Zeven

Zondag

Inpakken is een nachtmerrie. Wanneer ik iets pak om in een koffer te gooien, herinner ik me precies waar ik was toen ik het kocht: tijd, datum en plaats, alles. Dan barst ik in snikken uit, probeer Sam weer te bellen en laat ten slotte een paar voicemails voor hem achter. Wat kan mij het schelen. Als ik toch de gestoorde ex uithang, dan maar voluit. Maar al mijn wanhopige, smekende sms’jes worden genegeerd. Natuurlijk, wat had ik in dit stadium anders verwacht?

Tot nu toe heb ik alleen drie slipjes en een oude deodorant ingepakt. Ik ben nu officieel een wrak.

Zondagnacht

Doe geen oog dicht. Ik vraag me af hoelang het duurt voordat ik uit mijn huis gezet word en terug moet naar Whitehall, beter bekend als de academie voor emotionele leegte. Een week, misschien minder? Maar misschien vindt het echtpaar van gisteren het huis geweldig en willen ze over een paar dagen verhuizen, zodat ze mij hier ronddwalend aantreffen als die krankzinnige vrouw op zolder uit Jane Eyre. Dan bekruipt me een nieuwe zorg; stel dat de makelaar me voor het gerecht daagt omdat ik niet snel genoeg weg ben?

Ik zie een nachtmerrieachtig beeld voor me van mezelf in de beklaagdenbank, met handboeien om en in een lichtgevende oranje overall, smekend om genade, zoals in een rechtszaalthriller. Goed. Moet gaan pakken. Moet wegwezen hier. Heb. Geen. Keus. In blinde paniek spring ik uit bed, doe het licht aan en begin spullen die op de toilettafel verspreid liggen in een koffer op de grond te gooien. Maar dan kom ik een oude zwart-witfoto tegen van mijn vader en moeder die op hun trouwdag is genomen en ik begin weer te grienen. Gelukkig kunnen ze niet zien wat een mislukkeling ik geworden ben.

Nee, bij nader inzien is pakken een slecht idee. Twaalf uur slapen is veel beter.

Maandagochtend

Na vijf pogingen neemt Eva eindelijk haar telefoon op. Ja, ze heeft Sam gezien afgelopen weekend, geeft ze met tegenzin toe, maar voordat ik de kans krijg verder te vragen, begint een van haar kinderen te janken en doet ze wat alleen moeders kunnen maken: ze hangt op zonder gedag te zeggen.

Maar misschien zei ze dat alleen maar om van me af te zijn. Misschien was het wel een bandje dat ze bij de hand had voor het geval ik zou bellen. Mijn god. Dat is ook iets wat je krijgt als je gedumpt wordt en mensen je buitensluiten. Je wordt ongelooflijk paranoïde.

Maandagavond

De makelaar belt. Die knul die amper de baard in de keel heeft. ‘Slecht nieuws,’ zegt hij. ‘Je hebt tot donderdag de tijd om je spullen te pakken.’

Drie dagen?! ‘Onmogelijk,’ zeg ik. ‘Ik heb hier twee jaar gewoond, je kunt toch niet verwachten dat ik in drie armzalige dagen twee jaar van mijn leven kan inpakken?’

‘Het is al heel mild dat we je tot donderdag de tijd geven,’ zegt hij, plotseling heel mannelijk en assertief. ‘En als je niet op tijd weg bent, zijn we genoodzaakt…’

Ik wacht de rest van de zin niet af.

Ben momenteel niet in de stemming voor dreigementen.

Maandagnacht

Ik vind het een onverdraaglijke gedachte dat niemand, maar dan ook niemand me komt helpen bij de herculische klus mijn hele leven in drie schamele, miserabele dagen in te pakken. Geen mens. Sam? Dacht het niet. Eva en Nathaniel? Laat me niet lachen. Emma zou me helpen, dat weet ik zeker. Als zij hier zou zijn, zou ze al mijn spullen in keurig geëtiketteerde kartonnen dozen pakken en thee voor me zetten, die engel. Maar ze blijft minstens tot het eind van de maand weg. Er is geen dag voorbijgegaan dat ik niets van haar hoor; ze spreekt opgewekte, positieve boodschappen in op mijn voicemail en stuurt sms’jes om te zeggen dat het allemaal goed komt en dat ik er ooit overheen kom. Lulkoek natuurlijk, maar ik waardeer het idee.

Nog steeds is het verschrikkelijk te bedenken dat, op één uitzondering na, de mensen die ik nog geen twee weken geleden tot mijn liefste vrienden zou hebben gerekend niet alleen geen vinger uitsteken om me te helpen, maar zelfs mijn telefoontjes niet beantwoorden. Ongelooflijk. Het is niet te bevatten, zoals zoveel de laatste tijd in mijn leven. De rest van de avond vraag ik me af waarom ze eigenlijk met me omgingen. Ik snap het niet. Het enige wat Sam, Nathaniel en Eva met elkaar gemeen hebben is geld; grote, bodemloze, tot de rand toe gevulde bakken met geld. Oké, ik wilde zo graag tot hun exclusieve, besloten clubje behoren dat ik me in duizend bochten heb moeten wringen om met hen mee te kunnen doen, en ik ben daarbij langzamerhand alle gevoel voor redelijkheid kwijtgeraakt. Dat begrijp ik zelfs, in de wanhopige staat waarin ik verkeer. En het allerergste is dat ik denk dat ze me vooral interessant vonden omdat ik ‘iemand van de tv’ was, en het doet me pijn dat dat misschien ook voor Sam gegolden heeft.

Net als het deurtje in de muur dat Alice in Wonderland naar een wonderbaarlijke wereld leidde, heeft roem deuren voor mij geopend; een wereld van vijfsterrenhotels, businessclassvluchten, fantastische Michelinsterren-restaurants, la dolce vita. Alles waar ik altijd naar verlangd had, werd me plotseling op een presenteerblaadje aangereikt. Maar toen stortte het kaartenhuis in, en was alles voorbij. Alsof ik per ongeluk een viproom binnengelopen was en ze me ieder moment de deur konden wijzen. Ik heb een pot met goud nagejaagd die wel glansde, maar geen inhoud had en ik heb er niets aan overgehouden dan schulden, waar ik waarschijnlijk de rest van mijn leven mee opgescheept zal zitten.

Dinsdagochtend

Ben uiteindelijk met Sky News op de achtergrond weggedoezeld, en kon mijn ogen niet geloven toen het 10.30 uur ’s ochtends bleek te zijn toen ik wakker werd. Dat betekent dat de mij toegekende tijd tot minder dan twee dagen is gereduceerd. In een ongewone explosie van energie spring ik mijn bed uit, ren de trap af naar de keuken, zet een kop sterke koffie en sjees weer naar boven om Operatie Pakken te starten.

Het mag dan wel al laat op de dag zijn, denk ik terwijl ik mijn best doe positief te zijn, maar het moet te doen zijn. Ik ben tenslotte de vrouw die ooit voor de tv-show in een opleidingskamp voor mariniers à la private Benjamin heeft gezeten en het zelfs kan navertellen. Als ik het aankan om met een lege maag achttien uur per dag intensief te trainen als het ook nog eens drie graden vriest, mag het inpakken van wat spulletjes geen probleem zijn, toch?

Iets anders dat in mijn voordeel werkt is dat ik dit huis gemeubileerd gehuurd heb, inclusief alle keukenapparaten, noem maar op. Wat ik moet inpakken zijn… gewoon spullen. Kleren, schoenen, boeken, dvd’s, cd’s, dat soort dingen.

Een fluitje van een cent eigenlijk.

Twintig minuten later

Ogodogodogodogodo-god! Ik heb een boek gevonden dat Sam me twee jaar geleden voor mijn verjaardag heeft gegeven. Een eerste uitgave van Margaret Mitchells Gejaagd door de wind, het boek dat ik zou meenemen naar een onbewoond eiland, mijn lievelingsboek. Er staat in geschreven: ‘Voor Woodsie. Ik weet dat we altijd bij elkaar zullen blijven. Sx.’ Sam ondertekent altijd zo. Alsof hij eigenlijk niet genoeg tijd heeft alle drie de letters van zijn naam te schrijven. Ik stort mezelf in een nieuwe huilbui en dit keer denk ik echt dat mijn hart breekt.

Twaalf uur ’s middags

Oké, ik ben nu zover dat ik accepteer dat ik het niet zal redden zonder krankzinnig te worden, dus het plan is nu om te pakken en tegelijkertijd te janken, met voortdurend een doos kleenex bij de hand. Geloof me, het is makkelijker gezegd dan gedaan.

Ik gooi allerlei make-up en gezichtscrèmes van mijn toilettafel in een tas op wieltjes terwijl ik in mijn hoofd snelle berekeningen maak en erachter kom dat de vochtinbrengende crème en nachtcrème van La Prairie me alleen al zo’n € 400 hebben gekost. En dat is exclusief de Crème de la Mer-oogcrème, waar ik niet minder dan € 165 voor heb neergelegd en die ik maar één keer heb gebruikt omdat ik er vlekjes van kreeg.

Ik denk dat ik even moet gaan liggen. Hoewel ik eigenlijk geen tijd heb te zwelgen in zelfverwijt over de enorme sommen geld die ik verspild heb. Dat kan ik beter bewaren voor Whitehall, als ik gekluisterd ben aan de bank en bang ben dat Maggie en Sharon midden in de nacht naar beneden sluipen om me in mijn slaap dood te steken.

Goed dan. Ik loop naar mijn kledingkast en besef tot mijn afgrijzen dat ik niet minder dan twintig spijkerbroeken heb… twintig! Waar was ik in Donatella Versaces naam mee bezig? De meeste zien er nog precies hetzelfde uit ook. Ze verdwijnen in mijn koffers en zodra ik ruimte tekortkom, gooi ik die broeken en een lading andere spullen in zwarte plastic vuilniszakken. Dan zijn mijn avondjurken aan de beurt. Ze zijn mooi, zo mooi dat ik me het liefst op mijn knieën zou werpen en ze vol ontzag om hun schoonheid zou willen bewonderen.

Een idee: misschien is er een of andere tweedehandswinkel die dit soort kleding koopt, dat zou mij wat geld opleveren. Ik zou ze ook anoniem op eBay kunnen verpatsen. Dan, het lijkt wel een wonder, vind ik drie truitjes, twee rokken en een spiksplinternieuwe winterjas, waar de prijsjes nog aan zitten. Dat komt mooi uit. Die kan ik zo naar de winkel terugbrengen, toch? Dan krijg ik mijn geld terug. Fantastisch! Ik pak de telefoon van mijn bed en bel de klantenservice van Brown Thomas. Nee, zegt de verkoopster heel beleefd, sorry, maar er wordt geen geld teruggegeven, alleen tegoedbonnen. Ik zit dus met bijna € 980 aan tegoedbonnen, maar heb niet genoeg geld voor een taxi om mijn spullen naar Whitehall te vervoeren.

Opnieuw een paniekaanval. Daar heb ik nog niet aan gedacht. Ik heb geen rooie cent, hoe sleep ik een berg koffers en vuilniszakken als een zwerfster helemaal naar het Hammer House of Horror? Paniek, paniek, paniek.

Net op dat moment gaat mijn mobiel. Ik maak een snoekduik over het bed, voor het geval het Sam is. Maar natuurlijk is hij het niet. Het is Joan, of all people. Ze vraagt zich af wanneer ze me precies kunnen verwachten. En of ze een huissleutel voor me zal laten bijmaken. Ze is zo hulpvaardig en vriendelijk dat ik haar naam blijf herhalen om te checken of het inderdaad Joan is. Als ik zeg dat ik donderdag mijn huis uit moet zijn, biedt ze zelfs aan me met de auto te komen ophalen om mijn spullen te verhuizen.

Nou, nou, denk ik, en terwijl ik ophang valt mijn oog op de foto van mijn vader en moeder die op mijn toilettafel ligt. Misschien hebben zij vanuit het hiernamaals voor dit kleine wonder gezorgd. Ik ga met frisse moed verder met pakken, verbaasd over hoe spectaculair ik me in mensen kan vergissen.

Halfdrie

Joan komt wat laat, maar wie ben ik om te klagen over het enige fatsoenlijke schepsel dat aanbiedt me te helpen nu ik het zo moeilijk heb? Ze marcheert naar binnen, uitgedost in een felgekleurde bloemetjesjurk en met bijpassende accessoires, schoenen, tas, alles. Maar waarom verbaast me dat? Dat is typisch Joan. Alles is altijd op elkaar afgestemd.

Ze bekijkt vanaf het moment dat ze binnen is klikklakkend op haar hakken het huis als een Japanse toerist in de Sixtijnse Kapel en vraagt of ze even mag rondneuzen. Ik zeg ja, natuurlijk, en bied haar een kop koffie aan. Ze loopt met me mee naar de keuken en daar kijken we elkaar aan, maar we hebben beiden niets te zeggen. Het grappige is dat nu we hier met z’n tweetjes zijn, ik haar van alles wil vertellen. Want misschien heb ik me al die jaren wel in haar vergist en is ze, nu ik totaal in de put zit, een soort beschermengel die me door deze verschrikkelijke, afschuwelijke tijd heen zal helpen.

Stel dat het me na al die jaren dat ik haar verfoeid heb, nu op de rijpe, volwassen leeftijd van negenentwintig lukt om een soort functionele, goed werkende relatie met haar op te bouwen? In mijn jeugd koesterde ik de normale wrok van een kind tegen een surrogaatouder. Joan koos steevast in al mijn ruzies met Maggie en Sharon hun kant. Bovendien nam ik het haar kwalijk dat ze de plaats probeerde in te nemen van mijn moeder, een vrouw aan wie ze niet kon tippen.

Maggie en Sharon waren openlijk gemeen tegen me, maar Joan was ronduit… ijskoud. IJzig. Ik weet nog dat ze me, toen ik een jaar of elf was, in een heel groot warenhuis kwijt was geraakt, en terwijl ik de hele tijd doodsbang was dat ik door een of andere engerd gekidnapt zou worden, liet het voorval haar koud. Ik weet nog goed dat de veiligheidsagent me, wit weggetrokken en bang, op de cosmetica-afdeling vond en naar Joan terugbracht. De arme man keek alsof hij overwoog een of andere hulpverleningsinstantie te bellen. Wat moet hij wel gedacht hebben? Ze was niet ongerust toen ik kwijt was en ook niet opgelucht dat ik terecht was. Het deed haar niets. Maar ja, sommige vrouwen zijn nu eenmaal niet geschikt voor het moederschap. En nog in geen duizend jaar zou ik tegen mijn vader klagen; hij had al genoeg op zijn bordje en het laatste wat ik wilde was daar iets aan toevoegen.

Met Joan in de buurt was het onmogelijk om als tiener te rebelleren. Wanneer ik languit naast haar op de bank lag en de ene Marlboro light na de andere opstak, vertrok ze geen spier. Als je stomdronken door het huis wankelde, was haar enige zorg of je aan haar voorraad chardonnay was geweest. En als je besloot dat je voortaan op hamburgers en patat wilde leven, was dat in Joan-land geen probleem.

Omdat mijn arme vader altijd in de kroeg aan het werk was, was zij eigenlijk de enige gezagdrager in mijn leven. Mijn tienerrebellie bestond daarom voornamelijk uit gezond eten en vitamines binnenkrijgen. Terwijl mijn klasgenootjes jaloers waren dat ik nooit huiswerk hoefde te maken en de hele avond McDonald’s etend tv mocht kijken als ik dat wilde, stond ik in de keuken sla te wassen en wortelsap te maken.

En nu zit ze hier na al die jaren op een barkruk in mijn keuken; oké, misschien niet erg spraakzaam of hartelijk – Joan doet niet aan hartelijkheid – maar ze staat aan mijn kant en ze is hier tenminste. Dat is meer dan sommige mensen doen.

Ik zet koffie met het fancy cappuccinoapparaat dat ik waarschijnlijk voor de laatste keer gebruik (het hoorde, net als zoveel spullen, bij het huis) en ik vraag of ze een rondleiding wil. Voor het eerst sinds haar komst zie ik iets van enthousiasme in haar blik, dus daar gaan we, ik nog in pyjama en ochtendjas, zij een en al nieuwsgierigheid. Ze bekijkt het huis zo uitgebreid dat je bijna zou denken dat ze er een bod op gaat uitbrengen. Ik besef dat ze misschien alleen maar gekomen is om te zien waar ik woon. Maar ik ben de laatste die zal klagen, dat begrijp je.

We beginnen in de enorme hal, en plotseling zie ik het huis door de ogen van een ander. Ik denk dat ik nooit gewaardeerd heb hoe mooi het hier eigenlijk is. Pas nu ik er uitgegooid word, zie ik het. Ik kan niet geloven dat ik ooit heb afgegeven op de roze marmeren vloer; nu zie ik hoe chic en smaakvol het is. En de Dorische zuilen die zo elegant de toegang naar de andere kamers opluisteren – adembenemend. Mijn god, ik verdien het gewoon om eruit geknikkerd te worden, ik heb deze fabuleuze villa nooit de liefde en aandacht geschonken die ze verdiende.

Joan schudt me wakker uit mijn mijmeringen. ‘Zijn er hier wel eens beroemdheden over de vloer geweest?’

Ik realiseer me dat ze helemaal hiernaartoe is gekomen om me te helpen, deze vrouw bewijst me een gigantische dienst, dus ik kan haar op z’n minst vertellen wat ze wil horen. Ja, antwoord ik. Massa’s. Een heel bekende actrice stond eens precies op deze plek te zoenen met een topadvocaat, die erg getrouwd was. En een knul uit een boyband heeft ooit een lijntje coke gesnoven van deze tafel en daarna in de klimop die buiten bij het trappetje groeit gekotst. En toen ik een keer naar boven ging tijdens een feestje heb ik een bekend fotomodel op heterdaad betrapt met een vriend van Sam, een projectontwikkelaar, van wie de vrouw thuis op hun baby van vier weken paste.

Het is maar goed dat deze muren niet kunnen praten, want de laatste dagen van Sodom en Gomorra zouden in het niet vallen bij de praktijken die hier hebben plaatsgevonden. Het huis was altijd afgeladen met ‘bevriende beroemdheden’ en ‘mensen die het beste met ons voorhadden’ en ik schonk mijn alcoholvoorraad in hun kelen leeg. Wie dacht ik in godsnaam dat ik was, de Great Gatsby? Ik woonde niet in zomaar een huis; o, nee, alleen de Elton John onder de huizen was goed genoeg. En waar zijn al die zogenaamde vrienden nu? Het is een raadsel. Maar ik kan je vertellen: niet één van hen heeft de moeite genomen om de telefoon te pakken om te vragen hoe het gaat. Niet één.

Hoe dan ook, Joan neemt het allemaal met een kritische blik op, ze loopt wat rond en bekijkt het interieur. ‘Tja, je moet ervan houden,’ zegt ze koeltjes, terwijl ze een pakje Dunhill uit haar tas vist. ‘Maar als je het mij vraagt is het te… steriel. Het kan wel wat kleur gebruiken. En gezelligheid. En een behangetje, niet te vergeten. Dat leuke gestippelde behang dat ik in de hal heb, zou hier geweldig uitkomen. Draperieën zouden ook enig zijn, dat maakt het net wat sfeervoller. En neem me niet kwalijk, Jessica, maar waarom stinkt het hier in hemelsnaam zo?’

Ik leg haar uit dat de wc beneden, zeg maar, buiten werking is.

‘Maar waarom bel je de loodgieter niet?’

‘De rode draad in mijn leven: geen geld.’

‘Hmm.’ Ze snuift misprijzend en ik krijg om de een of andere reden het gevoel dat ze het verhaal van mijn verstopte, meurende wc later zal doorvertellen. ‘Is het goed dat ik een sigaret opsteek tegen de stank?’

Ik ga haar voor naar de eetkamer (‘Een tafel voor veertien, Jessica? En waar zitten jullie dan als jullie tv willen kijken?’) en naar de enorme serre. Ze loopt rond, terwijl ze de as van haar sigaret gewoon her en der op de grond aftipt en laatdunkende opmerkingen maakt over hoe duur alle spullen geweest moeten zijn en die met haar eigen meubilair vergelijkt.

Ik probeer mezelf in te prenten dat ze het goed bedoelt. Ze is de enige die vrijwillig heeft aangeboden me een handje te helpen en ik ben vast van plan een brug tussen ons te slaan. Al is het maar om de ‘verdeel en heers’-strategie toe te passen: als ik Joan aan mijn kant heb, zal het leven met Laurel en Hardy ook iets dragelijker worden, toch?

Ze ploft neer op een rieten tweezitsbank, moppert dat die niet lekker zit en stelt me dan de vraag die me in vier seconden tot een jankend wrak reduceert. ‘Maar wat niemand begrijpt… Is die Sam Hughes soms van de aardbodem verdwenen nadat hij het heeft uitgemaakt? Waar blijft hij in deze hele toestand?’

‘Kweet niet,’ antwoord ik met een piepstemmetje, terwijl ik me naast haar op de bank laat vallen. Ik zou zo graag mijn hart willen luchten maar ben bang voor de nieuwe tsunami van tranen die dat teweeg zal brengen.

Mijn meest recente theorie over dit onderwerp is te pijnlijk om hardop uit te spreken, maar komt hierop neer: in zijn werk kan Sam met duizend dingen tegelijk bezig zijn, maar in zijn privéleven is hij een absolute minimalist. Vanaf zes uur ’s ochtends, als zijn dag begint, speelt hij het baasje, hij koopt dit en verkoopt dat, neemt iemand in dienst en ontslaat een ander, hij vergadert, heeft een belangrijke zakenlunch met een of andere directeur en gaat er dan weer vandoor in een wervelwind van geld verdienen en succesjes boeken. Dus toen ik een probleem werd, dumpte hij me zonder omhaal, zo vliegensvlug dat het me nog duizelt.

Hoe ik op deze theorie gekomen ben? Omdat de geschiedenis zich herhaalt. Het is namelijk al eens eerder gebeurd. Jaren geleden, toen ik nog hogedrukgebieden op de kaart aanwees in het weerprogramma op tv, had Sam verkering met een politica die nogal in de schijnwerpers stond en over wie de kranten altijd wel wat te schrijven hadden. Hoe dan ook, tijdens een enorm schandaal kelderden haar aandelen en ze werd failliet verklaard. Ze was gedwongen zich uit haar partij terug te trekken vanwege een idiote regel dat je niet in de regering mag zitten als je failliet bent. Het veroorzaakte heel wat opschudding, het was voorpaginanieuws. En ik weet nog goed dat ik niet lang daarna in de roddelbladen las dat Sam haar verlaten had. Toeval? Ik dacht het niet.

Ik vertel dit natuurlijk niet aan Joan. Ik zou graag willen dat ze op den duur mijn vertrouwelinge wordt, maar op dit moment is de kans groot dat ik een regelrechte zenuwinzinking krijg als ik mijn gedachten onder woorden breng. Ik maak er dus maar een geintje van. ‘O, je kent Sam, die is waarschijnlijk een helikopter aan het kopen.’

‘Ik ken hem helemaal niet, Jessica. Alleen uit de kranten. We zijn nooit aan elkaar voorgesteld. We zijn hier zelfs nooit uitgenodigd voordat je in de puree zat.’ Ik hoor een ijzig ondertoontje in haar stem, een toontje dat er eerder niet was.

Shit. Ik hoopte dat ze daar niet over zou beginnen. Oké. Er zit niets anders op dan er het beste van te maken. Bruggen slaan, bondgenoten blijven en koste wat het kost zorgen dat ik haar aan mijn kant krijg. ‘Joan, ik weet dat ik niet bepaald een ideale stiefdochter ben geweest, maar ik waardeer het enorm dat ik bij jullie in mag trekken.’

‘Nou, ik kan niet zeggen dat we er erg naar uitkijken…’

‘Ja, we kunnen ruziën als een stel Italianen…’

‘Alsjeblieft, zeg dat niet. Het klinkt zo… knoflookachtig.’

‘Kom op, we zijn natuurlijk familie en alles, maar laten we reëel zijn, die herdenkingsmis voor papa op kerstavond is voor iedereen elk jaar een beproeving.’

Ze neemt een trek van haar sigaret en geeft geen antwoord, maar ik weet zeker dat ze het met me eens is.

‘Maar weet je, Joan, ik wil het proberen. Ik zal mijn best doen, bedoel ik. Als er iets is wat ik de afgelopen verschrikkelijke weken geleerd heb, is het wel dat ik me ongelooflijk vergist heb in de mensen die me het dierbaarst waren, ik hoop echt dat…’ Het einde van de zin is: ‘… ik me ook in jou, Sharon en Maggie vergist heb en dat we in de komende weken op miraculeuze wijze in de Waltons zullen veranderen, net voordat ik een fantastische klus bij de tv aangeboden krijg waardoor ik weer helemaal meetel. Een klus waardoor ik met een beetje geluk Whitehall kan verlaten en mijn luxeleventje weer op kan pakken. Zodat Sam zal beseffen hoe stom hij is geweest dat hij me heeft laten gaan, me smeekt hem terug te nemen en me met een verlovingsring in zijn hand het hof maakt. Dat is toch niet te veel gevraagd? Maar ik ben niet in staat dit onder woorden te brengen, en begin dus maar hartverscheurend te snikken. Een heuse cri du coeur dit keer.

‘In godsnaam, Jessica, hou daar onmiddellijk mee op. Je moet je niet zo laten gaan,’ zegt Joan bits, hoestend met haar sigaret in haar mond. Zij is zo’n vrouw die openlijk vertoon van gevoelens verfoeit. Zelfs op mijn vaders begrafenis kon je haar emoties alleen aflezen aan het aantal peuken dat ze kettingrookte. ‘Weet je, toen ik hiernaartoe reed zag ik een auto met een sticker op de bumper waarop stond: “Alle mannen zijn schoften. De kunst is een aardige schoft te vinden.” Volgens mij is dat op dit moment heel toepasselijk voor jou.’

Met een door tranen verstikte stem bedank ik haar voor de wijze bumperstickerwoorden, maar zoals iedereen die op de rand van instorten verkeert, kan ik vertellen: als je eenmaal begint met huilen is het hek van de dam. Dan begint Joan in haar tas te rommelen, ik neem aan dat ze een tissue zoekt, maar nee. Ze haalt een strip met pillen tevoorschijn, drukt er twee uit, een voor mij en een voor haar en zegt dat ik die moet innemen, dat ik dan wel stop met janken. En dat ik de rest van de strip mag houden.

‘Zanax,’ legt ze uit. ‘Een kalmeringsmiddeltje.’

‘Och, Joan, nee,’ snik ik, het pilletje aan haar teruggevend. ‘Ik denk niet dat een pilletje iets uithaalt, gezien de staat waarin mijn centrale zenuwstelsel op dit moment verkeert.’

‘Mijn hemel, Jessica, die pillen zijn niet sterker dan een glas wijn. Het stelt niets voor. Je komt er de dag mee door. Het neemt de pijn niet weg, maar zorgt dat het je geen bal meer kan schelen.’

Het grappige is dat ze gelijk heeft. Een halfuur later sta ik mijn dozen en tassen in de kofferruimte van Joans kleine Toyota Yaris te laden en voor het eerst sinds tijden voel ik me… goed. Oké, ik sta niet dansend op de daken ‘Oh What a Beautiful Morning,’ te zingen, maar je begrijpt wat ik bedoel. Ik huil niet, en dat is in mijn geval al heel wat.

Joan is intussen ook aardig ontdooid. Ze zegt zelfs dat als ik haar afzet bij de kapper waar ze parttime als receptioniste werkt, ik de rest van de avond haar auto mag gebruiken om de overige spullen op te halen. ‘Het maakt niet uit waar je het allemaal neerpleurt,’ roept ze me achterna terwijl ik haar afzet bij Curl Up and Die (zo heet die kapsalon echt! Hoe komen ze erop?). ‘Ruimte zat in de garage!’ Een en al vriendelijkheid. Verbazingwekkend.

Halfacht die avond

Goed. De kleine garage bij het krappe huisje ziet er met al die koffers en vuilniszakken van mij uit als Ellis Island bij hoogwater. Ik ben drie keer op en neer naar mijn huis gereden en ben bijna klaar met verhuizen. Het fijnste van alles is dat de Zanax nog niet is uitgewerkt en ik me heerlijk voel. Extatisch en hélemaal ontspannen. Zo relaxed dat ik serieus overweeg bij Maggie op bank te gaan zitten, waar ze ligt te snurken, verzadigd na twee Chinese afhaalmaaltijden en vier blikjes Bulmers. Sharon werkt tot vanavond laat in de Smiley Burger, dus voor deze keer is er ook voor mij een plekje op de bank vrij.

Dan rolt de garagedeur open en bulderend vraagt Joan wat mijn spullen daar doen en ze draagt me op die onmíddellijk weg te halen. Je zou moeten zien hoe razend ze is; eerlijk, ze zou er eigenlijk zo’n puntige draculacape bij aan moeten hebben met achter haar een droogijsmachine die haar hult in een wolk van rook.

‘Maar… Joan…’ stamel ik, helemaal van slag door de hevigheid van haar stemmingswisseling. ‘Je zei toch dat het goed was? Weet je nog? Je zei toch dat ik alles in de garage mocht zetten…’

‘Zei ik garage?’ snauwt ze verontwaardigd. ‘Stom van me, ik bedoelde bij het vuilnis. Haal die rotzooi weg zodat ik mijn auto kwijt kan. Als je denkt dat ik die ’s nachts buiten op straat laat staan terwijl die Psycho Brady vrij rondloopt, heb je het goed mis, juffie.’

Mijn god. Ik was helemaal vergeten dat ze zo kon zijn. Zo onberekenbaar. Het ene moment is ze poeslief, het volgende moment krijg je de volle laag. Haar stemmingen zijn net als de maan; ze komen in cycli en veranderen constant. Maar ik trek me er op dit moment niet zoveel van aan. De Zanax werkt nog.