11 – Zo verdwijn je volledig en word je nooit meer teruggevonden
Om vier uur ’s nachts had ik een revelatie. Adam had de avond ervoor gelijk gehad: ik moest het beter aanpakken. Hij had het niet met zo veel woorden gezegd, maar dat was wel wat hij had bedoeld. Ik wist hoe kwetsbaar hij was. Ik moest het beter aanpakken. Aangezien ik klaarwakker was en veel te gespannen om nog in slaap te vallen, stond ik op en trok ik een trainingspak aan. Toen liep ik zo zachtjes mogelijk door de woonkamer. De kamer was in duister gehuld, maar Adam zat recht overeind; zijn piekerende gezicht werd verlicht door de gloed van zijn laptop.
‘Ik dacht dat je sliep.’
‘Ik zit naar Ferris Bueller’s Day Off te kijken.’
Dat was een van de dingen die we in zijn crisisplan op de lijst hadden gezet voor als hij in een dip zat.
‘Gaat het?’ Ik probeerde een onderzoekende blik op zijn gezicht te werpen, maar zijn computerscherm gaf niet genoeg licht om me zijn meest intieme gedachten te tonen.
Hij negeerde mijn vraag. ‘Waar ga je naartoe?’
‘Naar mijn kantoor. Over een paar minuten ben ik weer terug, als dat oké is.’
Hij knikte.
Toen ik weer terugkwam, lag zijn computer op zijn kop op de vloer, zat het snoer van zijn batterijlader om zijn nek heen gewikkeld, en hing hij half van de bank, met zijn ogen dicht en zijn tong half uit zijn mond gestoken.
‘Ha ha.’ Ik liep door. Ik had mijn armen vol papier, pennen, markeerstiften en een wit schoolbord dat ik in mijn slaapkamer neerzette.
Adam beweerde dat hij geen emotionele hulp wilde, maar dat zijn behoeften van materiële en tastbare aard waren. Hij wilde zijn baan bij de kustwacht terug, hij wilde zijn vriendin terug, hij wilde dat zijn familie hem met rust liet. Tot dusverre had ik aangenomen dat ik zijn problemen kon aanpakken door hem emotioneel bij te staan, maar erg veel tijd had ik niet tot mijn beschikking. Misschien moest ik zijn tastbare behoeften op dezelfde manier aanpakken als zijn emotionele. Wat zijn emoties betrof, had hij zijn crisisplan. Wat hij nog niet had, was een reeks middelen waarmee hij zijn tastbare behoeften kon aanpakken. Die ging ik hem nu geven.
Adam was inmiddels zo nieuwsgierig geworden dat hij in mijn deuropening verscheen.
‘Waar ben je mee bezig?’
Ik was plannen aan het opstellen en stond als een razende dingen in kaart te brengen. Tabellen, mood boards, markeerstiften, wilde plannen – er vloog van alles over mijn grote witte schoolbord.
‘Jemig, hoeveel koffie heb je wel niet op?’
‘Te veel, maar het heeft geen zin om tijd te verspillen. We doen toch geen van beiden een oog dicht, dus waarom beginnen we niet gewoon? We hebben nog maar twaalf dagen de tijd,’ zei ik. De urgentie van de zaak klonk duidelijk door in mijn stem. ‘Oftewel tweehonderdachtentachtig uur. De meeste mensen slapen acht uur per nacht. Wij niet, maar andere mensen wel. Dat houdt in dat we nog zestien uur per dag de tijd hebben om te doen wat we allemaal moeten doen. Kortom, we hebben nog maar honderdtweeënnegentig uur de tijd. Dat is niet veel. En het is inmiddels vier uur ’s nachts, dus officieel hebben we nog maar elf dagen.’
Ik kraste getallen door en begon ze koortsachtig opnieuw uit te rekenen. We hadden nog ontzettend veel te doen in Dublin, en over niet al te lange tijd moesten we ook nog eens naar Tipperary om de rest van Adams problemen aan te pakken.
‘Volgens mij heb je een zenuwinzinking,’ zei Adam geamuseerd. Met over elkaar geslagen armen stond hij me gade te slaan.
‘Nee. Ik heb een revelatie. Je wilt mijn volledige dienstenpakket, one on one? Nou, dat ga je krijgen ook.’ Ik maakte mijn kleerkast open, haalde een zaklantaarn tevoorschijn en controleerde of de batterijen het nog deden. Toen propte ik een tas vol met handdoeken en extra kleren. ‘Ik stel voor dat je je warm aankleedt en schone kleren meeneemt. We gaan namelijk naar buiten.’
‘Naar buiten? Het is ijskoud en het is vier uur ’s nachts. Waar gaan we naartoe?’
‘We gaan Maria terugwinnen, jongen.’
Er kon zowaar bijna een glimlach vanaf. ‘En hoe gaan we dat aanpakken?’
Ik wurmde mezelf langs hem in de deuropening, waarop hij geen keus had: hij moest zijn jas wel aantrekken en achter me aan komen.
St Anne’s Park is vierentwintig uur per dag geopend, al is het niet bepaald de veiligste plek om om halfvijf ’s ochtends rond te banjeren. Er waren in het verleden wel eens mensen aangevallen, en misschien waren er in de loop der jaren ook een paar lijken opgedoken. Het park was ’s avonds niet bijster goed verlicht, een detail dat ik vergeten was sinds de drinkgelagen van mijn puberteit.
‘Je bent gestoord,’ zei Adam terwijl hij achter mij en het licht van mijn zaklantaarn aan liep. ‘Denk je ook niet dat het een beetje te gevaarlijk is om hier zo rond te wandelen?’
‘Zeker weten. Maar jij bent een grote, stevige vent, dus jij beschermt me wel,’ zei ik klappertandend van de kou. Hoe verder we door het park liepen, des te meer leken de effecten van de cafeïne uitgewerkt te zijn. Er werden ’s ochtends genoeg bierblikjes en nieuwe graffiti in het park aangetroffen dus ik wist dat we niet alleen in het park zouden zijn, maar ik was me er zo intens van bewust dat we maar een paar dagen de tijd hadden dat we geen seconde te verliezen hadden. Ik had geen zin om de dood van Adam op mijn geweten te hebben, want dan zou ik nooit meer een oog dichtdoen.
Zelfs met mijn zaklantaarn in mijn hand kon ik maar een meter voor ogen zien, en de eerstvolgende uren zouden we niet door de zon gered worden. Wat echter wel hielp, was mijn kennis van het park. Ik was praktisch opgegroeid in het bewuste park en kende de tweehonderd hectaren land even goed als mijn eigen broekzak. Destijds was het echter meestal zonnig geweest; de laatste keer dat ik midden in de nacht dronken door het park had gestrompeld na een avondje stappen met mijn vriendinnen was alweer ruim vijftien jaar geleden.
Opeens stond ik stil en hield ik de zaklantaarn eerst naar links en toen naar rechts. Toen draaide ik me om in een poging me te oriënteren.
‘Christine,’ zei Adam op waarschuwende toon.
Ik negeerde hem. Ik probeerde me voor de geest te halen hoe het park er in daglicht ook alweer uitzag. Ik deed een paar stappen naar rechts. Toen stond ik stil en liep de andere kant op.
‘Jezus, zeg alsjeblieft niet dat we verdwaald zijn.’
Ik gaf geen antwoord.
Naast me stond Adam te rillen. Uit de bomen links van ons kwamen stemmen. Toen werden er flessen tegen elkaar geklonken.
‘Deze kant op,’ piepte ik. Ik liep in tegenovergestelde richting van het groepje mensen tussen de bomen.
Adam mompelde zachtjes iets onhoorbaars.
‘O, wat kan het jou überhaupt schelen? Je wilt toch dood,’ viel ik uit.
‘Ja, maar wel op een manier van mijn keuze,’ protesteerde hij. ‘Ik wil liever niet vermoord worden door een stelletje dronken eikels.’
‘Lieverkoekjes worden niet gebakken,’ citeerde ik tot mijn eigen verbazing mijn vader.
Tot mijn opluchting kwamen we ten slotte uit bij de vijver, waar gelukkig straatlantaarns brandden, om te voorkomen dat de dronkaards tussen de bomen in het water zouden vallen.
‘Zie je wel?’ zei ik, trots op mezelf.
‘Stom toeval. Stom, vreemd, totaal fout toeval.’
‘Nou, blijf daar vooral niet staan – pak het lelieblad.’ Ik trappelde met mijn voeten en wreef mezelf door mijn handschoenen heen in mijn handen. Ik voelde dat Adams blik op mij was gericht.
‘Pardon?’
‘Waarom denk je anders dat ik zei dat je extra kleren moest meenemen?’
‘Het is vier graden onder nul! Ik sta versteld dat er geen ijs op het water ligt. Ik sterf vast aan onderkoeling.’
‘Als je niet zo vreselijk kieskeurig was over het tijdstip van je overlijden, zou je leven er een stuk makkelijker uitzien. Maar goed, als het echt zo moet…’ Ik trok mijn jas uit, waarop de kou meteen tot op het bot ging.
‘Als je maar niet denkt dat je dat water ingaat.’
‘Tja, een van ons moet het toch doen, en jij hebt er duidelijk geen zin in.’ Ik zette me schrap en keek rond in de vijver om het juiste lelieblad te vinden.
‘Maar Christine, denk toch aan de mensen die van je houden,’ zei Adam gemaakt serieus. ‘Denk je echt dat die zouden willen dat je dit doet?’
Ik negeerde hem; ik was niet van plan het park te verlaten zonder lelieblad. Vanaf de rand van de vijver ging ik op zoek naar het mooiste blad. Sommige bladeren waren gescheurd en vuil, terwijl ik juist het groenste en rondste blad wilde dat ik kon vinden, een blad dat Maria nogmaals zou gebruiken om de dingen op te zetten die haar dierbaar waren. Hopelijk zou de lijst met de foto van Adam daar ook toe behoren. Misschien zou Adam zijn kleingeld erop gooien als hij ’s avonds terugkwam van zijn werk, voordat hij met Maria het bed instapte, of misschien zou hij zijn horloge erop neerleggen voordat hij onder de douche ging. En misschien zou hij af en toe nog eens terugdenken aan dat gekke mens dat hem geholpen had het blad uit het water te vissen, op een ijskoude nacht lang geleden toen hij wat problemen had gehad.
Na een tijdje vond ik het lelieblad dat ik wilde. Helaas was het niet bepaald het dichtstbijzijnde blad, maar ik kon er snel naartoe zwemmen, en dan weer terug. Een paar tellen – langer zou het niet duren. Op zijn hoogst tien seconden. En het was letterlijk een leven-of-doodscenario, waardoor ik me niet af hoefde te vragen of dit wel zo’n goed idee was.
Ik had geen idee hoe diep het water was, dus ging ik tussen de bomen op zoek naar een tak of stok, die ik vervolgens in het water stak om te kijken hoe ver dat reikte.
‘Je bent toch niet van plan om het echt te doen, hè?’
Het water reikte niet verder dan halverwege de stok. Het was helemaal niet diep – misschien een centimeter of vijftig, zestig. Dat kon ik wel aan. Ik hoefde niet eens te zwemmen; het blad was maar een paar stappen van me verwijderd. De vijver was donker, groen uitgeslagen en voorzien van een laag schuim, maar dat deerde me allemaal niets. Ik rolde mijn trainingsbroek op tot ver boven mijn knieën.
‘O, mijn god,’ zei Adam lachend toen hij besefte dat ik het echt ging doen. ‘Kijk, daar is een blad vlak naast de kant. Daar kan ik zo ook wel bij.’
Ik wierp een blik op het blad. Adam zou moeiteloos zijn arm kunnen uitsteken en het kunnen pakken.
‘Denk je echt dat Maria naar dat blad kijkt en denkt: wow, die man houdt echt van me? Het ziet er walgelijk uit. Moet je kijken, er zit schimmel op. O, en ook nog een peuk. Volgens mij is dat niet de boodschap die je wilt uitzenden. Nee, het blad dat we willen is dáár.’ Ik wees naar het verste blad. ‘Een blad dat niet door mensenhanden is aangetast.’
‘Je gaat compleet bevriezen.’
‘En vervolgens droog ik weer op. Daar kom ik ook wel weer overheen. Zodra ik uit het water ben, rennen we naar de auto.’
Ik ging het water in, dat veel dieper was dan ik had verwacht. Het reikte hoger dan mijn knieën, zo hoog dat mijn hele trainingsbroek binnen een ommezien doorweekt was. Ik voelde het water oplopen tot aan mijn middel. De stok had gelogen, of misschien was hij vastgelopen op een rotsblok. Ik hapte naar adem. Achter me hoorde ik Adam lachen, maar ik was te zeer op mijn taak gefocust om hem een uitbrander te geven. Nu ik eenmaal in het water stond, had ik maar één keus: verdergaan. De ondergrond voelde zacht en papperig aan onder mijn voeten; ik wilde niet weten wat daar allemaal lag. Terwijl ik verder voortzwoegde door het donkere water, hechtten zich rietstengels en dode bladeren aan me. Ik begon me af te vragen wat voor enge ziektes ik hier allemaal kon oplopen, maar ik bleef braaf doorzwoegen. Zodra ik een armlengte van het lelieblad verwijderd was, stak ik mijn arm uit en trok ik het blad achter me aan. Na vijf reuzenstappen over de papperige ondergrond stond ik weer aan de rand van de vijver, waar Adam zijn arm uitstak en me uit het water trok. Mijn trainingspak kleefde aan mijn lichaam; mijn kleren regenden stinkend vijverwater. Met een zuigend geluid liep ik naar mijn tas, waar ik een handdoek uit haalde. Ik trok mijn broek en sokken uit en droogde mezelf snel af. Adam, die nog altijd in zichzelf stond te lachen, keek de andere kant op, waarna ik mijn ondergoed van me af pelde en mijn schone trainingspak aantrok, nog altijd klappertandend van de kou. Met trillende handen trok ik mijn schone sokken en gymschoenen aan en ruilde ik mijn trui in voor een warm fleece jack. Adam hield mijn jas voor me open, waarop ik mijn armen erin stak en ze meteen om mezelf heen sloeg. Vervolgens zette Adam pontificaal zijn wollen muts op mijn hoofd en sloeg hij van achteren zijn armen om me heen in een poging om me op te warmen. De laatste keer dat we ons in een dergelijke positie hadden bevonden, was op de brug geweest. Destijds waren mijn armen om Adam heen geslagen. Nu had Adam zijn armen om mij heen. Zijn kin rustte op de bovenkant van mijn hoofd, en hij wreef met zijn handen over mijn schouders om me warm te houden. Ik stond zo dicht tegen hem aan dat mijn hart ervan tekeerging. Ik wist niet zeker of dat kwam door de terugkeer van het gevoel dat ik op de brug had gehad of gewoon doordat hij zo dicht tegen me aan stond, met zijn lichaam tegen het mijne gedrukt en zijn geur die mijn zintuigen overdonderde.
‘Gaat het?’ vroeg hij met zijn mond dicht tegen mijn oor.
Ik was bijna bang om me om te draaien en hem aan te kijken. Ik durfde niets te zeggen, voor het geval dat mijn stem zou onthullen hoe trillerig ik me voelde. Dus knikte ik alleen maar, waardoor mijn lichaam nog dichter tegen het zijne aan kwam te staan. Misschien verbeeldde ik het me alleen maar, maar ik had het gevoel dat hij zijn armen nog strakker om me heen sloeg.
Op dat moment hoorden we stemmen onze kant op komen: diepe, mannelijke, niet al te vriendelijke stemmen. Even plotseling als het begonnen was, was ons moment weer voorbij. Adam liet me snel los en raapte mijn tas op, en het lelieblad dat op de grond lag.
‘Kom op,’ zei hij, waarop we terugrenden in de richting waar we vandaan waren gekomen.
Toen we eenmaal in de auto zaten, zette Adam de verwarming op zijn allerhoogst in een poging om me op te warmen. Hij was duidelijk bezorgd. Mijn lippen waren blijkbaar blauw aangelopen, en ik zat aan één stuk door te rillen.
‘Jemig, als je nog eens een idee hebt, Christine…’ zei hij. Zijn fronsende, bezorgde gezicht stond op onweer.
‘Met mij gaat het prima,’ zei ik terwijl ik mijn handen voor het ventilatierooster hield. ‘Ik heb gewoon even de tijd nodig.’
‘Laten we teruggaan naar je appartement,’ zei hij. ‘Dan kun je een hete douche nemen en een kop koffie drinken om weer een beetje op te warmen.’
‘Ik ken een vierentwintiguursbenzinepomp waar ze vreselijke koffie hebben,’ stamelde ik tussen mijn klapperende tanden door. ‘We gaan nog niet naar huis. We hebben nog meer te doen.’
‘Maar we kunnen het nu nog niet aan haar geven,’ zei hij met een blik op het druipende lelieblad op de achterbank. ‘Ze ligt vast nog in bed.’
‘We gaan ook niet naar haar toe.’
Pas toen ik eenmaal een kop hete koffie in mijn maag had, en er een tweede kop koffie in de bekerhouder naast me klaarstond, begon ik eindelijk een beetje te ontdooien.
‘Waarom rijden we naar Howth?’
‘Zul je zo wel zien.’
Een andere aanbeveling uit Dertig eenvoudige manieren om van je leven te genieten, afgezien van eten en wandelen, was om een zonsondergang of zonsopgang mee te maken. Ik hoopte dat het licht van de rijzende zon ook een beetje licht zou scheppen in het donkere bestaan van Adam. En als het ook een gunstig effect op mij had, nou, dan zou je mij niet horen klagen. En dus reed ik over de kustweg naar Howth Head, waar wij de enige auto op het parkeerterrein waren. Het was halfzeven ’s ochtends, en de lucht was helder – een volmaakte setting voor een zonsopgang boven de baai van Dublin.
We schoven onze stoelen naar achteren, pakten onze koffie erbij, zetten de radio zachtjes aan en keken naar de lucht. In de verte begon iets rozes op te stijgen uit de zee.
‘En… actie,’ zei Adam. Hij maakte een bruine zak open en hield die voor mijn neus. Ik rook suiker, waarvan mijn maag zich zo omdraaide dat ik mijn hoofd schudde.
Hij stak zijn hand in de zak en haalde er een kaneelbroodje voor zichzelf uit. ‘Kijk hoe kaneelachtig de kaneel is, en hoe zuur de citroenschil,’ zei hij. ‘Ik proef mijn eten en ben me ervan bewust wat het is.’ Zijn stem nam een robotachtige klank aan. ‘Ik geniet van een van de vele mooie kanten van het leven.’
‘Ja, dat gaat je steeds beter af.’
Hij nam een hap van het kaneelbroodje en spuugde hem meteen weer in de papieren zak. Toen gooide hij de rest van het broodje ook weer in de zak en verfrommelde hij de zak tot een prop. ‘Jezus. Hoe kunnen mensen in vredesnaam dat soort troep naar binnen werken?’
Ik haalde mijn schouders op. ‘Vertel nog eens iets grappigs wat je voor of met Maria hebt gedaan?’
‘Hoe dat zo?’
‘Omdat ik daar meer over moet weten.’ De woorden kwamen er gemakkelijk uit, maar in werkelijkheid bleef ik maar nadenken over de dingen die hij voor haar had gedaan, de ongebruikelijke cadeautjes die hij haar had gegeven. Daar wilde ik graag meer over horen.
‘Aha.’ Hij dacht er even over na. ‘Nou, ze was een fan van Where’s Wally – ken je die boeken? Dus toen ik haar op onze eerste date wou vragen, heb ik me als Wally verkleed en haar de hele dag gevolgd. Waar ze ook naartoe ging, ik was er ook. Ik heb haar geen moment aangekeken. Als zij ergens ging winkelen, liep ik zonder iets te zeggen door de winkel. Zo heb ik haar de hele dag gevolgd, om zo af en toe op de meest onverwachte momenten op te duiken.’
Ik keek hem aan, waarbij mijn wenkbrauwen zo ver omhoogschoten als ze omhoog konden. Toen barstte ik in lachen uit.
Hij straalde. ‘Zij dacht er gelukkig hetzelfde over en zei dat ze wel op een date met me wou.’ Zijn glimlach verbleekte echter algauw.
‘Je krijgt haar wel weer terug, Adam.’
‘Ja, dat hoop ik ook.’
In stilte keken we naar de lucht.
‘Als ze me na dat lelieblad niet terugwil, dan krijg ik haar nooit meer terug,’ zei hij ernstig.
Ik barstte in lachen uit. Tegen de tijd dat ik uitgelachen was, baadden we in zonlicht.
‘Oké dan,’ zei ik, terwijl ik het sleuteltje in het contactslot stak. ‘Voel je je weer wat beter?’
‘O ja, stukken beter,’ zei hij sarcastisch. ‘Ik voel geen aandrang meer om er een eind aan te maken.’
‘Zie je wel.’ Ik zette de motor aan en we reden naar huis.
* * *
Ik zat op de enige stoel waarmee mijn vader de keuken had gemeubileerd en maakte het lelieblad eerst schoon met een vochtig babydoekje, om het vervolgens met boenwas te wrijven totdat het straalde. Het was een behoorlijk indrukwekkend lelieblad; het had een perfect opstaande buitenrand en was zelfs sterk genoeg om een theepot met kopjes op te zetten. Dat had ik zelf getest. Na mijn poetsbeurt zag het er zo volmaakt uit dat ik van mening was dat het de lichte hoofdpijn en de verkoudheid die er duidelijk aan zat te komen waard was. Ik zat net mijn eigen werk te bewonderen toen mijn mobieltje begon te piepen. Het was acht uur ’s ochtends. Ik stond met mezelf in tweestrijd over de vraag of ik naar de voicemail moest luisteren of niet. Ik wist dat het Barry was, en dat het nog meer hatelijke beledigingen aan mijn adres zouden zijn, en ik wist dat ik er eigenlijk maar beter niet naar kon luisteren, maar op de een of andere manier kon ik het niet nalaten. Ik had het gevoel dat ik het hem verschuldigd was om hem aan te horen, omdat zijn pijn negeren in feite de zoveelste afwijzing zou zijn.
Adam voegde zich bij me in de keuken. ‘Is dat je ex?’
Ik knikte.
‘Waarom belt hij elke dag op hetzelfde tijdstip?’
‘Omdat hij dan opgestaan en aangekleed is. Om acht uur ’s ochtends zit hij met zijn kopje thee en een sneetje geroosterd brood en een instorting aan de keukentafel, en dan kijkt hij naar zijn telefoon en bedenkt hij een manier om te zorgen dat ik me net zo beroerd voel als hij.’
Ik voelde dat Adams blik op me gericht was, maar ik keek hem niet aan. Ik ging gewoon verder met het oppoetsen van het lelieblad. Het ontging me niet hoe belachelijk de situatie was. Barry had een instorting en ik zat een lelieblad op te poetsen dat ik uit een openbaar park had gejat. We waren geen van beiden zonder kleerscheuren uit onze scheiding gekomen.
‘Ga je naar zijn berichtjes luisteren?’
Ik slaakte een zucht en keek eindelijk op van het blad. ‘Waarschijnlijk wel, ja.’
‘Om jezelf eraan te herinneren waarom je ook alweer bij hem weg bent gegaan?’
‘Nee.’ Ik besloot eerlijk te zijn. ‘Omdat dat mijn straf is.’
Adam fronste zijn wenkbrauwen.
‘Omdat al die vreselijke dingen die hij zegt me tot op het bot pijn doen. En als dat mijn straf is voor het feit dat ik bij hem weg ben gegaan, dan heb ik in elk geval het gevoel dat ik mijn vrijheid heb verdiend. Zo zie je maar weer: ook in deze situatie ben ik een vreselijk egoïstisch mens dat de pijn van anderen gebruikt om zichzelf iets minder schuldig te voelen.’
Hij keek me met grote ogen aan. ‘Jezus. Over overanalyseren gesproken. Mag ik luisteren?’
Ik legde het lelieblad neer en knikte. Terwijl Adam op het aanrecht ging zitten en naar Barry’s bericht luisterde, keek ik naar hem. Zijn gezicht bleef maar van uitdrukking veranderen – zijn wenkbrauwen gingen nu eens omhoog, dan weer omlaag, hij fronste zijn voorhoofd, en zijn mond ging van pure vreugde en verbazing open – om aan te geven hoe vermakelijk hij de beledigingen van Barry vond. Toen hing hij op, er duidelijk helemaal klaar voor om mij te vertellen wat hij zojuist had gehoord.
‘O, deze is goed, zeg,’ zei hij lachend. Zijn ogen glommen. Op dat moment begon mijn mobieltje in zijn hand te piepen. ‘Ho, wacht, hij heeft er nog een achtergelaten! Jezus, wat een vent, zeg,’ grinnikte Adam. Hij vond het duidelijk leuk om zijn neus in mijn privéleven te steken. ‘Goed gedaan, Barry!’ zei hij plagerig. Hij draaide nogmaals het nummer van mijn voicemail en luisterde naar het bericht. De glimlach bevroor op zijn gezicht, en de schittering in zijn ogen verdween.
Mijn hart begon te bonzen.
Een halve minuut later sprong Adam van het aanrecht – geen grote sprong voor hem, aangezien hij zulke lange benen had – en overhandigde hij mij mijn mobieltje. Hij keek me niet aan. In plaats daarvan maakte hij ietwat opgelaten aanstalten om de keuken uit te lopen.
‘Wat zei hij?’
‘O, niks interessants.’
‘Adam! Je wou me anders maar wat graag over het eerste bericht vertellen.’
‘O ja, dat bericht. Ja, dat was iets lulligs over een vriendin van je. Ene Julie, van wie hij zegt dat ze een hoer is. O nee, een slet, volgens hem. Blijkbaar kwam hij haar vroeger vaak met verschillende mannen tegen. Op een avond kwam hij haar in Leeson Street tegen met een man van wie hij weet dat hij getrouwd is.’ Adam haalde zijn schouders op. ‘Hij had het nodige te zeggen over haar kleding.’
‘En dat vond je wel vermakelijk?’
‘Nou, de manier waarop hij het zei was nogal komisch.’ Hij gaf een klein glimlachje ten beste, gevolgd door een wat triest lachje.
Ik schudde mijn hoofd. Julie was een van mijn beste vriendinnen, nog van mijn studie. Het was dezelfde Julie die naar Toronto was verhuisd en de verkoop van haar auto aan mij had overgelaten. Barry’s pogingen om mij pijn te doen gingen onverdroten verder.
‘En wat was het andere bericht?’
Hij liep verder bij me vandaan.
‘Adam!’
‘Nou, niks eigenlijk. Pure onzin. Het was niet meer dan een tirade vol woedende… woede.’ Hij staarde me woordeloos aan en liep toen de keuken uit.
De manier waarop hij me aankeek, zo vol medeleven en medelijden… zo geïntrigeerd? Ik kon zijn blik niet helemaal plaatsen, maar ik vond het wat verdacht. Ik belde mijn voicemail.
‘U hebt geen nieuwe berichten.’
‘Adam, je hebt mijn berichten gewist!’ Ik liep hem achterna, de woonkamer in.
‘Eerlijk waar? Sorry, hoor.’ Hij concentreerde zich op zijn computer.
‘Dat heb je met opzet gedaan.’
‘O ja?’
‘Wat zei hij? Voor de draad ermee.’
‘Dat heb ik je al verteld. Je vriendin Julie is een slet. Misschien moet ik haar eens ontmoeten; ze klinkt interessant,’ grapte hij om de stemming er weer een beetje in te krijgen.
‘Vertel me wat het tweede bericht was,’ eiste ik.
‘Joh, dat kan ik me al lang niet meer herinneren.’
‘Verdomme, Adam, het zijn míjn berichten. Voor de draad ermee!’ schreeuwde ik, recht in zijn gezicht.
Het feit dat ik zo stond te schreeuwen maakte hem blijkbaar niets uit. Ik dacht dat het misschien een nijdige reactie bij hem zou oproepen, maar nee, het had eerder het tegenovergestelde effect. Hij keek me bijna teder en meelevend aan, waar ik alleen maar kwader van werd.
‘Geloof me, je wilt niet weten wat hij allemaal zei. Nou goed?’ zei hij.
Hij keek me zo onderzoekend aan dat ik me angstig afvroeg wat voor persoonlijke informatie Barry over me had onthuld. Het was duidelijk dat ik de informatie niet van Adam los zou krijgen, althans niet op dat moment, dus liep ik de kamer uit. Ik wilde het huis uitstormen, weg van Adam, weg van mijn appartement, zodat ik even alleen kon zijn en naar hartenlust kon schreeuwen of janken of van pure frustratie een tirade kon afsteken over het feit dat ik de controle over mijn leven kwijt leek te zijn, maar dat kon ik niet. Ik voelde me even verbonden met Adam als een moeder met haar kind. Ik kon hem niet zomaar in de steek laten, hoeveel zin ik daar op dat moment ook in had. Hij was nu eenmaal mijn verantwoordelijkheid, de hele godganse dag lang, dag en nacht. Ik moest over hem waken, ook al leek hij door de woorden van Barry op dat moment eerder het gevoel te hebben dat hij míj moest beschermen.
* * *
Het duurde niet lang voordat ik besefte dat de buien van Adam onvoorspelbaar waren. Het ene moment was hij verwikkeld in een gesprek met mij, dat hij soms stuurde en soms alleen maar tolereerde, en het volgende moment was hij verdwenen. Compleet weg. Dan trok hij zich terug in zijn hoofd, en dan zag hij er zo verloren (en soms boos) uit dat ik er niet aan durfde te denken wat er op dat moment door hem heen ging. Soms gebeurde het midden in een gesprek, midden in een zin, of zelfs midden in een van zijn eigen zinnen, en soms duurde het uren. Dan sloot hij zich compleet van me af. En dat was precies wat er gebeurde nadat ik tegen hem was uitgevallen omdat hij mijn voicemails had gewist. Ik zag hoe hij zich gereedmaakte om nog een uur comateus op de bank te liggen, vol haat voor het leven, zichzelf en alles en iedereen om hem heen, dus besloot ik er een stokje voor te steken.
‘Kom op, we gaan.’ Ik wierp hem zijn jas toe.
‘Ik ben niet van plan ergens heen te gaan.’
‘O, jawel. Moet je echt zo nodig verdwijnen?’
Hij keek me verward aan.
‘Je wilt er blijkbaar vandoor,’ zei ik tegen hem. ‘Je wilt blijkbaar zo nodig ronddwalen. Nou, oké dan. Laten we lekker gaan verdwalen.’
* * *
De drie jaar oude Alicia zat met een autozitje naast zich op het voortrapje van haar veranda te wachten. Alicia was het jongste kind van Brenda, en als onderdeel van mijn tanteverplichtingen, waarvan ik altijd immens genoot – zij het meer met Alicia dan met de jongens, die me altijd wilden vastbinden en zodra ik binnenkwam altijd begonnen te roepen dat ze me als een varken aan het spit wilden roosteren – ging ik elke week een paar uur met haar op stap. Onze dagtochtjes in hun huidige vorm waren vier maanden eerder begonnen, waarschijnlijk rond dezelfde tijd toen ik net begon te overwegen een punt achter mijn huwelijk te zetten. Ik was met Alicia onderweg geweest naar een indoorspeeltuin waar ze lekker los kon gaan in een kamer die geheel met sponzen was bekleed en waar ik haar van muur tot muur kon zien stuiteren en kon zien hoe ze zich van een trap in een bad met plastic balletjes stortte, om vervolgens snel mijn blik van afgrijzen te verbergen als ze naar mij keek om te zien of ik ook naar haar zat te kijken. Op weg naar de speeltuin had Alicia bij een verkeerslicht waar we normaal gesproken naar rechts gingen aangekondigd dat ze wilde dat ik naar links ging. Aangezien ik er niet echt om stond te springen om haar vermorzeld te zien worden terwijl ze in naam van de lol door twee beklede, ronddraaiende cilinders kroop, en aangezien ik nog enigszins in een contemplatieve stemming verkeerde na het fantasietje dat ik de avond ervoor over een andere man had gehad, was ik links afgeslagen, om vervolgens aan Alicia te vragen welke kant we nu op moesten. Zo hadden we een uur rondgereden, waarbij ik steeds Alicia’s bevelen over de in te slane weg had opgevolgd. Sindsdien deden we dat elke week, waarbij we altijd op andere plekken terechtkwamen. Het stelde mij in de gelegenheid na te denken, het was een leuke manier om de tijd door te brengen, en het gaf Alicia een geheel nieuwe ervaring, namelijk de baas spelen over een volwassene.
Een van de adviezen in het zo-geniet-je-van-je-levenhandboek was tijd doorbrengen met kinderen. Het boek had uitgelegd dat onderzoek had aangetoond dat mensen immens konden genieten van contact met kinderen. Ik had ook andere onderzoeken gelezen die dat geluksgevoel niet hoger inschatten dan bijvoorbeeld het kopen van eten, maar dat hing er waarschijnlijk van af of je van kinderen hield of niet. Hoe dan ook, ik hoopte dat dit een andere manier zou zijn om ervoor te zorgen dat Adam zijn ogen zou openen voor de schoonheid van het leven. In elk geval zou hij niet gearresteerd worden als hij naar dit kind keek.
‘Dag, Alicia.’ Ik sloeg mijn armen om haar heen.
‘Dag, poepie.’
‘Waarom zit je hier in je eentje?’
‘Lee zit een poepie te doen.’
Lee, haar babysitter, zwaaide vanachter het raam met de zes maanden oude Jayden in haar armen. Ik vatte dat op als teken dat ik Alicia mee mocht nemen.
Ik deed het portier van de auto aan de passagierskant open om Adam, die praktisch in coma lag, tot de les te roepen.
‘Jij mag achterin zitten, naast Alicia. Dit is Adam, die komt met ons mee verdwalen.’
Ik wilde dat Adam een gesprek met haar kon voeren; voor in de auto was ze te gemakkelijk te negeren.
‘Is hij je ware liefde, poepie?’
‘Nee, poepie, dat is hij niet.’
Alicia giechelde.
Ik tilde het autozitje op en zette het vast in de auto. Toen hielp ik Alicia erin plaatsnemen. Adam ging naast haar zitten, nog altijd mentaal afwezig en eerder geneigd om uit het raam te kijken. Hij laste een pauze in zijn dagdroom in om een blik te werpen op de schattige peuter die op dat moment naast hem werd vastgesnoerd. Ze staarden elkaar aan; geen van beiden sprak een woord.
‘Hoe was het vandaag op school?’ vroeg ik.
‘Goed, poepie.’
‘Ga je in elke zin “poepie” zeggen?’
‘Ja, plasje.’
Adam zag er perplex maar wel geamuseerd uit.
‘Hebben jullie kinderen in de familie?’ vroeg ik hem.
‘Ja, twee, allebei van Lavinia. Verwaande krengen zijn het. Hun huis kwijtraken was waarschijnlijk het beste wat hun had kunnen overkomen.’
‘Goh, aardig van je, zeg,’ complimenteerde ik hem sarcastisch.
Adams gezicht vertrok. ‘Sorry.’
Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel naar de twee mensen achter me.
‘Hoe oud ben jij?’ vroeg Adam aan Alicia.
Alicia stak vier vingers op.
‘Je bent vier.’
‘Ze is drie,’ zei ik.
‘En duidelijk een jokkebrok,’ zei Adam beschuldigend.
‘Moet je kijken naar mijn neus, woe-hoe-hoe!’ Alicia deed net alsof haar neus langer werd.
‘Waar gaan we naartoe?’ vroeg Adam.
‘Linksaf,’ zei Alicia.
‘Ze is drie en ze weet welke kant we op gaan?’
Glimlachend gaf ik links richting aan. Toen we aan het eind van de weg kwamen, keek ik in de spiegel naar Alicia.
‘Rechtsaf,’ zei Alicia.
Ik sloeg rechts af.
‘Meen je dat nou echt? Je weet echt welke kant we op moeten?’ Adam wendde zich tot Alicia.
‘Ja,’ zei Alicia.
‘Hoe kan dat nou weer? Je bent drie.’
‘Ik weet waar alles is. Alles in de hele wereld. Wil je mee naar de Poepiestraat?’ Ze gooide haar hoofd naar achteren en kraaide het uit.
We gingen meerdere kanten op, eerst naar links, toen naar rechts, toen rechtdoor, allemaal op aanwijzing van Alicia. Zo gingen er tien minuten voorbij.
‘Oké, mag ik vragen waar we precies naartoe gaan?’ vroeg Adam.
‘Linksaf,’ zei Alicia nogmaals.
‘Ja, ik weet dat we linksaf gaan, maar waar gaan we linksaf naartoe?’ vroeg hij aan mij.
‘We gaan lekker een eindje verdwalen,’ zei ik.
‘Dus we rijden gewoon wat rond, op aanwijzingen van een kind?’ vroeg hij.
‘Precies. En vervolgens proberen we weer thuis te komen.’
‘Hoe lang?’
‘Een paar uur.’
‘Hoe vaak doen jullie dat?’
‘Meestal alleen op zondag. Dit is een bijzonder extra uitje. Het gaat beter als het niet al te druk op de weg is. Eigenlijk is het best interessant. Onze enige spelregel is dat we niet de snelweg op mogen. Ooit zijn we een keer in de Dublin Mountains uitgekomen, en een andere keer op het strand bij Malahide. Als we op een leuke plek uitkomen, stappen we uit en nemen we een kijkje. Elke week ontdekken we weer iets nieuws. Soms komen we Clontarf niet eens uit en rijden we gewoon in een rondje, maar dat merkt ze toch niet.’
‘Rechtsaf!’ riep Adam uit.
‘Maar dat is de zee, poepie,’ zei Alicia lachend.
‘Precies,’ zei Adam, die duidelijk de auto uit wilde.
Daarna zei hij een kwartier geen woord, zozeer ging hij op in zijn eigen stemming.
‘Ik wil het ook een keertje proberen,’ zei hij toen opeens. ‘Mag ik nu zeggen welke kant we op gaan?’
‘Nee!’ snauwde Alicia.
‘Alicia,’ zei ik waarschuwend.
‘Mag ik alsjeblieft zeggen welke kant we op gaan, poepie?’ vroeg Adam.
Alicia lachte. ‘Oké.’
‘Goed dan.’ Adam dacht er hard over na. ‘Bij het verkeerslicht naar links.’
Ik wierp hem in de spiegel een vorsende blik toe. ‘Je mag ons niet naar Maria brengen.’
‘Ben ik ook niet van plan,’ snauwde hij.
We sloegen links af en reden een paar minuten rechtdoor. Uiteindelijk kwamen we uit bij een muur, een letterlijk doodlopende weg.
‘Ik zweer dat dit ons nog nooit eerder is overkomen,’ zei ik terwijl ik de auto in zijn achteruit zette.
‘Typisch.’ Adam sloeg chagrijnig zijn armen over elkaar.
‘Probeer het nog eens, poepie,’ zei Alicia, die duidelijk medelijden met hem had.
‘Die kant op is een klein landweggetje,’ zei Adam.
‘Dat is maar een zandpaadje, en we hebben geen idee waar het uitkomt.’
‘Het komt vast ergens uit.’
Ik sloeg links af. Op dat moment ging mijn telefoon, die ik op de luidspreker zette.
‘Dag Christine, met mij.’
‘Dag, Oscar.’
‘Ik sta bij de bushalte.’
‘Goed zo. Hoe gaat het?’
‘Niet zo lekker. Raar hoor, dat je twee weken vrij hebt.’
‘Het spijt me. Maar ik ben altijd telefonisch bereikbaar.’
‘Ik zou het echt fijn vinden als je hier in levenden lijve was.’ Zijn stem sloeg over. ‘Zou je misschien een keertje hierheen kunnen komen? Zou je misschien een keertje met me mee de bus in kunnen?’
‘Nee, dat gaat niet, Oscar. Het spijt me, maar je weet dat dat niet gaat.’
‘Ik weet het, ik weet het, dat vind je onprofessioneel,’ zei hij verdrietig.
Ik deed mijn uiterste best om mijn cliënten te helpen, maar samen met Oscar de bus instappen ging me net een stapje te ver. Ik keek in de spiegel naar Adam om te zien of die de conversatie ook had gehoord. Hij grijnsde vanwege de discrepantie tussen de theorie die ik nu uitdroeg en ons huidige scenario. ‘Je kunt het best, Oscar,’ drong ik aan. ‘Diep ademhalen, laat je lichaam relaxen.’ Ik werd zo afgeleid door het gesprek met Oscar dat ik zonder erbij na te denken de hele landweg afreed, die aan beide kanten werd omgeven door groene akkers. Ik was nog nooit eerder deze kant op gegaan. Soms kwamen we uit bij een kruispunt, waarna ik of Adam of Alicia een richtingaanwijzing hoorde roepen. Toen Oscar eindelijk zijn vierde bushalte haalde, was hij dolblij; hij hing op en liep dansend helemaal terug naar huis. Op dat moment ging de telefoon van Adam, die voor in de auto naast de mijne lag. Ik zag op het schermpje dat het Maria was. Ik nam op zonder dat Adam het merkte, en deze keer nam ik niet de moeite om de telefoon op de luidspreker te zetten.
‘O, hallo,’ zei Maria toen ze mijn stem hoorde. ‘Ben jij het weer?’
‘Ja, hallo,’ antwoordde ik. Ik wilde haar naam niet zeggen, aangezien Adam dan waarschijnlijk meteen de telefoon uit mijn hand zou grissen.
‘Ben jij tegenwoordig zijn berichtendienst?’ vroeg Maria. Ze probeerde er een grapje van te maken, maar haar stem klonk tamelijk scherp.
Ik lachte luchthartig en deed net of ik haar sarcasme niet had opgemerkt. ‘Zo voelt het wel, ja. Hoe mag ik je van dienst zijn?’
‘Hoe je me van dienst mag zijn? Nou, ik zou graag Adam willen spreken.’ Ze was kortaf en to the point, en haar woorden kwam er staccatoachtig uit.
‘Het spijt me, maar die kan nu even niet aan de lijn komen,’ zei ik op vriendelijke toon. Ik wilde haar vooral geen reden geven om tegen me uit te vallen. ‘Kan ik eventueel een bericht aannemen?’
‘Nou, eh, heeft hij mijn vorige berichtje van gisterochtend gekregen?’
‘Natuurlijk. Dat heb ik meteen aan hem doorgegeven.’
‘Hoe komt het dan dat hij me nog niet heeft teruggebeld?’
We naderden een kruispunt.
‘Linksaf,’ zei Adam plotseling, midden in zijn gesprekje met Alicia.
‘Rechtsaf,’ zei Alicia.
‘Nee, linksaf!’ schreeuwde Adam.
Alicia giechelde, en vervolgens begonnen ze samen te krijsen. Adam legde zijn hand op de mond van Alicia, waarop die begon te joelen. Toen slaakte Adam een gil omdat Alicia zijn hand had gelikt. Het was pure chaos, waardoor ik Maria nauwelijks kon verstaan.
‘Je kunt het hem niet echt kwalijk nemen dat hij je niet heeft teruggebeld, na zijn ontdekking.’ Ik zei het vriendelijk, zonder haar de schuld te geven, zonder haar te veroordelen – een simpel statement om Maria op haar plaats te zetten.
‘Eh, ja. Inderdaad. Is hij dat trouwens op de achtergrond?’
‘Ja.’
‘Linksaf!’ schreeuwde Adam, nogmaals met zijn hand op Alicia’s mond zodat ze geen richtingaanwijzingen kon uitbrengen.
Alicia gierde het uit van het lachen.
‘Probeer me niet nog eens te likken,’ waarschuwde Adam speels. Toen trok hij snel zijn hand terug, alsof hij zich pijn had gedaan. ‘Jemig! Dat rotbeest heeft me gebeten!’
Alicia blafte en begon toen te hijgen.
‘Ik zal tegen hem zeggen dat je gebeld hebt. Zoals je hoort, heeft hij het momenteel druk met andere zaken.’
‘O, oké…’
‘Waar kan hij je vandaag trouwens bereiken?’ vroeg ik. ‘Ben je thuis of op je werk?’
‘Ik ben tot vanavond laat op mijn werk. Niet dat dat wat uitmaakt, want ik heb een mobieltje, dus hij kan me overal te pakken krijgen. Is hij nog steeds… is hij nog steeds boos op me? Wat een stomme vraag, natuurlijk is hij dat. Zou ik zelf ook zijn. Niet dat hij ooit… je weet wel…’
Ik verstond nauwelijks een woord van wat Maria verder nog zei omdat de twee krankzinnigen achter me nogmaals in lachen uitbarstten.
‘Wie was dat?’ vroeg Adam toen ik ophing.
‘Maria.’
‘Maria? Waarom belde ze jouw nummer?’ Hij leunde naar voren.
‘Het was jouw nummer. Geen geheimen, weet je nog?’
‘Waarom heb je dat niet meteen gezegd?’
‘Omdat je dan opgehouden zou zijn met lachen, terwijl je je nu wat haar betreft juist uitstekend leek te vermaken.’
Daar dacht Adam over na. ‘Maar ik wil juist dat ze weet dat ik haar mis.’
‘Geloof me, Adam, ze wil je liever horen lachen dan huilen. Als jij voortdurend je beklag doet, zal zij alleen maar denken dat ze er goed aan heeft gedaan om voor Sean te kiezen.’
‘O. Oké.’ Hij zweeg een tijdje, waarop ik dacht dat ik hem kwijt was. Ik keek of Alicia nog in orde was. Die wandelde met haar vingers over het raampje.
‘Hé, dit was een interessant idee,’ zei Adam, wat zo’n beetje de meest positieve opmerking was die ik ooit van hem had gehoord.
‘Mooi zo,’ zei ik blij. En vervolgens moest ik onmiddellijk met mijn voet op de rem trappen, aangezien er voor ons een paar auto’s op de weg stonden.
Er was maar ruimte voor één auto op de weg, maar toch waren er voor ons twee auto’s in geslaagd naast elkaar te parkeren. De ene auto stond met de voorkant naar ons toe gekeerd, de andere was de andere kant op geparkeerd. Ze stonden praktisch met hun portieren tegen elkaar aan. De ramen waren verduisterd. Tegen de tijd dat ik me realiseerde dat ik misschien maar beter niet kon staren, ging een van de portieren open, waarna er een angstaanjagend ogende vent in een zwartleren jack uitstapte. Hij was lang en breed en zag eruit alsof hij absoluut niet blij was om ons te zien. Datzelfde gold voor de drie andere mannen die naast elkaar gepropt op de achterbank van de auto zaten, en die zich nu allemaal naar ons omdraaiden om een blik op ons te werpen. De mannen in de ene auto keken de mannen in de andere auto aan, die allemaal hun hoofd schudden en nogal zenuwachtig hun schouders ophaalden.
‘Eh, Adam,’ zei ik nerveus.
Adam hoorde me niet. Hij zat met Alicia over poepies te praten.
‘Adam!’ zei ik ietsje paniekeriger, waarop hij opkeek.
Hij keek nog net op tijd op om de lange, brede kerel te zien die met een hurleystick in zijn hand op ons af kwam.
‘Achteruit,’ zei Adam op dringende toon. ‘Christine, achteruit – nu.’
‘Niet! Linksaf!’ gilde een giechelende Alicia, die dacht dat we nog altijd ons spelletje aan het spelen waren.
‘Christine!’
‘Ik doe mijn best!’ De koppeling gierde erop los. Ik was zo in paniek dat ik de juiste versnelling niet te pakken kon krijgen.
‘Christine!’ schreeuwde Adam.
De beer van een vent kwam een stap dichter bij de auto, wierp een onderzoekende blik op mijn voorruit en nam het TE KOOP-bordje op de voorkant van de auto, met daarop prominent mijn mobieletelefoonnummer, in zich op. Toen keek hij me recht in mijn ogen en slingerde hij zijn bat naar achteren. Ik zette mijn voet vol op het gaspedaal, waarop we zo hard achteruitschoten dat Adam met volle kracht achteruit tegen zijn stoel werd geslingerd. Dat weerhield de beer van een vent er niet van om al zwaaiend met zijn bat achter onze auto aan te rennen. Ik hield een oogje op wat zich achter me bevond, en reed niet eens zo beroerd in een rechte lijn naar achteren. Helaas begon die rechte lijn toen echter godsgruwelijk te buigen, met bochten die ik niet had opgemerkt toen ik nog aan de telefoon zat.
‘Shit, daar komen er nog meer!’ zei Adam. Toen ik weer door de voorruit keek, zag ik nog drie kerels uit de auto klimmen. ‘Ogen op de weg!’ gilde Adam.
‘O, sh…’ begon ik te vloeken. Toen herinnerde ik me Alicia. ‘Poep,’ zei ik. ‘Poep, poep, poep, poep,’ bleef ik maar herhalen.
Alicia deed bulderend van het lachen met me mee. ‘Poep! Poep! Poep!’
‘Rij zo hard als je kunt,’ zei Adam.
‘Dat gaat niet. Het is een en al bocht,’ zei ik terwijl de auto niet voor het eerst een struik raakte.
‘Weet ik. Blijf je gewoon concentreren. En rij harder.’
‘Komen ze ons achterna?’
Hij gaf geen antwoord.
‘Komen ze ons achterna?’
Ik kon het niet nalaten. Ik moest er gewoon achter komen. Ik keek naar voren en zag de verduisterde ruiten op ons afkomen. ‘O, jezus.’
‘Waarom rijden we achteruit?’ vroeg Alicia, die eindelijk was opgehouden met lachen en de paniek in de auto aan leek te voelen. Na een tijdje kreeg ik de gelegenheid om achteruit een oprit in te rijden, wat ik behoorlijk snel en professioneel deed, en vervolgens keerde ik en scheurde ik ervandoor. Ik ging meerdere keren linksaf en rechtsaf, terwijl Alicia richtingaanwijzingen naar me bleef roepen, zonder te merken dat die niet werden opgevolgd. Toen we een grote nieuwbouwwijk bereikten waar wat leven op de weg was, begon ik weer wat langzamer te rijden, maar ik bleef wel op willekeurige plekken rechtsaf en linksaf gaan.
‘Oké, volgens mij kun je nu stoppen,’ zei Adam toen ik voor de derde keer rond dezelfde rotonde reed. ‘Ik zie ze niet meer achter ons.’
‘Gossie, gossie, gossie, wat ben ik duizelig,’ zong Alicia.
‘En ik sta op het punt om over te geven,’ zei Adam.
Ik zette mijn richtingaanwijzer aan en verliet de rotonde. Ik leverde Alicia weer bij haar thuis af, waar ik mijn best deed om aan Brenda uit te leggen waarom Alicia de hele tijd opgewonden ‘Achteruit!’ riep en op volle snelheid achteruit door het huis rende en overal tegenaan botste.
‘Maar goed, Adam, krijg je de indruk dat de methoden van mijn zusje je een beetje helpen om van je leven te genieten?’ Brenda ging aan tafel zitten en trok op haar onnavolgbare wijze een stoel voor hem vanonder de tafel vandaan, een uitnodiging waar maar weinig mensen onderuit konden komen.
‘Tot dusverre heb ik gegeten, door een park gewandeld en een rondritje met een kind gemaakt.’
‘Goh. Hoe was het eten?’
‘Eerlijk gezegd was mijn maag na afloop nogal van streek.’
‘Interessant. En hoe was het park?’
‘Daar werd ik gearresteerd.’
‘Ze hebben je niet gearresteerd. Ze hebben je alleen eventjes in een cel gestopt om wat af te koelen,’ snauwde ik. Ik vond het niet leuk dat er vraagtekens bij mijn therapeutische vaardigheden werden gezet.
‘En het rondritje eindigde ermee dat jullie een drugsdeal verstoorden,’ maakte Brenda het verhaal voor ons af.
Wij gaven geen antwoord. Toen gooide Brenda haar hoofd naar achteren en barstte ze in lachen uit, om vervolgens van onderwerp te veranderen. ‘Maar goed, Adam, nu even over dat feest van jou. Wordt dat chic?’
‘Black tie.’
‘Prima. Ik heb een perfecte jurk in Pace gezien. Misschien koop ik de bijbehorende schoenen ook wel. Oké,’ zei ze terwijl ze opstond. ‘Ik moet het avondeten van Jayden gaan klaarmaken. Ik stel voor dat jullie je als de wiedeweerga uit de voeten maken, anders stop ik jullie ook in de puree.’
Adam keek me aan met die geamuseerde gezichtsuitdrukking waarvan zijn ogen helemaal oplichtten. Deze keer deed het me niets dat dat vanwege mijn gestoorde familie was, en vanwege mijn desastreuze manieren om van het leven te genieten; ik was gewoon blij dat hij nog leefde.
Toen we terug naar mijn appartement waren gereden om het lelieblad op te halen, en na een paar korte minuten binnenshuis weer bij de auto terugkeerden, kwamen we erachter dat de voorruit van de auto aan gort was geslagen.