19 – Zo kom je er weer helemaal bovenop
‘Alles goed?’ vroeg de mooiste man in mijn wereld me toen ik in de limousine met chauffeur van Dick Basil stapte.
Ik knikte.
Hij fronste zijn wenkbrauwen en wierp zo’n vorsende blik op mijn behuilde ogen dat ik de andere kant op moest kijken.
‘Je hebt gehuild.’
Ik staarde snuffend uit het raam.
‘Hoe is het met hem?’ vroeg hij meelevend.
Ik kon alleen maar mijn hoofd schudden. Ik durfde niet op mijn stem te vertrouwen.
‘Zei zijn vrouw weer iets tegen je? Christine, je weet dat dat niet terecht was. Dat was niet eerlijk.’
‘Misschien behandelt Maria me volgende week wel precies zo,’ zei ik opeens. Ik had niet geweten dat ik dat zou gaan zeggen; ik had zelfs niet eens geweten dat ik daar mentaal mee bezig was.
Pat zette de radio aan.
‘Pardon?’
‘Je hoorde best wat ik zei. Maria, je hele familie, ze geven vast mij de schuld. Iedereen zal zeggen dat ik twee weken met je heb lopen lanterfanten, in plaats van je fatsoenlijke hulp te geven. Vraag je je ooit wel eens af wat er met mij gebeurt als jij straks doorzet?’
‘Daar zullen ze jou echt niet de schuld van geven. Dat zou ik nooit toestaan,’ zei hij, inmiddels ontdaan over de manier waarop dit me allemaal raakte.
‘Jij zult er niet zijn om me te beschermen, Adam. Jij zult me niet kunnen verdedigen. Het wordt mijn woord tegen dat van hen. Je hebt geen idee wat voor chaos je straks achterlaat,’ zei ik boos, ternauwernood in staat de woorden eruit te persen. En met ‘chaos’ bedoelde ik niet alleen de situatie, maar vooral mezelf.
Op dat moment ging de telefoon van Adam. Zodra ik de blik op zijn gezicht zag toen hij opnam, wist ik wat er aan de hand was. Zijn vader was overleden.
* * *
Adam had er geen behoefte aan het lichaam van zijn vader in het ziekenhuis te zien. Hij wilde niet afwijken van ons plan om naar Tipperary te gaan, waar we nu natuurlijk sowieso naartoe moesten om regelingen te treffen voor de begrafenis. Dus bleven we in de auto zitten alsof er helemaal niets was gebeurd, hoewel er in feite natuurlijk van alles was gebeurd: Adam had zijn vader verloren en was nu officieel hoofd van het familiebedrijf.
‘Heb je al van je zus gehoord?’ vroeg ik. Het mobieltje van Adam zat nog altijd in zijn zak, waar hij het na het eerste telefoontje in had gestopt. Hij had met niemand contact opgenomen. Ik vroeg me af of hij in shocktoestand verkeerde.
‘Nee.’
‘Je hebt niet naar je sms’jes en voicemails gekeken. Moet je haar zelf eigenlijk niet bellen?’
‘Ik weet zeker dat ze op de hoogte is.’
‘Wat denk je, komt ze naar de begrafenis?’
‘Ik hoop van wel.’
Ik was opgelucht over die positieve reactie.
‘En ik hoop dat de politie haar op de landingsbaan op staat te wachten. Misschien bel ik ze zelf wel om te zeggen dat ze in aantocht is.’
Daar was ik wat minder blij mee.
‘Misschien betekent dit wel dat het feest niet doorgaat,’ zei ik zachtjes. Ik was er niet trots op dat ik probeerde een lichtpuntje te vinden in de dood van een naast familielid, maar Adam had duidelijk een lichtpuntje nodig.
‘Welnee, natuurlijk niet. Natuurlijk gaan ze dat feest nu niet afzeggen – wat hen betreft is dit waarschijnlijk de ideale gelegenheid om te bewijzen dat we nog altijd even sterk zijn en klaarstaan voor de toekomst.’
‘O. Kan ik iets voor je doen?’
‘Nee, dank je.’
In stilte staarde hij uit het raam. Hij greep elk tafereeltje dat voorbijkwam aan om zich nog even ver weg te wanen van de vreselijke plek waar we nu naartoe moesten. Het was alsof hij mentaal probeerde de auto langzamer te doen rijden. Ik vroeg me af of hij überhaupt wel wilde dat ik bij hem was. Niet dat het echt iets uitmaakte; ik was sowieso van plan bij hem te blijven, ook als hij me eigenlijk niet in de buurt wilde. Vooral nu. Ik zou het echter gemakkelijker vinden als ik wist dat hij me inderdaad in de buurt wilde. Ik ging ervan uit dat dat niet het geval was. Waarschijnlijk zou hij op dit moment liever alleen zijn met zijn gedachten, maar het waren juist zijn gedachten die me angst aanjaagden.
‘Nee, wacht,’ zei hij plotseling. ‘Wil je alsjeblieft die tekst oplezen van de begrafenis van Amelia’s moeder?’
Dat verraste me. Op de begrafenis zelf had hij niet veel over de tekst gezegd; hij had me alleen gevraagd of ik hem zelf had geschreven. Ik was intens ontroerd. Die tekst betekende ontzettend veel voor me. Ik keek uit het raam en knipperde een paar tranen weg.
We reden het ene na het andere landweggetje af. Het landschap was fraai en groen en bruiste van het leven, zelfs op deze ijskoude ochtend. Dit was paardenterrein. Er waren veel trainers en stallen in deze buurt, waar veel land was dat geschikt was voor hun volbloeden, of dat nu racepaarden of springpaarden waren. Paarden waren big business in dit stuk van het land – althans, voor wie niet betrokken was bij de chocoladeproductie. Pat reed hier niet al te voorzichtig. Hij remde niet af voordat hij een scherpe bocht omging, en ging links- en rechtsaf op weggetjes die er precies zo uitzagen als de vorige keer dat we links- of rechtsaf waren gegaan. Van pure zenuwen zette ik mijn nagels in de leren bekleding van de achterbank.
Ik keek naar Adam om te zien of die er even zenuwachtig uitzag als ik. Hij zat op dat moment naar mij te kijken. Ik had hem betrapt.
Hij schraapte zijn keel en keek de andere kant op. ‘Ik zat… weet je dat je een oorbel kwijt bent?’
‘Wat?’ Ik voelde aan mijn oorlel. ‘Shit.’ Ik begon op mijn lichaam naar de oorbel te zoeken. Ik schudde ruw mijn kleren uit, in de hoop dat de oorbel eruit zou rollen. Ik moest en zou hem vinden. Toen ik hem in mijn eigen kleren niet kon vinden, ging ik op handen en knieën zitten om op de vloer verder te zoeken.
‘Voorzichtig, Christine,’ zei Adam waarschuwend. Even later scheurde Pat weer eens hard een hoek om, waarop mijn hoofd het portier raakte. Ik voelde de hand van Adam op mijn hoofd.
‘Hij was van mijn moeder,’ zei ik. Ik leunde Adams kant op en duwde zijn voeten opzij om aan zijn kant van de vloer verder te zoeken.
Het gezicht van Adam vertrok, alsof hij mijn pijn over het verlies zelf ook voelde.
De oorbel bleef onvindbaar. Met een rood aangelopen en geagiteerd gezicht ging ik weer zitten. Ik wilde nu eventjes met niemand praten.
‘Kun je je haar nog herinneren?’
Ik sprak niet vaak over mijn moeder. Dat was geen opzet, maar eerder omdat mijn moeder maar zo kort deel had uitgemaakt van mijn leven dat ik geen verwijzingen naar haar had. Ik probeerde me haar soms voor de geest te halen, maar omdat ik nauwelijks herinneringen aan haar had, had ik dus niet veel om over haar te zeggen.
‘Deze oorbellen zijn een van de weinige herinneringen die ik aan haar heb. Ik zat vroeger altijd op de rand van het bad te kijken als zij zich aankleedde om naar een feestje te gaan. Ik vond het geweldig om te zien hoe ze haar make-up opdeed.’ Ik deed mijn ogen dicht. ‘Ik kan haar nu voor me zien, zoals ze voor de spiegel stond, met een grote klem in haar opgestoken haar. Ze droeg altijd deze oorbellen, die ze alleen droeg voor speciale gelegenheden.’ Ik voelde aan mijn naakte oorlel. ‘Herinneringen zijn rare dingen. Aan de foto’s te zien, deden we veel meer dingen samen. Ik weet niet waarom ik me dat moment zoveel beter herinner dan al die andere dingen.’
Ik zweeg een tijdje en ging toen verder: ‘Dus om antwoord op je vraag te geven: nee. Het is een langdradige manier om te zeggen: nee, ik kan me haar niet echt meer herinneren. Daarom draag ik deze oorbellen waarschijnlijk ook elke dag, al had ik daar nooit echt bij stilgestaan. Als mensen iets over mijn oorbellen zeggen, kan ik zeggen: “Dankjewel. Ze zijn van mijn moeder.” Op die manier kan ik haar bij mijn gesprekken betrekken, waardoor ze wat echter wordt en een beetje deel van mijn leven uitmaakt. In feite is ze voor mij een soort idee, een hoop verhalen van andere mensen, iemand die op foto’s voortdurend verandert, die er op elke foto anders uitziet omdat het licht anders is en de foto’s vanuit andere invalshoeken genomen zijn. Als we vroeger door het fotoalbum zaten te bladeren, vroeg ik altijd aan mijn zusjes: “Is dit de mama die jij je herinnert? Of is dit haar?” Maar dan zeiden ze nee, en vervolgens beschreven ze haar op een manier waarvan geen enkele foto bestond. Zelfs mijn eigen beeld van haar voor de spiegel is er een van de achterkant van haar hoofd – haar rechteroor, haar kin. Soms wou ik dat ze zich eens omdraaide in mijn herinnering, zodat ik haar helemaal kon zien. Soms zorg ik er in mijn verbeelding voor dat ze dat doet. Klinkt dat raar?’
‘Nee hoor, daar is niks raars aan,’ zei Adam zachtjes.
‘Kun jij je jouw moeder nog herinneren?’
‘Een paar losse herinneringen hier en daar. Het probleem was dat ik niemand had met wie ik het over haar kon hebben. Ik denk dat je je mensen beter kunt herinneren als andere mensen hun verhalen over die mensen met je delen, maar mijn vader had het nooit over haar.’
‘Kon je het met niemand anders over haar hebben?’
‘We hadden elke zomer een nieuwe kinderjuffrouw. De tuinman kwam nog het dichtst in de buurt van iemand die er altijd was, maar die mocht niet met ons praten.’
‘Waarom niet?’
‘Mijn vader had zo zijn regels.’
Een tijd lang zeiden we geen woord tegen elkaar.
‘Die oorbel van je komt wel weer terecht,’ zei hij.
Dat hoopte ik maar.
‘Maria zegt dat ze naar mijn verjaardagsfeest komt.’
Ik was helemaal vergeten hem daarnaar te vragen. Hoe kon ik dat nou in godsnaam vergeten?
‘Goed zo. Geweldig. Dat is… Dat is geweldig, Adam.’
Hij keek me aan. Grote blauwe ogen die me tot op mijn ziel brandden. ‘Het doet me goed dat je dat geweldig vindt.’
‘Ja, dat vind ik zeker. Het is…’ Ik kon geen ander woord dan ‘geweldig’ verzinnen, dus maakte ik mijn zin maar niet af.
Ten slotte begon Pat langzamer te rijden. Ik ging recht overeind zitten, nieuwsgierig naar mijn eerste glimp van de plek waar Adam was opgegroeid. Op de bordjes op de grootse pilaren stond AVALON MANOR. Pat hield zich hier wel aan de snelheidslimiet en reed in slakkengang over de oprit, die kilometerslang was. Toen maakten de bomen plaats voor een groot, open grasveld met daarachter een enorm oud landhuis.
‘Wow.’
Adam was duidelijk niet onder de indruk.
‘Hier ben je opgegroeid?’
‘Ik ben opgegroeid op een kostschool. Hier bracht ik alleen mijn vakanties door.’
‘Wat moet dat ontzettend spannend voor zo’n jong jochie zijn geweest. Zo veel plekken om op ontdekkingstocht te gaan. Moet je kijken, die ruïne!’
‘Daar mocht ik nooit in spelen. Eerlijk gezegd was het nogal eenzaam. Onze dichtstbijzijnde buren wonen hier een behoorlijk eind vandaan.’ Waarschijnlijk had hij zelf ook gehoord dat hij klonk als een verwend rijk ventje, want hij ging op andere toon verder: ‘Dat is het oude ijshuisje. Vroeger dacht ik altijd dat ik dat ooit zou renoveren en daar dan zou gaan wonen.’
‘Dus toen wou je hier wel wonen,’ zei ik.
‘Ooit. Lang geleden.’ Hij keek de andere kant op, naar buiten.
De auto hield stil voor een geweldige trap die toegang gaf tot een enorme voordeur. De deur ging open, waarna een vrouw met een hartelijk gezicht ons welkom heette. Ik kon me haar nog herinneren uit de verhalen van Adam: Maureen, de vrouw van Pat, de chauffeur. Ze was al vijfendertig jaar – even lang als Adam zelf leefde – huishoudster, of huismanager, zoals Adam het noemde. Hoewel ze een hartelijk mens was, had Adam haar nooit als een moederfiguur in zijn leven beschouwd – hij had kinderjuffrouwen gehad die voor hem zorgden, terwijl Maureen zelf ook kinderen had, en als werkneemster alleen verantwoordelijk was geweest voor het welzijn van het huis. Ik wist echter zeker dat Adam niet helemaal goed had opgelet. Ik betwijfelde dat zo iemand als Maureen twee moederloze kinderen die onder hetzelfde dak woonden als zij helemaal de rug toegekeerd zou hebben, en ik wist zeker dat Adam er flink naast zat als hij dat echt dacht.
‘Adam.’ Ze gaf hem een hartelijke omhelzing, waarop hij zichtbaar verstijfde. ‘Gecondoleerd met je verlies.’
‘Dankjewel. Dit is Christine, die blijft een paar dagen logeren.’
Maureen kon haar verbazing over de aanwezigheid van een andere vrouw dan Maria in het gezelschap van Adam niet helemaal verborgen houden, maar stopte die gevoelens snel weg achter een hartelijk welkom. Het was echter duidelijk dat we ons allebei opgelaten voelden toen het op mijn onderkomen voor de nacht aankwam. Het huis had tien slaapkamers, en Maureen wist niet of ze mij naar een van die slaapkamers moest brengen of naar de kamer van Adam. Ze liep aarzelend voor ons uit, en keek af en toe om in de hoop dat Adam haar een teken zou geven, een hint over hoe ze dit moest aanpakken, maar Adam had het veel te druk met het dragen van al onze tassen. Verder was hij mentaal met andere dingen bezig; hij liep zo hard na te denken dat hij er groeven in zijn voorhoofd van had. Waarschijnlijk had hij toen hij hier een week eerder was weggegaan gedacht dat hij als verloofde man terug zou komen, met een bruiloft in het verschiet, en toen dat allemaal zo faliekant was misgelopen, was hij waarschijnlijk van plan geweest hier nooit meer terug te komen. Maar nu was hij er weer, terug op een plek die hij blijkbaar haatte.
Ik maakte me al de hele week zorgen om onze ‘deal’, maar die eerdere bezorgdheid was niets vergeleken met wat ik nu voelde in het gezelschap van Adam. Hij maakte een afstandelijke en kille indruk, zelfs wanneer ik hem aankeek en hem bemoedigend toelachte. Ik stelde me voor hoe Maria zich gevoeld moest hebben als ze probeerde tot hem door te dringen, hem een helpende hand toe te steken of intiem met hem te zijn, om vervolgens begroet te worden door deze in zichzelf gekeerde man. Aanvankelijk dacht ik dat dit niet meer dan een lege schulp van Adam was, maar later besefte ik dat ik er helemaal naast zat. Deze Adam was geen lege schulp; hij werd juist compleet opgevuld door iemand anders, bezeten door een Adam die zich woest en verloren en kwaad voelde, en die grote moeite had met het idee dat hij de controle over zijn leven was kwijtgeraakt. Een Adam die intens ongelukkig was. Hij mocht dan op jonge leeftijd zijn moeder hebben verloren, maar in andere opzichten had hij een luizenleventje geleid. Hij had zich nooit hoeven afvragen waar zijn volgende maaltijd en zijn schoolboeken en zijn kerstcadeautjes vandaan zouden komen, of zich zorgen hoeven maken over het feit dat hij zijn huis zou kwijtraken. Al die dingen waren altijd vanzelfsprekend voor hem geweest, zoals het ook altijd vanzelfsprekend voor hem was geweest dat hij zich mocht bevrijden van het juk van zijn vader en zelf vorm mocht geven aan zijn toekomst, omdat zijn oudere zus het familiebedrijf in zou gaan. En toen was die situatie ineens helemaal veranderd. Zijn plicht, die hij met het grootst mogelijke plezier had ontlopen, was heel nonchalant achter hem aan gelopen en had hem op zijn schouder getikt en op respectvolle toon gevraagd of hij alsjeblieft deze kant op wilde komen. Het feestje was voorbij, en het geloof dat hij controle had over zijn eigen lot, dat hij een ander soort leven voor zichzelf kon opbouwen, was voor zijn ogen in rook opgegaan en als een kaars gesmolten.
Adam bevond zich nu op een soort eindpunt, en hij hield niet van eindpunten. Hij werd niet graag gescheiden van mensen of plekken, hij wilde geen afscheid nemen, en hij vond het niet fijn om ergens weg te gaan. Veranderingen geschiedden op zijn voorwaarden, en pas als hij er helemaal klaar voor stond. Maar sinds we dit huis waren binnengestapt, waren de blik in zijn ogen en zijn stem – alles wat Adam tot Adam maakte – veranderd. Nu ik er eens over nadacht, was dat eigenlijk al begonnen toen hij eerder de telefoon had opgehangen. Ik werd er een beetje onpasselijk van, want ik realiseerde me dat Adam vastberaden was om deze wereld te verlaten, en ik wist dat als hij het nog eens zou proberen, hij er deze keer in zou slagen. Hij zou niet ophouden totdat het hem gelukt was.
Ik wilde best iemand helpen die zelf ook geholpen wilde worden. In Dublin had Adam naar mijn gevoel opengestaan voor hulp. Hier in Tipperary had ik het gevoel dat hij de deur had dichtgetrokken en emotioneel afstand van me had genomen. Hij lag de hele dag met de gordijnen dicht te slapen in een enorme kamer met een open haard en een zitruimte. Adam had gezegd dat hij later op de dag op de bank zou slapen, maar vooralsnog lag hij in bed, terwijl ikzelf met mijn benen op het zitje in de vensternis zat, in een erker met uitzicht op Lough Derg, het op één na grootste meer van het land. Ik luisterde naar zijn ademhaling en keek naar de klok, me er maar al te goed van bewust dat we tijd zaten te verspillen. In dit geval heelde de tijd geen wonden; we moesten praten en dingen afhandelen. Het was mijn taak om Adam te prikkelen en te steunen, maar op dit moment lukte dat me allemaal niet omdat hij zich in zijn schulp had teruggetrokken en zich vreselijk afstandelijk opstelde. Dat vond ik best een angstaanjagend idee.
Ik ging nogmaals naast Adam staan om te kijken of hij echt sliep, wat zonder meer het geval was. Zijn handen lagen met de palmen naar boven gekeerd achter hem op het bed; zijn armen waren boven zijn hoofd geheven alsof hij zich overgaf, en zijn blonde haar viel over een van zijn oogleden. Ik stak mijn hand uit om de lok opzij te schuiven. Adam werd niet wakker. Ik liet mijn vinger wat langer op zijn zachte huid liggen. Die ochtend had hij zich niet geschoren, en er glinsterden wat nauwelijks zichtbare stoppels in het licht. Zijn lippen waren op elkaar geklemd; hij pruilde, zoals hij wel vaker deed wanneer hij geconcentreerd bezig was. Ik moest erom glimlachen.
Op dat moment verscheen Maureen in de deuropening. Ze klopte zachtjes om mijn aandacht te trekken. Ik schrok zo dat ik mijn hand terugtrok, alsof ik betrapt was bij iets vreselijks. Ik vroeg me af hoe lang Maureen daar al stond. Ze glimlachte naar me op een manier die suggereerde dat ze had gezien hoe teder ik Adam had aangeraakt. Ik liep opgelaten naar de deur.
‘Sorry dat ik je moet storen, maar dit zijn de extra dekens waar Adam om vroeg.’
Ze waren voor de bank bedoeld, dus legde ik ze op de bank.
Het was duidelijk dat Maureen er graag naar wilde vragen, maar in plaats daarvan zei ze: ‘Enne…’ Ze keek naar de slapende Adam. ‘Er was een telefoontje voor Adam.’
‘Volgens mij kunnen we hem nu maar beter niet storen,’ zei ik zachtjes. ‘Vertel hem er later maar over. Of was het iets dringends?’
‘Het was Maria.’
‘O.’
‘Ze heeft hem op zijn mobieltje geprobeerd te bereiken, maar hij neemt niet op. Ze wil graag weten of hij wil dat ze naar de begrafenis komt. Ze zei dat ze de nodige problemen hadden gehad en dat ze niet zeker wist of hij haar hier wou. Ze wil hem niet van streek maken.’
‘O…’ Ik keek naar Adam en probeerde te bepalen wat ik moest doen. De Adam in Dublin zou Maria hier hebben willen hebben. Deze Adam hier had haar nodig, maar dit was niet de Adam op wie Maria verliefd was geworden en voor wie ze nu weer begon te vallen. Ik wist zeker dat het beter was dat ze elkaar niet zagen totdat hij weer helemaal in vorm was. Als Maria hem zag zoals hij nu was, of als ze weer door hem behandeld werd zoals hij haar eerder had behandeld, zou ze linea recta terugrennen naar Sean. Ik zou het er later met Adam over moeten hebben, maar ik wist zeker dat hij het met me eens zou zijn. ‘Ik denk dat hij haar liever niet hier wil hebben, maar niet omdat hij kwaad op haar is. Geef dat alsjeblieft aan haar door.’
‘Oké. Dat zal ik aan haar doorgeven,’ zei Maureen vriendelijk. Ze wierp nogmaals een snelle blik op Adam. Het was duidelijk dat ze zich afvroeg: kan ik dit meisje vertrouwen? Kan ik het niet beter aan hemzelf vragen?
Toen ze het einde van de gang had bereikt, ging ik achter haar aan. Ik voelde me beter op mijn gemak als ik buiten gehoorsafstand van Adam met haar kon spreken.
‘Maureen…’ Ik wrong mijn handen. ‘We zijn geen… stelletje, Adam en ik. Het gaat de laatste tijd niet zo goed met hem. Hij heeft wat problemen op het persoonlijke vlak.’
Maureen knikte, alsof ze zich daar maar al te goed bewust van was.
‘Hij wil liever niet dat ik het erover heb. Ik weet zeker dat jij hem beter kent dan ik, maar ik probeer… hem te helpen. Ik probeer hem al de hele week te helpen. In het begin dacht ik dat het werkte. Ik weet niet hoe hij zich normaal gedraagt, maar in de dagen na onze eerste ontmoeting leek hij… positiever ingesteld. Nu is hij weer terug bij af. Al is het natuurlijk nooit makkelijk om iemand te verliezen…’
‘Heb je meneer Basil ontmoet?’
‘Ja.’
‘Nou, dan begrijp je me waarschijnlijk wel als ik zeg dat we niet bepaald close waren, al heb ik vijfendertig jaar voor hem gewerkt.’
‘Hetzelfde zou je over zijn zoon kunnen zeggen.’
Maureen tuitte haar lippen en knikte. ‘Ik weet zeker dat je dit niet verder vertelt, maar Adam’ – ze begon zachter te praten – ‘is altijd al gevoelig geweest. Hij heeft het zichzelf nooit makkelijk gemaakt. Hij heeft altijd moeite gehad om dingen los te laten, zelfs heel kleine dingetjes. Ik heb geprobeerd er voor hem te zijn, maar Adam heeft het altijd prettig gevonden om dingen alleen te verwerken, zonder erover te praten, en meneer Basil… nou, meneer Basil was meneer Basil.’
‘Ik begrijp het. Dankjewel voor de informatie. Ik verzeker je dat ik die met niemand zal delen. Ik heb letterlijk de hele week mijn ogen niet van hem af gehouden,’ legde ik uit.
‘De meeste vrouwen kunnen hun ogen niet van hem af houden.’ Ze glimlachte, en ik kon mijn blos niet onderdrukken.
‘Om redenen die ik nu even niet kan uitleggen, wil ik hem liever niet alleen laten. Vandaar deze slaapkamersituatie. Maar nu moet ik echt even ergens naartoe, en ik vroeg me af – zou jij misschien een oogje in het zeil voor me kunnen houden? Je hebt het vast ontzettend druk met alle voorbereidingen voor morgen, maar ik blijf maar een uur weg. Als je het niet erg vindt?’
Vóór de slaapkamerdeur zette ik een stoel voor Maureen neer, zodat Adam zich niet rot zou schrikken als hij haar straks op de bank aan het uiteinde van zijn bed zag zitten.
‘Bel me alsjeblieft als hij wakker wordt, naar de wc gaat, wat dan ook.’ Ik wierp een bezorgde blik op Adam in bed. Ik wist niet zeker of ik hem veilig alleen kon laten.
‘Het komt allemaal wel in orde.’ Maureen legde zorgzaam haar hand op mijn arm.
‘Oké,’ zei ik zenuwachtig.
‘Ze had gelijk,’ zei Maureen.
‘Wie?’
‘Maria. Ze vroeg me of Adam hier met een vrouw was. Een knappe vrouw die voor hem leek te zorgen.’
‘Vroeg ze dat echt?’
‘Ja.’ Maureen knikte.
‘En wat heb je gezegd?’
‘Dat ze Adams zaken maar met Adam zelf moest bespreken.’
Ik slaagde erin haar een zwak glimlachje toe te werpen. ‘Dankjewel.’
* * *
Ik trof Pat in de keuken aan, waar hij net zijn tanden in een boterham met ei zette. Ik zag nu al huizenhoog op tegen het ritje alleen met hem; eerst snelheid, en nu ook nog eens een ei. Ik probeerde beleefd te wachten tot hij uitgegeten was, maar ik bleef zenuwachtig door de keuken ijsberen, in de wetenschap dat Adam zonder mij boven was.
‘Al goed,’ zei Pat. Hij propte de tweede helft van zijn boterham in zijn mond, duwde zijn stoel naar achteren, dronk zijn kopje thee leeg en stond op. Toen pakte hij de autosleutels en liep naar de auto.
Mary Keegan, de rechterhand van Dick Basil, woonde twintig minuten verderop op een indrukwekkend stuk land. Toen niemand de deur opendeed, stuurde Pat me in de richting van de stallen, om vervolgens zelf weer terug te keren naar de veel te warme, naar eierscheten ruikende auto, waar de radio keihard op het sportkanaal stond. Hij had gelijk: Mary was inderdaad bij de stallen. Ik ging bij het hek staan en keek naar de elegante vrouwelijke ruiter die over een hindernisbaan reed.
‘Dat is Lady Meadows,’ zei een stem achter me. Toen ik me omdraaide, zag ik Mary. Ze was gekleed voor de gelegenheid: laarzen en een warm fleece jack met een bodywarmer erover.
‘Ik dacht dat ik naar jou stond te kijken.’
‘Naar mij? Welnee,’ zei ze lachend. ‘Ik heb helemaal geen tijd om zo goed te worden. Ik kan alleen een ochtendgalopje doen en zo af en toe een jacht. Ik hou van jagen.’
‘Is Lady Meadows het paard of de vrouw?’
‘Het paard,’ zei ze lachend. ‘De vrouw heet Misty en is een professionele springruiter. De vorige keer heeft ze bijna de Olympische Spelen gehaald, maar haar paard Medicine Man brak tijdens een trainingssessie zijn been. Volgende keer misschien beter.’
‘Wat woon je hier prachtig, zeg. Hoeveel paarden heb je?’
‘Twaalf. Niet allemaal van ons, maar het helpt wel met het betalen van de rekeningen. Binnenkort gaan we uitbreiden. Als het aan haar ligt, gaan we zelfs paarden fokken.’
‘Is het jouw droom om hier fulltime te zijn?’
‘Fulltime? Nee. Hoezo? Kom je van Basil om me te ontslaan?’ Ze probeerde het te doen overkomen alsof ze een grapje maakte, maar ik kon duidelijk aan de angst in haar ogen zien dat ze zich zorgen maakte.
‘Nee, eerder het tegenovergestelde juist.’
Mary zag eruit alsof ze geïntrigeerd was.
We maakten ons gesprek af in wat een lekker warme bungalow had moeten zijn, maar aangezien de deur maar open en dicht bleef gaan omdat de stalknechten af en aan bleven lopen, was er maar bitter weinig warmte in het huis. Mary hield haar jas aan; ikzelf deed hetzelfde. Ik dronk zo veel mogelijk hete thee en warmde mijn handen aan de mok terwijl ik op een bank zat die onder de dierenharen zat, omringd door drie honden, waarvan er een lag te slapen en een tweede, die duidelijk naar buiten wilde, onrustig rond bleef drentelen en aan muren bleef snuffelen, op zoek naar een uitweg. De derde zat bij Mary op schoot en bleef me het hele gesprek lang aankijken, zonder ook maar één keer met zijn ogen te knipperen, wat me nogal in verlegenheid bracht. Mary leek er allemaal niets van te merken. Noch leek ze de kou op te merken, of het hondenhaar dat ik uit mijn mok viste. Ik wist niet of dat kwam doordat ze eraan gewend was of vanwege mijn voorstel.
Ze deed alsof ze zo haar twijfels had, maar het was duidelijk dat ze geïnteresseerd was. ‘En daar heb je samen met Adam aan gewerkt?’
‘Ja.’ Het was maar een halve leugen. ‘Zelf kon hij er vandaag niet bij zijn omdat hij zoveel moet regelen voor de begrafenis.’ Ik dacht aan Adam in zijn huis, aan de manier waarop hij op dat moment in het donker met de dekens over zijn hoofd heen getrokken in bed lag.
‘En hij is blij met deze regeling?’ vroeg Mary perplex. ‘Hij is er blij mee dat hij niet bij het dagelijkse reilen en zeilen van het bedrijf betrokken is? En dat ik de beslissingen neem?’
‘Absoluut. Hij wordt bestuursvoorzitter, dus alle beslissingen zullen aan hem voorgelegd moeten worden, maar ik denk dat dit de beste oplossing voor de toekomst is. Iedereen met wie ik erover gesproken heb is er zeker van dat jij het bedrijf kunt runnen op de manier die meneer Basil voor ogen had. Je houdt van het bedrijf.’
‘Het was het eerste bedrijf waar ik na mijn eindexamen ging werken.’ Ze glimlachte. ‘Vroeger zaten ze in Dublin, maar toen verhuisden ze hiernaartoe. Het was een geweldige opsteker voor de omgeving. Dat is het trouwens nog steeds. Het eerste jaar heb ik alleen maar de telefoon opgenomen. Ik heb me geleidelijk aan opgewerkt. Maar eh…’ Ze schudde verward haar hoofd.
‘Wat is er?’
‘De oude meneer Basil zou het niet zo gewild hebben. Zijn gezin ook niet. Lavinia valt liever dood dan mij in haar positie te zien. De familie Basil houdt dingen graag binnen de familie.’ Ze sprak geen kwaad woord over iemand, daar was ze te professioneel voor, maar ik kon tussen de regels door lezen, en dat kwam overeen met wat Adam had gezegd. Hij voelde druk van zijn bedrijfsfamilie, omdat niet zij, maar hij de baan zou krijgen.
‘Zolang de familie van zijn oom er maar niet bij betrokken is,’ voegde ik eraan toe.
‘O ja, natuurlijk,’ zei Mary instemmend. ‘De baan gaat toch niet naar Nigel, hè?’ vroeg ze bezorgd.
‘Dat is wel het laatste wat Adam wil. En van Lavinia heb je volgens mij niks te vrezen.’
‘Weet je zeker dat Adam hier blij mee is?’ vroeg ze nogmaals perplex.
Ik draaide om het antwoord heen. ‘Als je het niet erg vindt dat ik het vraag, waarom heb je zulke twijfels over deze oplossing? Ik dacht dat het wel duidelijk was dat Adam de baan niet wil.’
‘Ach ja, dat idee had ik natuurlijk wel, maar ik dacht dat daar misschien verandering in zou komen als meneer Basil eenmaal dood was. Ik dacht dat hij het dan misschien anders zou zien. Het is moeilijk om je werk te doen als meneer Basil de hele tijd over je schouder meekijkt; hij geeft je nauwelijks de tijd om na te denken, en vervolgens wordt hij woest omdat je niet nadenkt. Ik dacht dat Adam wel op zijn eigen manier de leiding over zou willen nemen.’ Ze haalde haar schouders op. ‘Ik dacht dat hij eerder een probleem met zijn vader had dan met het bedrijf. En in de korte tijd dat hij het werk heeft gedaan, heeft hij bewezen dat hij er goed in is. Hij had best goede ideeën – en geloof me, we kunnen best wat vers bloed gebruiken. Het zou hartstikke jammer zijn als hij de baan niet aannam. Maar goed, zoals je zelf al zei, als hij het echt zo wil…’ Ze keek me aan alsof ze me niet geloofde.
Dat bracht me weer helemaal opnieuw in verwarring.
Op dat moment begon mijn telefoon te rinkelen.
Het was Maureen. ‘Hij is wakker.’
* * *
Ik hoefde niet tegen Pat te zeggen dat hij flink gas moest geven; hij reed uit zichzelf al ruim 160 kilometer per uur op weggetjes waar ik zelf nauwelijks honderd kilometer per uur zou doen. Toen ik bij het huis aankwam, verwachtte ik Adam buiten of beneden aan te treffen, maar in plaats daarvan bleek hij zich nog steeds in zijn slaapkamer te bevinden, waar hij een knalrood aangelopen Maureen zover probeerde te krijgen dat ze hem naar buiten liet.
‘Schuif de sleutels onder de deur door, Maureen,’ zei Adam op duidelijk ongeduldige toon.
‘Eh, ik weet niet of dat wel past,’ zei ze zenuwachtig. Ze sloeg stilletjes wanhopend haar handen voor haar gezicht. Toen ze mij de trap op hoorde komen, keek ze me opgelucht aan. ‘Hij heeft gedoucht, en toen had hij honger, dus heb ik hem lunch gebracht en de deur op slot gedaan,’ fluisterde ze paniekerig. ‘Hij bleef maar zeggen dat hij graag een eindje wou gaan lopen.’
‘Waarom heb je hem dat niet gewoon laten doen?’
‘Je zei dat ik hem niet uit het oog mocht verliezen!’
‘Je had achter hem aan kunnen lopen.’
Ze sloeg haar handen voor haar open mond. Daar had ze duidelijk niet aan gedacht. Ik voelde mijn mondhoeken trillen.
‘Hij is hartstikke boos,’ fluisterde Maureen.
‘Geeft niet. Hij kan zijn woede op mij uitleven.’ Ik ging hardop verder: ‘Al goed, Adam. Ik ben er nu. Ik help je wel.’
Ik stak de sleutel in het slot en rammelde eraan alsof ik moeite had de sleutel om te draaien. Tegelijkertijd bleef Adam ongeduldig de kruk op en neer duwen.
‘Hou op, Adam! Ik probeer je…’ Op dat moment viel de sleutel in het slot, waarna de deur openvloog. Ik was zo verrast door de kracht waarmee hij werd opengeslagen dat ik geen tijd had om me uit de voeten te maken. Adam stormde als een vrijgelaten stier naar buiten, en terwijl hij me voorbijraasde, werd mijn schouder onbedoeld zijn doelwit, maar hij was te nijdig om stil te staan en zijn excuses aan te bieden. Het was Maureen die me opving toen ik een meter achteruitvloog.
‘O jee, gaat het, lieverd?’
Ik voelde de pijn pas later. Op dat moment maakte ik me meer zorgen om Adam, die met stoom uit zijn oren de trap af rende. Ik zette de achtervolging in.
‘Ik wil graag alleen zijn,’ zei hij terwijl hij met grote stappen het huis uit beende en naar links liep, naar een pad langs het meer.
Zijn benen waren zoveel langer dan de mijne dat ik moest rennen om hem bij te houden. Een paar flinke passen, dan weer even rennen, dan weer een paar snelle passen, dan weer even rennen. Al snel was ik enigszins buiten adem, zowel van het rennen als uit lichte angst dat Adam compleet losgeslagen was.
‘Je weet best dat ik je niet alleen kan laten,’ zei ik. Ik rende een stukje, liep eventjes, en begon toen weer te rennen om niet al te ver achterop te raken.
‘Nu even niet, oké?’
Ik bleef achter hem aan rennen. Ik wilde niets tegen hem zeggen waar hij zich aan zou ergeren, maar ik bleef wel bij hem, stil maar aanwezig. Niet dat mijn aanwezigheid hem ervan zou weerhouden zichzelf iets aan te doen. Hij was sterk – daarvan was mijn kloppende schouder het bewijs. Ik volhardde echter in mijn taak. Ik mocht hem niet opgeven. Ik mocht hem niet alleen laten. Ik mocht hem niet…
‘CHRISTINE!’ gilde hij recht in mijn gezicht. ‘LAAT ME MET RUST!’
Hij was zo plotseling stilgestaan dat ik compleet overrompeld werd. Hij schreeuwde zo hard dat zijn woorden over het meer echoden, in mijn hoofd nagalmden, mijn oren pijn deden en mijn hart in mijn keel deden bonzen. Mijn adem stokte in mijn keel bij het zien van de woede in zijn ogen, de ader die in zijn voorhoofd op en neer ging, de aderen die in zijn nek uitstaken, en zijn tot vuisten gebalde handen, waarmee hij me zonder zich ervan bewust te zijn bedreigde. Ik voelde me als een kind dat net door een volwassene is uitgescholden – datzelfde verbaasde, kwetsbare, opgelaten gevoel. En ik voelde me ineens alleen, zo vreselijk alleen. Adam draaide zich om en stormde ervandoor. Daarop stortte ik in. Ik liet me op mijn hurken zakken en sloeg naar adem happend mijn handen om mijn knieën. Toen begon ik te huilen, en voor de afwisseling deed ik eens geen poging om op te houden.
Ik liet hem gaan.