20 Zo zorg je dat men nota van je neemt

 

Terwijl ik in het botenhuis zat en uitkeek over Lough Derg, ervoer ik een vreemd soort kalmte. De randen van het meer waren bevroren. De eenden die naar beneden vlogen, pikten even in het ijs en stegen vervolgens meteen weer op, alsof het zelfs voor hen te koud was, alsof hun honger die moeite niet waard was. Mijn neus drupte, dus haalde ik hem nog maar eens op. Ik had geen zin meer om mijn neus nog te snuiten, zo gevoelloos was hij. Mijn ogen waren rood en deden zeer. Als mijn tranen niet zo snel naar beneden waren gerold, waren ze nu vast bevroren geweest. Ik nam ook niet de moeite om mijn tranen weg te vegen. Soms rolde er eentje naar mijn lip; dan likte ik hem op en proefde ik het zout. Het was een raar gevoel. Ik zat met een hulpeloos gevoel te wachten op een daad waar ik me vierentwintig uur per dag verantwoordelijk voor had gevoeld, maar nu puntje bij paaltje kwam, wist ik dat ik niet in staat was om die daad tegen te houden. Daar was ik lichamelijk niet sterk genoeg voor. Ik had alleen mijn woorden en mijn kijk op het leven, maar deze keer wilde Adam die niet aanhoren.

Toen ik voetstappen achter me hoorde, begon mijn hart te bonzen. Waarschijnlijk kwamen ze me nu vertellen dat ze hem hadden gevonden. Misschien kwamen ze me zelfs wel arresteren – hadden ze die bevoegdheid? Had mijn falen niet indirect tot zijn dood geleid? Ik keek recht voor me uit, naar het donkere en stille maar o zo koude meer. In de stilte kon ik mijn onregelmatige ademhaling horen. Op dat moment kwam de zon achter de wolken vandaan. Ik keek omhoog naar het licht en had plotseling een optimistische gedachte. De voetstappen achter me waren langzaam; ze klonken absoluut niet paniekerig, en zelfs niet bedreigend. Ze stopten achter me en gingen toen rondom het botenhuis verder, totdat Adam ineens naast me stond.

Hij kwam naast me zitten. Ik stak mijn hand op om hem ervan te weerhouden nog dichter bij me te komen. Ik beet op mijn lip om een nieuwe tranenvloed tegen te houden, maar aangezien ik het gevoel had dat ik daar niet in zou slagen, wendde ik mijn gezicht maar van hem af.

Adam schraapte zijn keel maar zei in eerste instantie geen woord. Dat was de juiste manier om het aan te pakken; alleen al van het samen zitten en in elkaars gezelschap verkeren klaarde de lucht tussen ons op.

‘Het spijt me,’ zei hij, en hoewel hij er lang over had gedaan om het te zeggen, voelde het nog steeds onverwacht.

Ik gaf geen antwoord. Ik wist dat dat eigenlijk wel zo hoorde, maar ik had hem nog niet vergeven.

‘Waar ben je naartoe gegaan?’

‘Ik moest even wat stoom afblazen. Ik heb een paar hazen de stuipen op het lijf gejaagd en ervoor gezorgd dat een hert het in zijn broek deed.’

Ik kon het niet helpen. Er ontsnapte een zacht giecheltje.

‘Da’s beter,’ zei hij, zachter nu. ‘Ik vind het vreselijk om je te zien huilen.’ Hij stak zijn hand uit en veegde een verdwaalde traan van mijn wang. Ik deed mijn ogen dicht en voelde nog een traan neerbiggelen.

‘Hé,’ zei Adam. Hij schoof over de bank naar me toe en sloeg zijn arm om me heen.

Ik besloot niets te zeggen, omdat ik geen controle had over het brok in mijn keel. In plaats daarvan legde ik mijn hoofd op de schouder van Adam. Hij kuste de bovenkant van mijn hoofd.

‘Ik ben nooit mezelf wanneer ik hier ben,’ zei hij. ‘Ik verander in een humeurige, kwaaie… nou ja, dat heb je zelf ook gezien.’

Hij liet een stilte vallen. Ik deed geen poging om die op te vullen. Deze keer zou ik naar hem luisteren, zonder hem op weg te helpen.

‘En jij had beloofd dat je het aan niemand zou vertellen. Dat was een van de redenen waarom ik zo boos was.’

‘Wat zou ik aan niemand vertellen?’ Ik keek op om hem aan te kijken.

‘Je weet wel. Over afgelopen zondag.’

‘Dat heb ik aan niemand verteld.’

Hij keek me aan. ‘Christine, zit niet tegen me te liegen. Alsjeblieft niet. Niet jij. De hele wereld mag tegen me liegen, maar niet jij.’

‘Ik zit niet tegen je te liegen.’ Ik schoof een eindje bij hem vandaan. ‘Ik zou nooit tegen je liegen.’ En alsof ik dat wilde bewijzen, zei ik onmiddellijk: ‘Ik heb tegen Maureen gezegd dat ze tegen Maria moest zeggen dat ze niet naar de begrafenis moest komen. Ik dacht dat het beter was als ze je niet zo zou zien.’

Hij probeerde mijn gezicht af te lezen. ‘Maar daar heb ik het helemaal niet over.’

‘Weet ik. Maar dat is het enige wat ik je niet heb verteld. Plus iets wat ik je zo meteen ga vertellen. Maar afgezien van die dingen heb ik me helemaal aan mijn woord gehouden. Ik zou nooit tegen iemand zeggen hoe we elkaar hebben leren kennen.’

‘Wat ga je me zo meteen vertellen?’ zei hij fronsend.

‘Dat vertel ik je zo meteen wel.’

‘Vertel het me nu maar.’

‘Adam, aan wie denk je dat ik het heb verteld?’

‘Aan Maureen,’ zei hij, ineens behoorlijk gespannen.

‘Ik heb niets tegen haar gezegd.’

‘Ze heeft me in mijn kamer opgesloten.’

Ik kromp ineen. ‘Een paniekreactie. Ik had tegen haar gezegd dat ze een oogje in het zeil moest houden. Dat je een paar probleempjes had, en dat…’

‘Jezus, Christine!’ Hij schreeuwde niet zo hard als de vorige keer – ik dacht niet dat ik ooit nog iemand zo hard zou horen schreeuwen – maar het kwam er behoorlijk venijnig uit.

‘Dat is niet hetzelfde als het haar vertellen, Adam.’

‘Je hebt haar verteld dat er iets mis is.’

Nu was het mijn beurt om te ontploffen. ‘Denk je echt dat er iemand is die jou kent die zich níet realiseert dat er iets mis is? Echt hoor, Adam, denk er even goed over na. Denk je echt dat niemand iets aan je merkt? Dat niemand het erg vindt? Ik moest even het huis uit en ik durfde je niet alleen achter te laten. Maureen zei dat ze wel een oogje in het zeil zou houden. Ik wist niet dat ze je op zou sluiten!’

De woorden klonken zo grappig dat ik er ondanks mijn woede om moest glimlachen.

‘Zo grappig is het niet,’ zei Adam verbaasd.

‘Dat weet ik,’ zei ik instemmend, maar mijn mondhoeken bleven trillen. ‘Nou, misschien toch wel een beetje.’ Mijn glimlach werd alleen maar groter; hij weigerde zich te laten verjagen.

‘Ik ben blij dat jij er zo over denkt,’ mompelde Adam. Hij keek de andere kant op.

Ik wachtte tot mijn zenuwachtige giechel verdwenen was.

‘Wat wou je me verder nog vertellen?’

‘Ik ben vandaag naar Mary gegaan.’

‘Mary Keegan?’

Ik knikte. ‘Ik had een voorstel voor haar. Namens jou. Iedereen is het er toch over eens dat zij de rechterhand van je vader is, hè?’

Dat bevestigde hij.

‘Ik vroeg me af of dit zou werken. Jij wordt bestuursvoorzitter en houdt de leiding over het bedrijf, waardoor je in juridisch opzicht tegemoet komt aan de wensen van je opa. Mary wordt directeur. Op die manier runt zij het bedrijf, terwijl jij de leiding houdt door alle handtekeningen te zetten die gezet moeten worden. En dan kun je weer aan je baas vragen of je je baan bij de kustwacht terug mag. Je kunt toch tegelijkertijd bestuurslid zijn en een andere baan hebben, hè? Ik weet zeker dat hij dat begrijpt.’

‘Dus dan zou ik in het bestuur van Basil zitten en toch mijn baan houden.’

‘Net als Batman.’

Daar dacht hij over na.

‘Nou, een beetje meer vreugde mag best, hoor.’ Ik wierp een geïntrigeerde blik op hem. Ik had zijn problemen opgelost, maar blijkbaar was de kogel nog niet door de kerk. Hij voerde een innerlijke strijd. ‘Ben je het met me eens dat dit een oplossing voor je probleem zou zijn?’

‘Ja, absoluut. Dankjewel,’ zei hij afwezig.

Normaal gesproken is het zo dat hoe langer je zonder resultaat in dezelfde richting blijft duwen, hoe duidelijker het wordt dat je iets verkeerd doet. Ik begon te geloven dat ik misschien de verkeerde kant op stond te duwen. Ik dacht al de hele week na over de vraag hoe ik Adam onder de baan uit kon kon helpen waarvan hij zei dat hij hem haatte, maar blijkbaar had ik nog altijd geen pasklare oplossing.

‘Laten we een spelletje spelen,’ onderbrak ik zijn gedachten.

‘Jij en je eeuwige spelletjes,’ kreunde hij.

‘Wat doe je als je in je eentje bent en niemand je kan zien? En het mag niet iets walgelijks zijn,’ zei ik snel, aangezien ik aan zijn blik kon zien welke kant zijn gedachten opgingen.

‘Nou, helemaal niks dan,’ zei hij.

Ik lachte, blij dat hij weer bij de les was. ‘Ik bedoel: praat je tegen jezelf? Zing je onder de douche? Wat doe je zoal?’

‘Waar gaat dit naartoe?’

‘Geef gewoon antwoord.’

‘Gaat dit mijn leven redden?’

‘Reken maar dat het je leven gaat redden.’

‘Oké dan. Ja, ik zing onder de douche. Daar houdt het wel zo’n beetje mee op.’

Ik wist dat hij zat te liegen. Ik schraapte mijn keel. ‘Om je een voorbeeld te geven, als ik me verveel, zeg maar in een wachtkamer of zo, dan kies ik een kleur uit en tel ik hoeveel dingen in de kamer die kleur hebben. En dan kies ik een andere kleur uit en tel ik hoeveel dingen in de kamer die kleur hebben. De kleur met de meeste dingen wint.’

Hij draaide zich om om me aan te kijken. ‘Wat is dat nou weer voor een rare hobby?’

‘Wie zal het zeggen?’ zei ik lachend. ‘Iedereen houdt er rare gedachten op na, maar niemand geeft het ooit toe. Ik doe ook nog iets anders. Ik haal mijn tong langs mijn kiezen en tanden en tegelijkertijd moet ik ze dan allemaal tellen. Dat doe ik in de auto, als ik naar mensen zit te luisteren, enzovoorts.’

Hij wierp me een vreemde blik toe.

‘Of ik probeer ideeën voor mijn boek te verzinnen.’

Dat vond hij duidelijk interessant. ‘Wat voor boek?’

‘Het boek dat ik altijd al heb willen schrijven. Het boek dat ik ooit nog eens ga schrijven.’ Een tikje opgelaten trok ik mijn benen op en plaatste ik ze onder mijn kin. ‘Of misschien ook niet. Gewoon maar een rare droom die ik al een tijdje koester.’

‘Niks raars aan. Gewoon doen. Wat ben je van plan te schrijven? Erotica?’

Ik lachte. ‘Net als je grote vriendin Irma? Nee, een zelfhulpboek. Maar ik weet nog niet helemaal waarover.’

‘Absoluut doen,’ zei hij bemoedigend. ‘Je zou een hartstikke goede schrijfster zijn.’

Met blozende wangen glimlachte ik. Ik waardeerde de aanmoediging, die ik van Barry nooit had gekregen, en ik wist meteen dat ik het inderdaad zou proberen.

‘Ik rijm graag dingen,’ zei Adam plotseling.

‘Aha! Vertel op.’ Ik draaide me naar hem toe.

‘Geen kleine woordjes,’ zei hij verlegen. ‘Jemig, niet te geloven dat ik je dit zit te vertellen, zeg. Zelfs Maria weet hier niks vanaf.’

Eén-nul voor mij, dacht ik kinderachtig.

‘Niet “muis huis” of zo, maar ingewikkelde woorden zoals…’ – hij keek om zich heen – ‘“conifeer” doet mij onmiddellijk denken aan “hemisfeer”.’

‘Jezus, wat ben jij raar, zeg.’ Ik wierp hem een blik toe.

‘Hé, zeg!’

Ik begon te lachen. ‘Ik zit je gewoon voor de gek te houden. Cool, hoor.’

‘Daar is niks cools aan.’

‘Hé, onze geheime gedachten zijn vaak erg oncool.’

‘Is dat de boodschap die je me probeert duidelijk te maken?’

Ik keek naar het meer. ‘Wat zou je denken van een spelletje “Ik heb nog nooit…”? Mijn zusjes en ik speelden dat vroeger altijd in de auto als we op vakantie gingen.’

‘Wat zal je vader doodmoe van jullie zijn geworden.’

‘Volgens mij hielden we hem juist aangenaam wakker. Oké, begin jij maar. Ik heb nog nooit…’

‘Weet je, dit lijkt opmerkelijk veel op een van die “Zo-word-je-verliefd”-technieken van Elaine.’

‘Nou, misschien wil ik ook wel dat je verliefd wordt.’

Hij keek me zo indringend aan dat ik het vanbinnen voelde branden.

‘Op het leven,’ verklaarde ik mezelf nader. ‘Ik wil dat je van het leven houdt. Kom op, dus.’

‘Oké. Ik heb nog nooit…’ – hij moest er een tijdje over nadenken – ‘een lolly gegeten.’

‘Wát?’ barstte ik uit. ‘Leg uit!’

Hij lachte. ‘Wij mochten vroeger als kinderen nooit lolly’s omdat ze te gevaarlijk waren. Elke dag weer hoorden we over de gevaren van lolly’s: we zouden erin stikken, we zouden onze tanden erop stukbijten, of we zouden onszelf of iemand anders een oog uitsteken. Toen we eindelijk op een dag te horen kregen dat we er een mochten, moesten we er wel eerst netjes voor gaan zitten, want anders zouden we stikken en doodgaan. Zeg nou zelf, waarom zou je als kind na dat alles nog een lolly willen? Dus heb ik nog nooit een lolly gegeten. Alleen het idee staat me al tegen. Ik kan er niet tegen als ik kinderen lolly’s zie eten.’

Ik lachte.

‘Jouw beurt.’

‘Ik heb nog nooit…’ Ik wist wat ik wilde zeggen, maar ik wist niet zeker of ik het echt moest zeggen. Ik slikte. ‘Ik ben nog nooit… verliefd geweest.’

Hij keek me verbaasd aan. ‘Zelfs niet op je man?’

‘Ik dacht ik verliefd op hem was. Maar ik begin zo langzamerhand tot de conclusie te komen dat dat niet zo was.’

‘Hoe dat zo?’

We keken elkaar aan, en in stilte zei ik mentaal tegen hem: omdat het niet zo voelde als nu, maar in plaats daarvan zei ik: ‘Geen idee. Denk je dat onbeantwoorde liefde echte liefde is?’

‘De vraag stellen is hem beantwoorden, hè?’ zei hij langzaam.

‘Ja, maar als het niet wederzijds is, ervaart degene in kwestie dan echte, ware liefde?’

Daar dacht hij over na. Hij dacht er écht over na, en ik verwachtte een antwoord dat een weerspiegeling zou zijn van al dat denkwerk, maar het enige wat hij zei was: ‘Ja.’ Het was duidelijk dat hij aan Maria zat te denken, hoewel ik zeker wist dat Maria ontzettend veel van hem hield, ondanks haar slippertje met Sean.

‘Christine, waarom hebben we het hierover?’

Dat wist ik zelf eigenlijk ook niet. Ik kon me nauwelijks herinneren hoe we op het onderwerp waren gekomen. Ik had geprobeerd Adam af te leiden, maar in plaats daarvan was ik mijn eigen gedachten binnengewandeld.

‘Geen idee,’ zei ik huiverend. ‘Laten we naar binnen gaan voordat we aan alle kanten bevriezen.’

 

* * *

 

Aangezien we ons nu op Adams territorium bevonden, vroeg ik of hij me een rondleiding wilde geven. Ik wilde een idee krijgen van hoe zijn jeugd eruit had gezien en hoe zijn leven eruit zou zien als hij weer van Dublin hierheen zou verhuizen. Ik wilde weten wat hem hier zo raakte dat hij er een compleet ander mens van werd. Adam haalde een auto uit de garage, die een verzameling oldtimers en sportwagens herbergde, en reed met me naar de Basil-fabriek, twintig minuten verderop. Onderweg wees hij monumenten aan en plekken die hij associeerde met jeugdherinneringen.

‘Een van mijn ideeën was rondleidingen in de fabriek verzorgen. Daar kunnen we leuk aan verdienen,’ zei hij peinzend. ‘Ik heb het aan mijn vader voorgelegd, maar die was er niet zo over te spreken.’

‘Wat had je verder nog voor ideeën?’ Mary had gezegd dat hij een paar goede ideeën had gehad, wat ik intrigerend vond. Adam had altijd de indruk gewekt dat hij geen zier om het bedrijf gaf, maar sinds ik hier was, had ik ingezien dat hij misschien wel degelijk om het bedrijf had gegeven. Alleen had zijn vader hem steeds nul op het rekest gegeven.

‘Een pretpark.’

‘Echt waar? Net zoiets als Disney World?’

‘Nou, niet zo uitgebreid, maar misschien een kinderboerderij, een paar speeltuinen, een restaurant, iets in die trant. Andere bedrijven doen het ook, dat weet ik, en ik dacht dat de hele wijde omgeving ervan mee zou profiteren.’

‘Wat zei je vader ervan?’

Zijn gezicht vertrok en hij gaf geen antwoord. Hij zette zijn richtingaanwijzer aan om het fabrieksterrein op te rijden en op de plek van meneer Basil – die nu van hem was – te parkeren, maar daar stond al een auto.

‘Wat nou weer?’

‘Van wie is die auto?’

‘Ik heb werkelijk geen idee.’

Hij parkeerde ergens anders en we liepen naar binnen. Adam had een bezorgde uitdrukking op zijn gezicht, alsof het gewicht van de wereld weer op zijn schouders rustte, en ook alleen op zíjn schouders. Ik had zo’n gevoel dat ik mijn rondleiding wel kon vergeten toen ik zag wat er allemaal in het kantoor gaande was. Er was een vergadering aan de gang. Er was een hele tafel vol mannen in pak, geen spoor van Mary, en een onbekende vrouw in een broekpak die hof hield. De vrouw keek uit het raam van de bestuurskamer, zag Adam en kwam toen naar buiten. Alle mannen in pak keken haar na, om zich vervolgens tot hun buurman te wenden en stilletjes iets in diens oor te fluisteren voordat ze weer terugkwam.

‘Goh, Adam. Fijn dat je er ook bent.’

‘Lavinia,’ zei hij geschokt. ‘Wat doe jij hier?’

Ze omhelsden elkaar niet. Er was geen sprake van enige hartelijkheid.

‘Ik hoorde via via dat papa dood is. Had jij dat nog niet gehoord?’

Hij keek haar woest aan.

‘Ik geef leiding aan het bedrijf, Adam. Waar denk je dat ik mee bezig ben?’ zei ze gedecideerd.

‘Maar je woont in Boston. Je kunt helemaal geen leiding geven aan het bedrijf.’

‘We verhuizen weer terug. Maurice heeft ermee ingestemd zijn straf uit te zitten. Hij werkt mee met de politie – althans, dat gaat hij binnenkort doen. Eerst moeten we even wat dingen afhandelen.’ Ze glimlachte gespannen, maar haar ogen lachten niet mee.

‘Je bedoelt dat je hem hebt overgehaald om er in zijn eentje voor op te draaien,’ zei Adam beschuldigend.

Ze keek naar mij. ‘Is dit weer een nieuw grietje of heeft Maria eindelijk een nieuwe lippenstift?’

Hij negeerde de vraag. ‘Waar denk je dat je mee bezig bent, Lavinia?’

‘Iedereen weet dat papa wou dat ik leiding zou geven aan het bedrijf, dus geef ik nu leiding aan het bedrijf. Ik doe niets anders dan gehoor geven aan papa’s wensen. Iets wat jij nooit zou doen.’

‘Hij heeft die functie anders aan mij nagelaten.’

‘Jemig, je hoeft niet zo dramatisch te doen, hoor, Adam. Ik ben weer terug en alles is onder controle, dus jij kunt weer lekker terug naar Dublin om gewoon weer verder te gaan met je leventje daar. Iedereen weet dat je niks met het bedrijf te maken wilt hebben.’

Hij keek haar beheerst aan. ‘Dan weet iedereen meer dan ik.’

Ik voelde de richting van het gesprek veranderen, en op dat moment vielen alle stukje op hun plaats en wist ik dat ik deze keer volledig op koers lag.

 

* * *

 

Die nacht lagen we in dezelfde slaapkamer, ik in het grote bed en Adam op de bank aan het voeteneind. Terwijl ik naar zijn ademhaling luisterde, die regelmatig en ritmisch was, hield ik mijn adem in. Ik luisterde en ik hoopte; ik hoopte dat hij nog lang zou blijven doorademen, dat zijn hart zou blijven kloppen. Het leek wel alsof ik lag te genieten van het geluid van de levende Adam. Het werkte zo ontspannend voor me dat ik na een tijdje eindelijk los kon laten en rustiger begon te ademen. Ik weet niet zeker wie er het eerst in slaap viel, maar het geluid van zijn ademhaling, zo dicht bij me, voerde me zachtjes naar een zalige slaap, voor de eerste keer sinds lange tijd.