24 Eén gemakkelijke manier om in je wanhoop te zwelgen

 

 

Om halfzes ’s ochtends was ik weer terug in onze suite in het Morrison Hotel, uitgeput en compleet leeg. Het liefst was ik meteen weer in bed gaan liggen naast het warme, sterke lichaam van Adam, om me veilig te voelen en me weer door Adam op te laten laden met liefde, vreugde, geloof en goedheid. Dat was ook wat ik verwachtte te doen, maar toen ik onze suite binnenliep, bleek Adam al op te zijn.

Zodra ik hem zag, moest ik glimlachen en voelde ik me meteen een stuk beter. Ik hoefde hem alleen maar te zien om weer op te knappen. Zodra ik de kamer echter inliep, zag ik zijn gezichtsuitdrukking, waarop mijn glimlach op slag verdween. Er begonnen alarmbellen af te gaan in mijn hoofd. Ik herkende spijt als ik een spijtig gezicht zag. Sinds ik met Barry getrouwd was, had ik elke keer dat ik in de spiegel keek een spijtig gezicht gezien. Ik bereidde me mentaal voor, wapende mijn hart en trok een muur om mezelf op ter voorbereiding op de aanval. Mijn ijskoninginnenverdedigingsmechanisme trad in werking.

‘Je hebt gehuild,’ zei Adam.

Ik keek naar mijn spiegelbeeld in de spiegel in het halletje en zag dat ik er vreselijk uitzag. De kleren die ik in de gauwigheid had aangetrokken pasten voor geen meter bij elkaar, mijn haar was niet geborsteld, ik droeg geen make-up, ik had een rode neus en er zaten vlekken op mijn huid. Ik zag er niet bepaald appetijtelijk uit. Ik stond net op het punt om Adam over Simon te vertellen toen het begon.

Het begon met een blik, en toen wist ik het al. Ik wist het al voordat hij de woorden uitsprak, en voelde me meteen een vreselijk onmens omdat ik misbruik had gemaakt van een zieke man. Ik wilde het moment het liefst meteen achter de rug hebben, zodat ik mijn tas kon pakken en beschaamd kon afdruipen naar Clontarf. Had ik dan niets geleerd van mijn ervaring met Simon Conway? Wat had ik Adam aangedaan? Hij zag er vreselijk uit. Had ik al het goede werk dat hij zelf had verricht ongedaan gemaakt en hem in verwarring gebracht en ervoor gezorgd dat hij van zichzelf walgde? Voelde hij zich dankzij mij nu zo gedesoriënteerd dat hij meteen terug zou gaan naar de brug onder ons raam? Hoe kon ik hem onder deze omstandigheden alleen laten? In deze toestand? Zelfs als hij me vróeg hem alleen te laten?

‘Het was niet… We hadden nooit… Ik had nooit…’ probeerde hij het gesprek op gang te krijgen. ‘Ik neem de volledige verantwoordelijkheid op me,’ zei hij ten slotte. ‘Het spijt me, Christine. Ik had nooit… zo naar je toe mogen komen.’

‘Nee, ik had zelf beter moeten weten.’ Ik slikte. Mijn stem klonk hees, alsof hij een lange weg had moeten afleggen om uit mijn mond te komen. ‘Jij hebt Maria, het grote feest, je grote dag en spannend nieuws over je baan dat je met de rest van de wereld moet delen, dus maak je vooral geen zorgen om mij.’ Ik hielp hem de woorden uit te spreken: ‘Laten we gewoon vergeten wat er is gebeurd. En alsjeblieft…’ Ik legde mijn hand op mijn borst en zei met overslaande stem: ‘Vergeef me. Ik bied je mijn welgemeende excuses aan omdat ik zo…’ Schadelijk ben? Je zo nodig heb? Zo egoïstisch ben dat ik zo nodig in mijn eigen behoeften moest voorzien terwijl ik eigenlijk de jouwe voor ogen had moeten houden? Waar moest ik in vredesnaam beginnen?

Hij zag er verdrietig uit.

‘Het was een vergissing.’ Ik probeerde hem met opgeheven hoofd aan te kijken, maar hoe deed je zoiets? Ik voelde me vreselijk slecht op mijn gemak. ‘Sorry,’ fluisterde ik terwijl ik snel naar de slaapkamer liep. ‘Ik wil je eigenlijk niet alleen laten, voor het geval dat…’

‘Met mij gaat het prima,’ zei hij. Hij was duidelijk doodmoe en uitgeput, maar toch geloofde ik hem. Hij zou er niets aan hebben als ik nu bij hem bleef. Ik zou het risico moeten nemen om hem alleen te laten.

‘Zie ik je later nog?’ vroeg hij. ‘Op mijn feestje?’

Ik verstijfde. ‘Wil je dan nog steeds dat ik kom?’

‘Natuurlijk.’

‘Adam, je hoeft niet te…’

‘Ik wil dat je erbij bent,’ zei hij resoluut, waarop ik knikte. Ik hoopte nu dat Maria het plaatje af zou maken, zodat Adam mijn aanwezigheid niet zo hard nodig zou hebben als hij blijkbaar dacht dat hij haar nodig zou hebben.

Het was een wonder dat ik pas in tranen uitbarstte toen ik eenmaal thuis in mijn appartement was.

 

* * *

 

Met mijn hoofd onder het dekbed hield ik me in bed verborgen en negeerde ik de telefoon, de deur en de hele wereld. Ik wilde dat ik het allemaal ongedaan kon maken. Aan de andere kant wilde ik dat echter ook weer niet, zo goed was onze nacht samen geweest, zo ongelofelijk. Ik had nog nooit zoiets meegemaakt. Het was meer dan alleen goede seks geweest. Adam had zich teder en liefdevol opgesteld, en ik had echt een band gevoeld. Hij was heel zelfverzekerd en overtuigd te werk gegaan, alsof hij wist dat hij met iets goeds bezig was. Hij had geen moment geaarzeld, en had me niet één keer aarzelend gekust of aangeraakt. En mocht ik zelf op een gegeven moment een fractie van een seconde hebben getwijfeld, dan had ik aan één blik in zijn ogen, één kus genoeg gehad om te weten dat waar wij mee bezig waren het allerjuiste en allernatuurlijkste ter wereld was. Het was compleet anders geweest dan de onenightstands die ik eerder had gehad. Het was een tedere ervaring geweest; we hadden echt de liefde bedreven, alsof het dankzij onze geschiedenis echt iets betekende en alsof er woordeloze beloften voor de toekomst werden gemaakt. Althans, zo had het voor mij gevoeld. Maar misschien was Adam gewoon een vreselijk goede minnaar en ik een naïeve trut.

Ik negeerde mijn telefoon en mijn deur, maar dat wilde dus niet zeggen dat iemand überhaupt de moeite nam om me op te bellen. Dat wist ik, want ik controleerde het regelmatig. Mijn mobieltje lag naast me onder het dekbed, en aangezien ik het heel bewust lag te negeren, moest ik dus voortdurend controleren wie ik precies aan het negeren was. Niemand dus. Het was echter zaterdagochtend, en de meeste mensen hadden helemaal geen zin om te sms’en, omdat ze ofwel nog in bed lagen of iets met hun gezin aan het doen waren. Zelfs Adam liet niets van zich horen. Het was de eerste keer in twee weken dat ik niet bij hem was, en ik miste hem verschrikkelijk. Het voelde als een leegte in mijn bestaan.

Op dat moment werd er aangebeld.

Even dacht ik dat Adam voor de deur zou staan met zijn hart in zijn handen, of beter nog, met zijn hart op een lelieblad dat hij aan mij zou aanbieden, en daar voelde ik me een stuk lichter van. Maar vanbinnen wist ik best dat het niet Adam was die op dat moment voor de deur stond.

Er werd opnieuw aangebeld, wat, nu ik er eens over nadacht, eigenlijk best vreemd was, aangezien niemand wist dat ik hier woonde, afgezien van mijn naaste familie en een paar goede vriendinnen. De meeste van mijn vriendinnen hadden het druk met hun nieuwe, jonge gezinnen, of lagen nu met een kater in bed. Tenzij het natuurlijk Amelia was. Ik wist dat die de avond ervoor de droefheid in mijn stem had opgemerkt, en het zou me niks verbaasd hebben als ze voor de deur had gestaan met twee koppen koffie en een zak cakejes in haar hand, klaar om me op te beuren. Dat had ze in het verleden wel vaker gedaan. Op dat moment werd er opnieuw aangebeld, en het idee van koffie en medeleven stond me dusdanig aan dat ik mijn dekbed van me af gooide en mezelf naar de deur sleepte, zonder me iets aan te trekken van hoe ik eruitzag. Ik trok de deur open, in de verwachting dat ik een schouder zou treffen waar ik op uit kon huilen, maar in plaats daarvan werd ik geconfronteerd met Barry.

Hij zag er nog verbaasder uit om mij te zien dan ik om hem te zien, ondanks het feit dat hij vier keer had aangebeld.

‘Ik dacht niet dat je thuis zou zijn,’ zei hij terwijl hij me van top tot teen in zich opnam.

Ik trok mijn vest strakker om me heen. ‘Waarom bleef je dan aanbellen?’

‘Geen idee. Ik had toch al dat hele eind gelopen.’ Hij haalde zijn schouders op. Hij nam me nogmaals in zich op, en het was duidelijk dat hij niet onder de indruk was van wat hij zag. ‘Wat zie je er vreselijk uit, zeg.’

‘Zo voel ik me ook.’

‘Nou, dat krijg je ervan,’ zei hij kinderachtig.

Ik rolde met mijn ogen. ‘Wat zit er in de doos?’

‘Een paar spullen van je.’

Het zag er eerder uit als een voorwendsel om me op te zoeken en lastig te vallen. Opladers voor telefoons die ik al jaren eerder had weggegooid, een koptelefoon, een paar lege cd-hoesjes.

‘Ik wist dat je dit terug zou willen,’ zei hij. Hij schoof de troep opzij en haalde het sieradendoosje van mijn moeder tevoorschijn.

Ik barstte onmiddellijk in huilen uit en sloeg mijn handen voor mijn ogen. Barry schrok ervan en had duidelijk geen idee wat hij met de situatie aan moest. Vroeger was het altijd zijn taak geweest om me te troosten, zoals het mijn taak was geweest om dat toe te staan en daar zelfs naar te verlangen, maar nu stonden we als twee vreemdelingen tegenover elkaar – behalve dan dat twee vreemdelingen aardiger tegen elkaar zouden zijn geweest. Nu keek hij me alleen maar aan terwijl ik stond te huilen.

‘Dankjewel,’ snufte ik, terwijl ik mezelf weer een beetje bij elkaar probeerde te rapen. Ik nam de doos van hem aan, waarna hij slecht op zijn gemak voor me bleef staan en duidelijk geen idee had wat hij met zijn zenuwachtige handen aan moest nu hij niets meer had om die achter verborgen te houden. Dus stak hij zijn handen maar in zijn zak.

‘Wat ik ook nog wou zeggen…’ begon hij.

‘Nee, Barry, alsjeblieft niet,’ zei ik slapjes. ‘Ik geloof echt niet dat ik nog meer kan aanhoren van wat jij allemaal te zeggen hebt. Het spijt me, eerlijk waar. Het spijt me verschrikkelijk, echt meer dan je je voor kunt stellen, dat ik je pijn heb gedaan. Wat ik jou aangedaan heb was afschuwelijk, maar ik kon mezelf niet dwingen om evenveel van je te houden als je verdient. We pasten gewoon niet bij elkaar, Barry. Ik weet niet hoe ik anders sorry moet zeggen, ik weet niet wat ik nog meer had kunnen doen. Had ik dan maar gewoon bij je moeten blijven? Dan zouden we ons uiteindelijk allebei doodongelukkig hebben gevoeld. Jezus…’ Ik wreef ruw in mijn prikkende ogen. ‘Ik weet best dat ik hier de kwaaie pier ben, Barry. Het spijt me. Het spijt me. Nou goed?’

Hij slikte en zweeg toen even. Ik bereidde me mentaal voor op nog zo’n afschuwelijk pijnlijke opmerking. In plaats daarvan mompelde hij echter: ‘Ik wou gewoon zeggen dat het me speet.’

Dat was nogal een verrassing voor me.

‘Wat spijt je?’ zei ik. Ik kon de woede in me op voelen borrelen, ook al probeerde ik hem te onderdrukken. ‘Dat je Julies auto aan gort hebt geslagen? Dat je onze gezamenlijke rekening hebt geplunderd? Dat je mijn vriendinnen beledigd hebt? Want ik weet best dat ik jóu pijn heb gedaan, Barry, maar ik heb er tenminste geen andere mensen bij betrokken!’

Hij keek de andere kant op. Zijn excuus leek nu weggeëbd te zijn. ‘Nee, dat niet,’ zei hij kwaad. ‘Daar heb ik echt geen greintje spijt van.’

Ik stond versteld van zijn lef.

Op iets kalmere toon ging hij verder: ‘Het spijt me van die voicemail. Dat had ik nooit mogen zeggen. Dat was best wel fout van me.’

Mijn hart ging woest tekeer. Hij kon maar één voicemail bedoelen – de voicemail die ik niet had gehoord, die Adam wel had gehoord en vervolgens had gewist.

‘Welke voicemail, Barry? Je hebt er nogal wat voor me achtergelaten.’

Hij slikte. ‘Die over je moeder, oké? Dat had ik nooit mogen zeggen. Ik wou je gewoon even verschrikkelijk pijn doen. En ik weet dat dat je ergste angst is, dus…’

Hij liet een stilte vallen, waarin ik het raadsel probeerde op te lossen. Na een opgelaten adempauze was ik eruit, en toen realiseerde ik me dat ik het eigenlijk al die tijd wel had geweten. Soms kun je iets weten zonder te weten dat je het weet.

‘Je zei dat ik zelfmoord zou plegen, net als mama,’ zei ik met bevende stem.

Hij had het fatsoen om er beschaamd uit te zien. ‘Ik wou je pijn doen.’

‘Nou, daar zou je aardig in geslaagd zijn,’ zei ik somber. Ik dacht aan Adam, die naar dat bericht had zitten luisteren. Hij wist dus dat mijn moeder zelfmoord had gepleegd, en dat ik me op die sombere, deprimerende dagen waarop iedereen tegen me zei dat ik zo op mijn moeder leek stiekem bezorgd afvroeg of ik misschien niet een beetje te veel op haar leek. Een geheim dat ik ooit met mijn man had gedeeld, en dat me nu bleef achtervolgen, ook al wist ik inmiddels dat ik in dat opzicht niet op mijn moeder leek. Mijn moeder had haar hele leven lang aan ernstige depressies geleden. Al sinds ze een tiener was, had ze de deur plat gelopen bij ziekenhuizen en therapeuten. Toen ze uiteindelijk niet in staat was gebleken om de demonen in haar hoofd te verslaan, had ze zichzelf op mijn vierde van het leven beroofd. Ze was een denker en een dichteres geweest, iemand die zich aan één stuk door zorgen had gemaakt. En van alle gedachten en gedichten die ze in haar leven op papier had gezet terwijl ze haar raadselachtige hoofd probeerde te doorgronden, was er één waaraan ik me had vastgeklampt en die ik me had toegeëigend: de alinea die ik had voorgelezen op de begrafenissen van Amelia’s moeder en Adams vader.

Zelfs als kind had ik altijd al geweten hoe mijn moeder de wereld had verlaten. Tegen mijn puberteit kreeg ik voortdurend van mensen te horen dat ik zo ontzettend veel op haar leek, wat ik maar een angstaanjagend idee vond. Ik was als de dood voor de woorden ‘Wat lijk je toch op je moeder’. Later, toen ik eenmaal volwassen was en mezelf beter had leren kennen, had ik beseft dat ik niet mijn moeder was, en dat ik andere keuzes kon maken dan mijn moeder.

‘Maar goed…’ zei Barry. Hij deed een stap naar achteren.

Ik wist niet wat ik verder nog moest zeggen. Hij liep de trap op naar de begane grond, en ik begon de deur achter hem dicht te trekken.

‘Trouwens, je had gelijk over ons,’ hoorde ik hem plotseling zeggen. ‘We waren geen spannend of romantisch stel. We gingen nooit eens ergens naartoe, en waarschijnlijk zouden we dat ook nooit gedaan hebben. We hadden geen lol met elkaar, zoals Julie en Jack, en we maakten geen wereldreizen, zoals Sarah en Luke. Waarschijnlijk zouden we ook nooit vier kinderen hebben gekregen, zoals Lucy en John.’ Hij hief zijn armen op. ‘Ik weet het niet, hoor, Christine. Ik vond het wel prima zoals het tussen ons ging. Het spijt me dat jij er anders over dacht.’ Zijn stem sloeg over, dus zweeg hij even. Ik deed de deur een stukje verder open zodat ik hem kon zien.

‘De hele maand wou ik zorgen dat je je doodongelukkig zou voelen, dat je de hel van dichtbij zou meemaken. Maar nu ik je zo zie, hoeft dat allemaal niet meer zo van me. Je ziet er nog erger uit dan ik.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Als je bij me weg bent gegaan omdat je dacht dat dit een verbetering zou zijn, waren we er blijkbaar erger aan toe dan ik dacht. Ik heb medelijden met je.’

Daar begon ik spontaan weer van te janken. Barry liep de straat op. Ik deed de deur dicht en ging terug naar bed om me voor de wereld verscholen te houden.

 

* * *

 

Een paar uur later lag ik nog steeds zonder een vin te verroeren in bed. Ik had honger, maar ik wist dat ik niets te eten in huis had, en ik voelde me zo rot en zag er zo beroerd uit dat ik ertegen opzag om naar de winkel te gaan.

Toen ging mijn mobieltje. Ik keek op het scherm om te zien wie ik nu moest negeren. Inspecteur Maguire. Nou, die wilde ik maar wat graag negeren. Het gerinkel hield op en begon toen weer opnieuw. Ik staarde met bonzend hart naar het plafond. Pas toen het gerinkel ophield, begon mijn hart weer normaal te kloppen. Toen mijn mobieltje uitgerinkeld was, zette ik het op de stiltestand.

Vervolgens werd er weer gebeld.

‘Laat een berichtje achter,’ gromde ik.

Ik stapte uit bed en voelde me duizelig toen ik opstond. Toen dacht ik aan Adam, waarop ik spontaan in de stress schoot. Stel nou dat hij iets gedaan had? Ik dook op mijn mobieltje af en drukte op het knopje waarmee je de laatste persoon die je had gebeld terug kon bellen.

‘Maguire,’ brulde de beller.

‘Met Christine. Alles oké met Adam?’

‘Adam?’

‘De man van de brug.’

‘Hoezo, ben je die kwijt dan?’

Een beetje wel, ja. Ik zuchtte echter van opluchting omdat er met hem blijkbaar niets aan de hand was.

‘Moet je horen, ik heb je nu in het Crumlin-ziekenhuis nodig. Gaat dat lukken?’

‘Crumlin?’ probeerde ik tijd te rekken. Dat was een kinderziekenhuis.

‘Ja, Crumlin,’ snauwde hij. ‘Gaat dat lukken? Nu meteen?’

‘Hoezo?’

‘Omdat ik het je vraag.’

Ik had geen idee wat ik ervan moest denken. ‘Ik kan niet… eh, het komt nu even niet zo gelegen.’ Ik probeerde een smoesje te verzinnen, maar dat kon ik ook weer niet over mijn hart verkrijgen. ‘Ik zit vandaag niet zo lekker in mijn vel.’

‘Nou, dan zorg je maar snel dat je je weer beter voelt, want ik heb hier iemand die zich nog veel beroerder voelt.’

‘Waar gaat dit over? Ik hoef nergens…’

‘Jezus, Christine,’ zei hij. Het kwam er bijna snikkend uit. ‘Ik heb je nu onmiddellijk hier nodig.’

‘Gaat het?’

‘Kom gewoon hiernaartoe,’ zei hij. ‘Alsjeblieft.’