26 – Zo geef je een positieve draai aan een Catch-22-situatie
Toen ik een tikje aan de late kant bij de City Hall aankwam, stond Adam bij de hoofdingang zijn gasten te begroeten. Hij zag er zo geweldig uit in zijn smoking dat hij me de adem benam toen ik uit de taxi stapte. Pas toen de taxichauffeur tegen me riep dat ik de deur dicht moest doen omdat alle warmte anders uit de auto verdween realiseerde ik me dat ik doodstil stond, aan de grond genageld door de aanblik van Adam.
In tegenstelling tot mijn zusjes, die al op het feest waren en flink in de buidel hadden getast voor nieuwe jurken voor het black-tiefeest, had ik besloten nu eens niet iets vreselijk kleurigs te dragen. In plaats daarvan had ik een jurk aangetrokken die bij mijn stemming paste: mijn o zo betrouwbare lange zwarte jurk, zonder decolleté maar wel met een open rug en een lange zijsplit. De split kroop iets omhoog toen ik uit de taxi stapte, en nu scheurde hij nog verder omhoog. Terwijl ik het blote bovenbeen dat nu ineens zichtbaar was probeerde te bedekken, besefte ik dat Adam niet langer gasten stond te begroeten, maar zich had omgedraaid om mijn niet al te elegante en veel te onthullende entree gade te slaan. Ik sleurde mijn tweede been uit de auto, trok mijn nepbonten stola recht en liep toen de trap op, waarbij de blik van Adam de hele tijd op mij gericht bleef. Ik voelde me even naakt en blootgesteld als op de ladder in mijn droom, ook al had ik deze keer wel een onderbroek aan. Ik kon maar nauwelijks mijn vernedering en gebroken hart verhullen, laat staan Adam recht in de ogen kijken, dus keek ik hem maar niet aan.
‘Wat zie je er prachtig uit,’ prevelde hij.
Als hij zich al slecht op zijn gemak voelde, straalde hij dat niet uit. Hij was kalm, solide, oplettend en de situatie meester. Dit was de Adam van de afgelopen dagen, de Adam aan wie ik nog niet helemaal gewend was.
‘Eh, dankjewel. Ik had niet veel tijd om me aan te kleden,’ zei ik. ‘Barry kwam vanochtend op bezoek, en toen had er nog iemand anders hulp nodig, en ik weet niet of je het gehoord hebt, maar Simon Conway, je weet wel, de man die… nou, die is vannacht dus overleden. Toen ik vanochtend de kamer uit was, was ik bij hem in het ziekenhuis, dus ja, het is best een rare dag geweest.’ Ik had nog steeds zo’n medelijden met mezelf dat mijn ogen vol tranen stroomden. Dus keek ik even de andere kant op.
‘Ho, wacht even. Wát?’ vroeg Adam bezorgd.
‘Welk stukje wil je nog eens horen?’
‘Is Simon vannacht doodgegaan?’ Zijn gezicht leek onmiddellijk bleek weg te trekken. ‘Is dat de reden waarom je ineens weg was?’
Ik knikte. ‘Nou, in eerste instantie ging ik weg omdat ik me iets herinnerde wat ik hem moest vertellen. Maar toen ik eenmaal bij hem was, had hij een hartstilstand.’ Ik huiverde. Het was geen fijne dag geweest. Hij was begonnen met de dood, en ik hoopte dat hij niet ook nog eens zo zou eindigen.
Adam leek behoorlijk onder de indruk van het nieuws. Hij voelde zich veel meer bij Simon en diens rampspoed betrokken dan ik had verwacht.
‘Maar goed, is ze er al?’
Het duurde even voordat hij doorhad over wie ik het had en voordat hij de verandering in mijn lichaamstaal had opgemerkt. Toen reageerde hij laconiek, precies zoals hij wist dat ik graag wilde dat hij op de situatie zou reageren.
‘Nee. Nog niet.’
‘Goh,’ zei ik verbaasd. ‘Ik dacht dat ze er om zeven uur zou zijn.’
‘Ik ook,’ zei hij. Hij keek weer bezorgd naar de deur.
Het was inmiddels acht uur.
Ik ervoer een intens gevoel van opluchting, meteen gevolgd door afgrijzen, toen ik me realiseerde in wat voor Catch-22-situatie ik me bevond. Als het niet goedkwam met Maria, zou Adam zich niet in mijn armen storten, maar hoogstwaarschijnlijk van de dichtstbijzijnde brug of het hoogste gebouw. Het was zaak dat Maria nu kwam en tegen hem zei dat ze van hem hield, anders zou ik niet eens van een afstandje van hem kunnen houden. Ineens was het van het grootste belang dat ik hem níet kreeg, hoezeer ik ook naar hem smachtte. Het was een traktatie, een bonus. Dat was de manier waarop ik tegen de situatie moest aankijken.
‘Moet je horen, Adam.’ Ik vermande me en keek hem recht aan. ‘Mocht ze vanavond niet komen, denk dan aan je crisisplan. Ik weet dat we een deal hadden, maar ik wil dat je weet dat ik daar helemaal niet blij mee ben. Ik wil niet dat je…’ – ik slikte – ‘… er een eind aan maakt. Denk aan alles wat we besproken hebben. Herinner je je het plan nog? Je hebt de afgelopen twee weken toch overleefd? Gebruik de middelen die ik je gegeven heb. Mocht er vanavond om de een of andere reden iets misgaan – niet dat dat gaat gebeuren,’ voegde ik er snel aan toe, ‘onthou dan wat ik je geleerd heb.’
‘Hoi Adam, van harte!’ hoorde ik achter me een vrouwenstem zeggen. Precies op het moment waarop ik me eigenlijk dolblij had moeten voelen, werd ik weer overspoeld door dat gevoel van verslagenheid.
De blik van Adam was nog altijd op mij gericht.
Maria voegde zich bij ons. ‘Sorry, stoor ik jullie?’
‘Nee,’ zei ik, een paar tranen wegknipperend. ‘Ik ben blij dat je er bent,’ voegde ik er fluisterend aan toe. ‘Hij is helemaal van jou.’
* * *
‘En, is alles in kannen en kruiken?’ vroeg mijn vader zodra ik me bij mijn familie had gevoegd.
Ik kon alleen maar knikken. Ik durfde niet van mijn stem op aan, zo erg begonnen mijn ogen nu te tranen.
‘Zie je wel, ik wist het wel,’ zei Brenda meelevend. Ze sloeg haar armen om me heen. ‘Je bent verliefd op hem, hè? Hier.’ Ze pakte een glas champagne van een dienblad dat op dat moment voorbijkwam. ‘Zet het op een zuipen, dat verzacht de pijn.’
Ik nam een paar slokjes en wilde dat dat waar was.
‘Als we het dan toch over hartenzeer hebben…’ zei Adrienne. ‘Graham en ik zijn uit elkaar.’
Ze kreeg niet helemaal dezelfde reactie van de familie als ik.
‘Goh, hij heeft niet eens van die kaastaarten laten maken,’ zei mijn vader teleurgesteld. ‘Waarom heeft hij niet van die kaastaarten besteld?’
Ik haalde mijn schouders op.
‘Maar ze zijn zo leuk!’ ging hij perplex verder.
‘Blijkbaar kan het niemand wat schelen, maar er zat iets niet helemaal goed tussen ons,’ voegde Adrienne er verontwaardigd aan toe.
‘Een penis misschien?’ zei mijn vader, waarop ik ondanks de pijn giechelde.
‘Ah, da’s beter, meid!’ Hij knipoogde naar me. ‘Zeg eens, waar is dat kreng van een vriendin van hem, waar je zo je best voor hebt gedaan? Dan kan ik haar lekker als een boze vader gaan staan aanstaren.’
‘Nee, alsjeblieft niet, papa.’ Ik slaakte een zucht. ‘Ze zijn perfect voor elkaar. Ze horen gewoon bij elkaar. Ik bedoel, hij stond op het punt om zichzelf van een brug af te werpen als hij haar niet terugkreeg. Dat is toch hartstikke romantisch?’
‘Welnee, daar is niks romantisch aan,’ zei Adrienne, die nog altijd korzelig was omdat haar mededeling over het hoofd was gezien.
‘Nee, hem ervan weerhóuden van een brug af te springen – dat is pas romantisch,’ zei Brenda.
‘Je mag van geluk spreken dat je hem hebt kunnen redden,’ zei mijn vader, waarna ze allemaal stil waren.
Het was inmiddels bijna dertig jaar geleden dat mijn moeder er een eind aan had gemaakt, dertig jaar geleden dat mijn vader de badkamer was ingelopen en haar op de vloer had aangetroffen met het lege flesje pillen nog naast haar lichaam. Hij had later aan ons bekend dat hij niet had geprobeerd haar te redden, een onthulling waar we niet allemaal even begripvol op hadden gereageerd. Brenda had het helemaal begrepen, Adrienne had het wel begrepen maar had desondanks gewild dat hij eerder de ambulance had gebeld, en ikzelf had maanden niet tegen hem gesproken. Ik was negentien en studeerde nog toen hij het me vertelde. Destijds dacht ik dat ik iedereen kon redden, of dat ik in elk geval een poging kon wagen om iedereen te redden, dus zei ik tegen mijn vader dat ik het hem nooit zou vergeven. Dat was best zwaar geweest voor mijn vader, die zijn vrouw al zes keer eerder had gered. Hij had haar twee keer gereanimeerd, haar uit een bad getrokken, en verder nog van alles en nog wat gedaan om haar in leven te houden. Hij had haar zo vaak haastig naar het ziekenhuis gebracht dat hij gewoon op was. Hij kon het niet meer blijven proberen; hij kon haar niet langer overhalen om bij ons te blijven.
‘Weet je, papa,’ zei ik plotseling. ‘Volgens mij héb je haar in zekere zin gered. Ze wou gewoon niet hier zijn.’
Hij was zo geraakt door die woorden dat hij even de andere kant op moest kijken om zichzelf weer onder controle te krijgen.
‘Daar is ze,’ zei ik toen ik Maria vóór Adam de zaal zag binnenkomen.
‘Goh, ik weet niet of ik zijn hand moet schudden of zijn gezicht moet aflebberen,’ zei Brenda.
‘Schud alsjeblieft zijn hand,’ zei ik.
‘Is dat haar? Met die rode lippen?’ vroeg Adrienne.
‘Jij wilt háár gezicht aflebberen, hè?’ zei mijn vader tegen haar.
Adrienne giechelde.
Ik slaakte een zucht. ‘Ik wist het wel. Ik zei toch dat ze mooi was?’
‘Wel erg Morticia Addams-achtig,’ zei Brenda.
Adam en Maria liepen naar het midden van de zaal, waarbij Maria hartelijk de nodige mensen begroette. Het was duidelijk dat ze de meeste gasten kende van haar tijd samen met Adam. Ik dronk mijn champagneglas leeg en trok toen het glas uit Brenda’s hand.
‘Hé!’ Ze protesteerde even, maar gaf het algauw op.
Toen werd er op een glas getikt, waarop iedereen naar een man op het podium keek die probeerde de menigte tot stilte te manen.
Hij bedankte een aantal beroemde gasten voor hun komst, onder wie de minister van Handel – niet de premier, zoals mijn vader had gehoopt. Telkens wanneer de man de naam noemde van een hooggeplaatste gast, trok mijn vader een gezicht alsof hij onder de indruk was. De man had het over het tragische overlijden van de heer Richard Basil, die iedereen ontzettend zou missen – hij had hem duidelijk niet zo goed gekend – en vervolgens kondigde hij aan dat Adam de nieuwe CEO van Basil Confectionery was. Er klonk luid gejuich uit de menigte, en toen liep Adam naar het podium.
Hij liep het trapje op en nam zijn plek in. Hij zag eruit als een filmster.
‘Een vriendin van me heeft me geholpen bij het schrijven van deze speech,’ zei hij terwijl hij naar de mensenmassa keek. Van de zijkant wierp Maria hem een trotse glimlach toe, waarop het brok in mijn keel nog groter werd. ‘Ik ben niet zo goed in praten over mijn gevoelens. Avonden zoals deze vind ik best moeilijk, want het is allemaal nogal overweldigend, maar ik voel me… vereerd dat jullie er vandaag allemaal zijn. Ik heb horen zeggen dat dit een nieuw begin voor het bedrijf wordt, maar ik hoop eerder dat we het oude succes kunnen voortzetten en dat dit het begin wordt van een nieuwe bloeiperiode voor het bedrijf. Ik voel me… aangemoedigd en ondersteund door alle vriendelijke woorden die jullie over mijn vader hebben gezegd, al is het duidelijk dat jullie, ondanks jullie goede bedoelingen, allemaal vreselijke leugenaars zijn.’
Dat leverde hem een lach van de mensenmassa op.
‘Mijn vader was veel dingen, maar wat hij vooral was, was goed in zijn werk.’
Hier en daar knikten een paar mensen. Ik zag Arthur May, de advocaat, in de menigte.
‘Hij stak zijn ziel en zaligheid in de zaak. Volgens mij stak hij zo veel ziel en zaligheid in de zaak dat hij nauwelijks meer wat over had voor de rest van ons.’
Nog meer gelach.
‘Ik voel me… trots dat hij mij heeft aangewezen als zijn opvolger, dat hij het gevoel had dat ik deze rol aankon. Ik weet dat ikzelf en het bestuur en de geweldige Mary Keegan, onze nieuwe directeur, het helemaal eens zijn over de koers die we vanaf nu inslaan. Ik voel me… er helemaal klaar voor. Ik mag dan niet zo veel ervaring hebben, en niet al te bekend zijn met dit soort werk, maar aan mijn vader en grootvader heb ik goede voorbeelden waar ik me met zekerheid en zelfvertrouwen door kan laten leiden terwijl ik aan de ene kant de tradities van Basil volg, maar me aan de andere kant ook op de toekomst richt. En ten slotte wil ik heel graag degenen bedanken die deze avond hebben gepland, en degenen die ik nodig had om überhaupt hier te komen.’ Zijn blik bleef op mij rusten. Er viel een lange stilte, en toen schraapte hij zijn keel. ‘Dank jullie wel, van een heel gelukkig mens.’
Terwijl iedereen begon te applaudisseren, liep ik gehaast door de mensenmassa. Ik wist niet hoe snel ik de zaal uit moest. Ik had lucht nodig. Ik rende een trap af en was blij dat de toiletten tijdens de speeches leeg waren. Ik sloot mezelf in een toilethokje op en barstte in tranen uit.
* * *
‘Christine?’
Het was de stem van Brenda. Ik zat stokstijf stil. Na de speeches was het ineens druk geworden bij de wc’s, en nu stond er een rij voor de toiletten. Ik durfde nog niet naar buiten, omdat iedereen die daar mogelijk stond dan mijn betraande gezicht zou zien; ik wachtte tot mijn gezwollen ogen weer wat bijgetrokken waren. Het probleem was dat ik nu al zo lang op dit toilet zat dat de dames in de rij het al tijden over me hadden.
‘Christine?’ riep Adrienne. ‘Christine, zit je op dit toilet?’
‘Wij denken dat dat toilet buiten werking is,’ zei iemand.
Ik schaamde me zo dat ik mijn mobieltje pakte en furieus een sms’je aan mijn zusjes begon te typen zodat ze me met rust zouden laten, maar op dat moment begonnen ze op mijn deur te bonzen, zo hard dat ik ervan schrok en er abrupt een einde aan mijn razende berichtje kwam.
‘Christine, zitten Adam en jij daarbinnen?’ vroeg Adrienne, vlak voor mijn deur.
‘Adam? Tuurlijk niet!’ flapte ik uit. Ik had mezelf verraden, waarop ik een vrouw in de rij hoorde zeggen: ‘Het zullen de pasteitjes met ragout wel zijn geweest.’
‘Hij is verdwenen,’ zei Brenda snel. ‘Of had je dat nog niet gehoord? De taart staat klaar om aangesneden te worden, maar Adam is nergens te bekennen.’
‘Hij is niet bij Maria, als je dat soms denkt,’ voegde Adrienne eraan toe.
Dat was inderdaad de eerste gedachte die bij me opgekomen was.
‘Toen ze wegging, vroegen we haar waar hij was. Ze zei dat ze geen idee had,’ ging Adrienne zachter verder. Ze was blijkbaar dichter bij de deur komen staan, want het klonk alsof ze er recht onder zat. ‘Ze hebben het niet goedgemaakt, Christine.’ Ze sprak zacht en op dringende toon.
Opeens begonnen mijn oren te suizen en kon ik verder niets meer horen. Ik wist niet hoe snel ik het toilet uit moest. Ik deed de deur open, en ineens kon het me niets meer schelen dat ik door twintig vrouwen aangestaard werd en dat geen van hen mijn toilethokje inging nadat ik daar zo lang had gezeten. Ik zag maar één ding: de bezorgde gezichten van Brenda en Adrienne. Gezichten waar zich nooit bezorgdheid op aftekende, niet in het gezelschap van hun jongste zusje, dat altijd veel te bezorgd was; in plaats daarvan probeerden ze altijd opgewekt en grappig te blijven, om de stemming luchthartig te houden, voor het geval dat ik, God betere het, misschien toch iets te veel op mama leek. Nu stonden ze me echter heel serieus en bezorgd aan te kijken – paniekerig zelfs.
‘Enig idee waar hij uithangt?’ vroeg Brenda. Ik dacht er keihard over na. Ik liep ons hele gespreksarchief na voor een hint waar hij in hemelsnaam kon zijn.
‘Nee, geen idee,’ stamelde ik. Ik probeerde helder na te denken. ‘Niet te geloven, zeg, dat Maria hem dat heeft aangedaan,’ zei ik boos. Ze had nu twee keer zijn hart gebroken – zag ze dan niet hoe geweldig hij was? ‘Ik had bij hem moeten blijven. Jezus, waarom ben ik niet gewoon bij hem gebleven?’
‘Oké, maak je daar nu even geen zorgen over. Concentreer je gewoon op waar hij eventueel zou kunnen zitten. Denk na.’
Ik dacht aan het penthouse, aan de nacht die we samen hadden doorgebracht – zijn laatste nacht. Het uitzicht op de Ha’penny-brug. Ik verstijfde. Hij had het al die tijd zo gepland.
‘Ze weet het,’ zei Adrienne.
‘Snel, Christine,’ spoorde Brenda me aan.
Ik tilde de zoom van mijn jurk op en begon te rennen. Het viel niet mee om op hoge hakken te rennen, maar een stukje glas in mijn blote voeten was geen optie. In de auto van Pat springen, die buiten geparkeerd stond, was ook geen optie. Ik moest op Parliament Street naar rechts om bij de brug te komen, en dat was een straat met eenrichtingsverkeer. Om dichter bij de brug te komen, zou Pat eerst een stukje met me moeten omrijden, en daar hadden we nu even geen tijd voor. Dus rende ik door de vrieskou, waarbij ik met mijn ene hand mijn nepbonten stola vasthield en met mijn andere hand de onderkant van mijn jurk. Ik rende eerst door Parliament Street, en toen Wellington Quay op, waarbij ik flink werd aangestaard en nagejoeld door mensen die op deze zaterdagavond uit waren. In de verte kon ik nu de brug zien, maar op de brug zag ik niemand. Ik bleef rennen. Telkens wanneer ik inademde, brandde de kou mijn neusgaten, en ik moest zo hard naar lucht happen dat mijn longen er gewoon pijn van deden. Toen de brug dichterbij kwam, zag ik Adam, op precies dezelfde plek waar we elkaar twee weken eerder hadden leren kennen. Een man in het zwart, die onder de oranje gloed van de drie lampen stond, terwijl de groene staande lampen een luguber licht op hem en de brug wierpen. Ondanks het feit dat ik uitgeput was, ging ik diep in mezelf op zoek naar meer energie, en ik sprintte naar de brug, waar ik bij aankomst de trap op rende.
‘Adam!’ gilde ik. Geschrokken draaide hij zich om. ‘Doe het alsjeblieft niet!’
Hij keek me aan met een gezicht vol bezorgdheid, droefheid en verbazing.
‘Ik ben niet van plan je aan te raken, en ik zal niet dichter bij je komen, oké?’
Er bleven mensen over de brug lopen, die duidelijk niet wisten wat ze met de situatie aan moesten. Ze liepen met een grote boog om Adam heen, alsof ze bang waren dat hij een landmijn was.
Ik stond te huilen. Tijdens mijn sprint naar de brug waren de tranen me in de ogen gesprongen, en nu stond ik verkleumd, rillerig en buiten adem voor hem – een snotterend wrak.
Hij zei geen woord.
‘Ik weet dat het niks is geworden met Maria…’ Ik probeerde weer op adem te komen. ‘En dat spijt me, dat spijt me echt verschrikkelijk. Ik weet dat je van haar houdt en dat je nu het gevoel hebt dat je helemaal niks meer hebt. Maar dat is niet waar. Je hebt het bedrijf en een hele zaal vol mensen die daar erg blij mee zijn. En je hebt’ – ik dacht hard na – ‘nog zo veel andere dingen. Een goede gezondheid, je vrienden…’ Ik slikte. ‘En je hebt mij.’ Ik wierp gevoelvol mijn handen omhoog. ‘Ik weet het, ik ben niet helemaal wat je wilt, maar je kunt me altijd bellen. Ik zweer dat ik alles zal doen om je te helpen, om je gelukkig te maken. Het zit namelijk zo…’ – ik haalde diep adem – ‘ik heb jóu nodig. Toen we elkaar net leerden kennen en ik je beloofde dat ik je zou laten zien hoe mooi het leven was, had ik geen idee hoe ik dat in godsnaam moest aanpakken. Ik heb een boek gekocht!’ Ik wierp hem een triest glimlachje toe. ‘Maar geluk kun je niet najagen. Vreugde is iets wat je spontaan overkomt, geen vaste formule die altijd werkt. Alleen wist ik dat op dat moment nog niet. Ik had geen idee waar ik mee bezig was. Ik denk dat ik zelf al een tijdje de schoonheid van het leven niet meer zag, al besefte ik dat op dat moment nog niet. Maar door zo veel tijd met jou door te brengen… jij liet me zien hoe mooi het leven kan zijn, hoe léuk het kan zijn. Jij was mijn absoluut unieke en originele gids naar het geluk. Jij liet me zien dat je soms alleen maar heel eenvoudige dingen hoeft te doen, zolang je die dingen maar doet met iemand die graag bij je wil zijn. Inderdaad, het was de bedoeling dat ik jouw lerares zou zijn en dat ik naar je zou luisteren, maar uiteindelijk was jij degene die mij liet zien hoe het moest. En ik weet dat dit niet is wat je wilt horen, maar door jou ben ik verliefd geworden. Echt verliefd. En niet alleen op het leven.’ Ik slikte. ‘Maar op jou. Ik denk dat ik nooit echt risico’s heb genomen. Ik heb altijd geprobeerd dingen voor anderen te regelen, en me altijd omringd met mensen die, eh, veilig waren.’
Ik dacht aan Barry en aan het soort relatie dat ik met hem had gehad. Ik had iemand uitgekozen van wie ik wist dat ik geen drama hoefde te verwachten, die me niet zou verrassen, en die niets kapot zou maken, zodat ik niets zou hoeven repareren. Ik had mezelf niet toegestaan echt verliefd te worden. Althans, niet totdat ik Adam had leren kennen, wiens leven een en al drama was en die me de ene verrassing na de andere had bezorgd.
‘Het kan me niet schelen of mijn liefde beantwoord wordt of niet, want als ik bij jou ben, ben ik gelukkig. Alleen al van de gedachte aan jou word ik gelukkig. Dus wat ik maar wil zeggen is… er houdt iemand van je, Adam, want ík hou van je. Dus doe het alsjeblieft niet. Spring alsjeblieft niet, want ik heb je nodig.’
Adams ogen stonden vol tranen. Naast ons stond een stelletje dat stil was blijven staan om mee te luisteren. Ze stonden hand in hand en maakten kirrend ‘ahhh’-geluidjes. Ze hadden duidelijk niet in de gaten dat Adam van de brug dreigde te springen.
Na mijn grote onthulling had ik een hopeloos en leeg gevoel. Ik was uitgeput en compleet verkleumd. Ik had maar één manier om hem te redden: mijn hart uitstorten. En dus bleef ik afwachten. Ik hoopte vurig dat hij mijn woorden niet alleen zou horen, maar ze ook daadwerkelijk zou voelen, en dat ze op de een of andere manier zouden doordringen tot het deel van zijn hersenen dat hem deed geloven dat het er allemaal niets meer toe deed. Met Simon had ik gefaald; met Adam moest en zou het me lukken.
‘Kijk eens goed naar me,’ zei hij.
Maar nee, dat kon ik niet opbrengen. Ik wilde zijn argumenten en afscheidswoorden niet aanhoren. Ik begon nog harder te huilen.
‘Kijk eens goed naar hem,’ spoorde de vrouw naast ons me aan.
Ik keek op.
Adam had zo’n grote glimlach op zijn gezicht dat ik perplex stond. Er was niks grappigs aan deze situatie; waarom vond hij dit zo grappig? Het stelletje stond ook te glimlachen, alsof er een grap werd uitgehaald waar niemand me deelgenoot van had gemaakt. Ik had zin om hun een klap in hun gezicht te geven en te zeggen: jullie snappen er niks van – er staat een leven op het spel!
‘Aan welke kant van de brug sta ik?’ zei Adam, nog altijd met die glimlach op zijn gezicht.
‘Wat?’ Ik fronste mijn wenkbrauwen en keek van hem naar het stelletje. ‘Waar heb je het over?’
Moest dit een metafoor voorstellen? Moesten die woorden me iets duidelijk maken? Adam stond nog altijd naar me te grijnzen. Hij was volslagen kalm, alsof hij in staat was tot rationeel nadenken, terwijl ik toch wist dat dat niet het geval was. Ik dacht aan de eerste keer dat ik hem op de brug had gezien. Toen had hij aan de andere kant gestaan, met zijn voeten op de richel, klaar voor de sprong. Ik keek hoe hij er nu bij stond. Zijn voeten stonden op het beton. Ze hingen niet over de rand, en hij hield zich niet vast aan de verkeerde kant van de spijlen. Hij stond op de brug naar het uitzicht te kijken, wat dus inhield dat hij niet op het punt had gestaan om te springen!
‘O, jezus,’ fluisterde ik.
‘Kom hier,’ zei hij lachend. Hij stak zijn armen naar me uit.
Ik schaamde me zo verschrikkelijk dat ik mijn handen voor mijn hoofd sloeg en mijn zusjes en Adam en mezelf vervloekte. Ik had mijn hele ziel en zaligheid voor hem blootgelegd. Enorm opgelaten stapte ik naar achteren. ‘O, shit. Sorry. Ik dacht… mijn zusjes zeiden dat… ik nam aan dat…’
Hij kwam naar me toe gelopen, stak zijn arm naar me uit en hield me tegen. Hij was zo lang dat hij naar beneden moest kijken om me aan te kunnen kijken.
‘Ik heb zelf tegen Maria gezegd dat het niks tussen ons zou worden.’
Mijn mond viel open van verbazing. ‘Wat? Waarom heb je dat nou weer gedaan?’
Hij leek me nogal komisch te vinden. ‘Omdat ik het meende. Ze heeft me pijn gedaan. Dat wil ik niet nog eens meemaken. Ik begrijp best dat ik haar het afgelopen jaar niet echt lekker heb behandeld, maar daar heb ik mijn excuses voor aangeboden. Ze gaf toe dat ze ontroerd was door alles wat ik heb gedaan om haar terug te krijgen, maar dat wat ze echt miste niet dit was, maar zoals we vroeger waren, helemaal aan het begin. Ik denk eigenlijk dat voor mij hetzelfde geldt. Maar inmiddels weet ik dat die tijd voorbij is. Daarvoor is er te veel veranderd, daarvoor is ons leven gewoon te veel veranderd. Het is voorbij tussen ons, en het heeft geen zin om het nog eens te proberen. Ik wil vooruit, niet achteruit.’
Ik stond te rillen, zowel van de kou als van de schok. Hij trok me dichter naar zich toe.
‘Maria zei tegen me: “Heeft het iets met dat meisje te maken?” En ik besefte dat dat er een hoop mee te maken had.’
‘Welk meisje?’ vroeg ik. Ik was nu echt helemaal de draad kwijt.
Adam lachte.
‘Adam, hier is echt niks grappigs aan. Ik snap er helemaal niks meer van. Een minuut geleden dacht ik nog dat je op het punt stond om te springen omdat je geen Maria meer had, en nu zeg je ineens dat je helemaal niet op het punt stond om te springen en dat je Maria niet eens wilt vanwege een of ander meisje over wie je me nooit iets hebt verteld. En dat terwijl ik net allemaal van die dingen tegen je heb gezegd,’ jammerde ik. Ik legde mijn hoofd tegen zijn borst, vol schaamte om wat ik allemaal had gezegd.
‘Meende je die dingen?’ vroeg hij zachtjes.
‘Ja, natuurlijk.’ Ik kromp ineen. ‘Als ik ze niet gemeend had, zou ik ze niet gezegd hebben. Maar Adam, je moet wel begrijpen waarom ik ze zei. De omstandigheden…’
‘Jij bent het meisje,’ viel hij me in de rede. Ik hield meteen op met wauwelen. ‘Het meisje over wie Maria het had. Ik besefte dat ik niet van Maria hou. Of ik nu met haar ben of niet, daar hangt mijn leven niet van af. Mijn echte probleem was dat ik een hekel aan mezelf had. Dankzij jou mag ik mezelf weer. Jij hielp me weer echt te leven. En of ik jou nou heb of niet, dat zal ook niet bepalen of ik spring of er een einde aan maak. Ik moet eerst tevreden met mezelf zijn. Al die dingen die we voor Maria deden… die vond ik leuk omdat ik ze samen met jou deed. We hadden lol samen. Maria was dan wel de aanleiding, maar jij was de reden. Terwijl jij je best deed om te zorgen dat Maria verliefd op mij werd, en ik op het leven, werd ik verliefd op jou.’
Zijn handen lagen op mijn gezicht, mijn stomverbaasde gezicht. Hij begon zenuwachtig te lachen. ‘Je hoeft me niet zo aan te kijken, hoor.’
‘Sorry,’ fluisterde ik.
‘Toen ik vanochtend wakker werd en zag dat je er niet meer was, dacht ik dat je van gedachten was veranderd,’ legde hij uit.
‘Nee, ik…’
‘En toen je weer met dat behuilde gezicht terugkwam, dacht ik dat je op het punt stond om te zeggen dat je er spijt van had.’
‘Nee, ik…’
‘Toen je me over Simon vertelde, snapte ik het pas. Ik zat er helemaal naast. Ik wou het tegen jou zeggen voordat jij het tegen mij kon zeggen. Ik dacht: laat ik het ietsje makkelijker voor haar maken.’
‘Wat ben jij een eikel, zeg,’ zei ik zachtjes toen ik er eindelijk tussen kon komen.
Hij glimlachte.
‘Zoenen,’ zei de vrouw naast ons.
Ik hield hem tegen. ‘Ik heb zo mijn voorwaarden,’ kondigde ik aan.
Hij trok zich weer terug.
‘Je weet dat je nog een lange weg voor de boeg hebt,’ zei ik. ‘Ik heb je zo goed en kwaad als het ging geholpen, en daar ga ik ook zeker mee verder, maar ik ben duidelijk geen therapeut, Adam, en ik weet niet hoe ik je moet helpen als je weer… in zo’n stemming bent.’
‘Dat weet ik,’ zei hij, nu ineens ernstig. ‘Ik ben hiernaartoe gekomen om na te denken over hoe ver ik al ben gekomen. Ik ben niet meer dezelfde man die hier twee weken geleden stond, maar ik weet wel dat ik die man weer kan worden als ik geen hulp krijg, als ik mezelf er niet bovenop help. Ik heb het gevoel dat ik een tweede kans heb gekregen. Jij hebt me geholpen die kans te krijgen, en ik ben van plan hem met beide handen aan te grijpen en echt te proberen er het beste van te maken. Ik zal best nog eens de fout ingaan, maar op dit moment heb ik voor het eerst sinds tijden weer eens het gevoel dat ik echt wil proberen van het leven te genieten. Dus ja, ik zal er inderdaad met iemand over praten. Ik wil nooit meer zo depressief worden.’
We keken elkaar aan en glimlachten. Toen boog hij zich naar voren om me een zoen te geven. De man en de vrouw naast ons begonnen te juichen, en vervolgens hoorde ik hoe hun voetstappen zich van ons verwijderden terwijl ze ons alleen lieten en verder over de brug liepen.
* * *
Adam trok zijn smokingjasje uit en drapeerde het over mijn rillende schouders. Ik stond te klappertanden en mijn tenen waren bevroren.
‘O, ik was nog vergeten je dit te geven.’ Hij stak zijn hand in zijn zak en haalde de oorbel van mijn moeder die ik eerder was kwijtgeraakt tevoorschijn. ‘Pat heeft hem vanochtend in de auto gevonden.’
‘Dankjewel,’ fluisterde ik, een en al opluchting. Ik hield de smaragd goed vast. Ik voelde me vereerd dat mijn moeder deel was geworden van een van de geweldigste momenten van mijn leven. Ik voelde dat ze op dat moment bij me was.
‘Maar we kunnen niet zomaar het feest in de steek laten,’ zei ik protesterend toen Adam me meenam naar de andere kant van de brug.
‘Dat hebben we al gedaan.’ Hij sloeg zijn armen om me heen. ‘Het is mijn feestje, dus ik kan doen wat ik wil. En ik neem de vrouw van wie ik hou mee terug naar mijn hotel.’
Ik glimlachte. ‘Weet je, ik heb een idee voor mijn boek bedacht,’ zei ik schuchter. Het idee was eerder die dag bij me opgekomen, toen ik huilend onder mijn dekbed had gelegen. Inspiratie kwam soms uit de vreemdste hoeken.
‘Echt waar? Wat gaat het worden?’
‘Het heet Zo word je verliefd, en het wordt het verhaal over hoe wij elkaar hebben leren kennen.’
Hij glimlachte. ‘Dan zul je wel onze namen moeten veranderen.’
‘O, ik moet van alles en nog wat veranderen. Volgens mij is er een reden waarom ik al tien jaar niet aan schrijven toekom. Ik probeerde het verkeerde genre te schrijven. Ik ga het in de vorm van fictie gieten; zo weet tenminste niemand dat het waar is.’
‘Behalve wij,’ zei hij. Hij gaf me een kus op mijn neus en nam toen mijn hand in de zijne.
‘Behalve wij,’ zei ik instemmend.
We liepen hand in hand over de Ha’penny-brug, veilig naar de overkant.