wat mis ik mijn oude leventje. Ik voerde zinvolle, goede gesprekken met mensen. Gesprekken over kunst, politiek, muziek, cultuur, over wat er in de wereld speelt. Hoewel, misschien overdrijf ik een beetje, want ik was ook wel heel vaak aan het roddelen over allerlei nonsens, maar je snapt wat ik bedoel. Ooit had ik een leven waarin ik met andere mensen converseerde, en zij met mij, dat was geweldig. Nu is Emma de enige die de moeite neemt contact met me te zoeken. Ook al zit ze in Wexford met haar familie, ze belt geregeld en zegt dat ik vertrouwen moet hebben in de toekomst, dat alles goed komt. Ze geeft mijn dag een frisse stoot positieve energie. Weliswaar duurt die roze gloed nooit langer dan drie seconden nadat ik heb opgehangen, maar toch. Het is bemoedigend dat er in elk geval iemand aan me denkt en bereid is met me te praten. Want de gulden regel in dit huis is dat je nooit, wat er ook gebeurt, mag praten als de tv aanstaat, en dat is zo goed als altijd. Trouwens als mijn stiefzusters geen tv-kijken, praten ze erover. Je zou die gesprekken moeten horen.
Gisteravond bijvoorbeeld zaten Maggie, Sharon en ik een oude zwart-witfilm op TCM te kijken, Brief Encounter. Of liever gezegd, zij keken die film terwijl ik geacht werd op de achtergrond af te stoffen, maar ik werd door pure uitputting overmand. Ik plofte op het puntje van de bank naast hen neer en niemand zei er iets van. Het was een heerlijke, ontroerende, romantische tranentrekker, maar alles wat Maggie kon uitbrengen was: ‘Moet je je voorstellen hoeveel makkelijker het geweest was als ze in die tijd mobiele telefoons hadden gehad. Dan hadden ze niet op een spoorweg station in een of andere godvergeten uithoek op een vent hoeven zitten wachten.’ Daarna keken we Pride and Prejudice, een van mijn lievelingsfilms en-boeken. Toen de aftiteling begon was Sharons enige commentaar: ‘Jezus, stel je voor dat je in een wereld zonder homo’s leeft.’ Daarna zapten ze naar een documentaire die Three Sisters Make a Baby heette, over een zus die draagmoeder voor de ene zus is zodat de derde zus de baby kan adopteren.
In de spiegel boven de open haard ving ik een glimp van ons drieën op. Drie zussen kunnen samen een baby op de wereld zetten, maar moet je ons zien. Wij kunnen nog geen tosti samen klaarmaken zonder dat de ME eraan te pas moet komen.
Tegen negen uur schakelden we over naar RTE One voor het nieuws, en Maggies commentaar was: ‘Waarom laten ze zulke afzichtelijke mensen het nieuws lezen? Ik betaal toch geen kijkgeld om naar debielen te kijken.’
Ik moest op mijn tong bijten toen ik naar haar keek. God heeft haar naar zijn evenbeeld geschapen, bracht ik mezelf in herinnering, of hij er nu spijt van heeft of niet.
Later die avond om een uur of tien kwam Joan binnenstormen. Ze rook naar Bacardi en had een hele stapel tijdschriften uit de kapsalon bij zich die ze soms jat om ze goed te kunnen lezen. Ik wist dat ze in een van haar betere buien was, dat kan ik zo langzamerhand opmaken uit de felheid waarmee ze haar tas op het gangtafeltje klettert.
‘Alleen maar narigheid in de kranten,’ zei ze, terwijl ze op de enige stoel die nog over was neerplofte, haar schoenen uitschopte en een sigaret opstak. ‘Recessie. Opwarming van de aarde. Vliegtuigongelukken. Britney playbackt alleen nog maar. Dus heb ik wat tijdschriften meegenomen voor wat vrolijkheid. Kijk Jessica, ik heb een geweldig artikel in de Cosmo gevonden dat helemaal voor jou geschreven lijkt te zijn. Het zal je opbeuren. En er staan ook een paar nuttige adviezen voor werklozen in.’
‘Wat dan?’ vroeg ik, half opgelucht dat er nu eens niet over tv gepraat werd.
Ze nam de inhoudsopgave door totdat ze de juiste bladzijde gevonden had en las hardop voor: ‘Je baan verliezen is een cadeau.’
‘Joan, ik hoop dat je met iets zinnigs komt, anders is de kans groot dat ik mezelf iets aandoe,’ zei ik, terwijl ik me afvroeg of ze enig idee had hoe vaak ik mijn agent gebeld had om te bidden en te smeken om werk. Iets, het maakt niet uit wat. Ik zou al blij zijn als ik om vijf uur ’s ochtends een radioprogramma mocht presenteren dat uitgezonden werd naar een booreiland op de Noordzee. Maar het heeft natuurlijk geen enkele zin; elke keer dat ik zijn kantoor bel, zegt zijn secretaresse dat hij ‘naar een vergadering’ is. Ik stel me zo voor dat als ik bel Roger een bordje opsteekt met ‘Als het Jessie Woods is, ben ik er niet. Zeg dat ik het land uit ben.’
‘Laat me even uitspreken alsjeblieft. Er staat: “Bij nul beginnen is iets prachtigs.” Dus niet opgeven, Jessica. Eh… o ja, dit stukje moet je lezen. Er staat dat een crisis een schat aan mogelijkheden biedt. Daarna gaat het over Simon Cowell.’
‘Wat staat er over Simon Cowell?’
‘Dat hij in de jaren tachtig miljonair was maar zijn hele vermogen verloor en weer bij zijn moeder ging wonen. Maar je moet hem nu eens zien, hij is nog rijker dan de koningin.’
‘Ik begrijp het niet, Joan. Wat wil je nu eigenlijk zeggen? Dat ik me moet opgeven voor X Factor?’
‘Als jullie willen kletsen ga dan naar de keuken,’ snauwt Maggie ons toe. Ze ziet eruit alsof ze elk moment een attaque kan krijgen. ‘Sommige mensen proberen tv te kijken.’
‘Ik wil alleen maar zeggen, als je me tenminste laat uitpraten, dat er een paar goede adviezen gegeven worden over hoe je jezelf uit de put kunt halen. Je hoeft alleen maar een paar eenvoudige stappen te volgen. Luister: “Met een positieve instelling ben je er binnen de kortste keren weer bovenop.”‘
Ik griste het blad uit Joans handen om zelf te kunnen lezen wat dat voor een geweldig advies voor nieuwbakken werklozen was, maar mijn blik viel op een Cosmo-quiz waarvan de eerste vraag luidde: ‘Beschrijf je leven in één woord’.
Hmm. Hoef er niet lang over te denken. Klote.
‘Niet de quiz, idioot,’ zei Joan, terwijl ze opstond en naar de drankkast liep om zichzelf nog een Bacardi in te schenken. ‘Helemaal onder aan de bladzijde. Dat stukje waarin staat wat je als eerste moet doen.’
‘Joan! Wat dan?’
‘Een uitkering aanvragen, natuurlijk.’
Uren later, lang nadat de anderen zich naar hun comfortabele bedden gehesen hadden, lag ik klaarwakker op de bank. Een uitkering. Briljant. Geniaal. Nooit aan gedacht. Mijn hoofd duizelde. Ik bedoel, ik heb mijn hele werkende leven belasting betaald, wie weet kan ik iets van de regering terugkrijgen. Dan zou ik geld hebben. Contanten. Harde munten. Dan zou ik mee kunnen betalen aan het huishouden. Dan zou ik geen kingsize onderbroeken meer hoeven uit te wassen. Dan zou ik… Mijn mijmeringen werden onderbroken door licht dat vanuit de keuken achter me naar binnen stroomde. Misschien Maggie, op zoek naar snacks. Want soms is de tijd tussen het avondeten en het ontbijt te lang voor haar. Maar het was Maggie niet, het was Sharon. Ze liep de tv-kamer binnen en plofte op de stoel naast me neer.
‘Ben je nog wakker?’
‘Uh-huh.’ Jezus, dat gegrom hier in huis leek wel besmettelijk.
‘Ik wou gewoon even… nou ja… Als je een uitkering gaat aanvragen dan… wil ik je wel helpen.’
‘Wat zei je?’ Ik ging rechtop zitten, kon mijn oren niet geloven.
‘Ik heb al zo vaak een uitkering aangevraagd, ik weet precies waar je heen moet, wat je mee moet nemen, wie de aardige ambtenaren zijn en wie de schoften. Als we de auto van ma kunnen lenen, breng ik je er wel heen.’
Ik liet het even bezinken. ‘Sharon, dat is heel aardig aangeboden, maar waarom doe je dit voor me? Ik snap het niet.’
‘Omdat jij ook iets terug kunt doen. Als ik jou help, kun jij mij helpen.’
‘Helpen met wat?’
Het was heel lang stil voor ze uiteindelijk antwoordde. ‘Ik wil graag dat je me helpt een vriend te krijgen.’
‘Wil je dat?’
‘Ja. Weet je nog dat je laatst aan me vroeg of ik ooit een gebroken hart had gehad, en dat ik toen nee zei? Nou, ik heb nagedacht, en misschien wordt het… tijd dat… dat ik eens een vriend krijg. Ik heb geen zin om de komende twintig jaar thuis te zitten, cider te zuipen en avond in, avond uit tv te kijken. Daar heb ik mijn ouwe dag voor, toch?’
Nadat ze weg was, bleef ik nog lang in de laatste gloeiende kooltjes van het vuur staren.
Niet te geloven! Een doorbraak.