10 Zo maak je een omelet zonder de eieren te breken

 

‘Ik kom voor Adam Basil,’ zei ik toen ik het politiebureau van Clontarf binnenviel. Op weg naar het bureau had mijn toch al overvoerde geest zich beziggehouden met allerlei stel-nou-dat-scenario’s en vreselijke, angstaanjagende gedachten over wat Adam zichzelf misschien wel had aangedaan. Ik was er mentaal zo mee bezig geweest dat ik me niet eens meer kon herinneren hoe ik überhaupt bij het politiebureau was gekomen.

De politieman staarde vanachter zijn loket terug naar me. ‘Mag ik uw identiteitsbewijs zien?’

Ik schoof het door het luikje. ‘Is hij oké? Is hij gewond?’

‘Als hij gewond was, zou hij in het ziekenhuis liggen.’

‘O ja. Natuurlijk.’ Daar had ik niet aan gedacht. Ik ontspande weer een beetje. Toen maakte de spanning echter zijn rentree. ‘Zit hij in de nesten?’

‘Hij is aan het afkoelen,’ zei de agent. Hij liep het loket uit en verdween uit mijn gezichtsveld.

Ik bleef tien minuten wachten. Toen ging de deur van de wachtkamer eindelijk open, waarna Adam de kamer binnenstapte. Hij zag er vreselijk uit. Ik kon aan zijn gezichtsuitdrukking zien dat ik voorzichtig te werk zou moeten gaan. Zijn ogen stonden op onweer. Zijn shirt zat onder de kreukels, alsof hij erin had geslapen, maar ik wist dat dat niet het geval was, want daarvoor stonden zijn ogen te vermoeid en te boos. Als dit Adam na een afkoelperiode moest voorstellen, wilde ik niet weten hoe hij er een paar uur eerder aan toe was geweest.

‘Je weet best dat het illegaal is om me zo lang op te sluiten,’ beet hij de politieagent toe. ‘Ik ken mijn rechten.’

‘Ik wil je hier niet meer zien, hoor je wel?’ De hooggeplaatste politieagent stak dreigend zijn vinger naar hem op.

‘Gaat het?’ vroeg ik zachtjes.

Adam keek me woedend aan en stormde toen langs me heen de kamer uit.

‘We troffen hem aan op een bankje in een park, waar hij naar de kinderen in de speeltuin zat te kijken. De ouders vonden het allemaal nogal eng en verdacht en belden ons op om een kijkje te gaan nemen. Ik stelde hem een paar vragen. Hij werd woest.’

‘En dus hebt u hem maar opgesloten?’

‘Hij mag van geluk spreken dat ik hem niet in staat van beschuldiging heb gesteld. Zoals die jongen tegen me tekeerging… Hij moet nodig met iemand gaan praten. Wees voorzichtig met hem,’ waarschuwde hij.

Ik ging naar buiten, in de verwachting dat Adam verdwenen zou zijn. Hij stond echter gewoon bij de auto.

‘Sorry dat ik de hele middag weggebleven ben. Amelia was ontdaan van het uitgaan van haar relatie.’

Adam leek niet al te zeer geraakt door Amelia’s tegenspoed, en dat kon ik hem niet eens kwalijk nemen, na alles wat hij die middag zelf had meegemaakt.

‘Ik wilde je net bellen om te zeggen dat ik op het punt stond om naar huis te komen, toen ze naar boven ging om te kijken of alles goed ging met haar moeder en erachter kwam dat die een enorme beroerte had gehad. We hebben een ambulance gebeld, maar het was al te laat. Ze was dood. Daarna kon ik haar niet zomaar in de steek laten.’ Opeens was ik moe, zo vreselijk moe.

De kaak van Adam werd iets minder vierkant. ‘Het spijt me dat te horen.’

We legden in stilte de korte afstand naar mijn appartement af. Toen we binnenkwamen, keek hij om zich heen naar de lege kamers, de lege muren en mijn Spider-Man-dekbed.

‘Sorry, meer heb ik nu even niet,’ zei ik opgelaten. ‘Het is maar een huurappartement. Al mijn spullen worden op dit moment gegijzeld.’

Hij liet zijn tas op de vloer vallen. ‘Mij zul je niet horen klagen.’

‘Adam, het crisisplan is er om je te helpen. Het oogt misschien niet al te nuttig, maar als je de stappen opvolgt, zul je er in de toekomst vast een hoop aan hebben.’

‘Een hoop aan hebben?’ schreeuwde hij, zo hard dat ik ervan schrok. Hij trok een verkreukeld papiertje uit zijn zak en begon het woest aan flarden te scheuren. Ik deed een paar stappen opzij. Opeens was ik me er pijnlijk van bewust dat ik een complete vreemdeling met geestelijke gezondheidsproblemen in huis had gehaald. Wat was ik dom geweest! Hij merkte niet dat ik langzaam bij hem weg stapte.

‘Dat ik vandaag in de problemen kwam, kwam door dat stomme plan van je. Regel één: Bel iemand op je noodhulplijst als je een suïcidale gedachte hebt. Goed, ik heb er dus een. Jij staat boven aan mijn lijst. Ik bel jou. Jij neemt niet op. Nummer twee en drie op mijn lijst zouden mijn vriendin en mijn beste vriend moeten zijn, maar die staan dus niet op de lijst, hè? Mijn moeder is dood en mijn vader ligt op sterven, dus die staan ook niet op de lijst. Dus kijk ik naar regel twee: Als je een suïcidale gedachte hebt, doe dan iets wat je gelukkig maakt.’ Hij balde zijn vuist met de snippers van het plan nog in zijn hand. ‘Goed, ik heb inmiddels gegeten en een wandeling gemaakt. Wat kan ik verder nog voor iets leuks verzinnen? Dan herinner ik me de speeltuin. Ik hoor de kinderen lachen, en ik denk: die zijn gelukkig. Misschien maken ze mij ook wel een beetje gelukkig. Dus ik blijf daar een uur zitten, zonder me overigens erg gelukkig te voelen, en dan staat er ineens een politieman voor mijn neus die vraagt of ik soms een pedofiel ben, en die me er blijkbaar van verdenkt dat ik een viezerik ben die me aan die kinderen zit te verlekkeren! Dus natuurlijk geef ik hem ervanlangs. Wat zou jij doen? Dus stop dat kutplan van je maar in je hol – ik hoef het niet meer!’ schreeuwde hij. Hij gooide de papiersnippers in de lucht. ‘Je vriendin is in de steek gelaten door haar vriend, haar moeder is dood, en zelf sta je er niet veel beter voor. Fijn dat je me hebt laten zien hoe mooi het leven is. Bedankt, hoor!’

‘Oké…’ zei ik aarzelend. Ik probeerde niet bang te zijn voor deze man die ik niet kende, maar tegelijkertijd deed ik mijn best om mezelf ervan te overtuigen dat ik hem wél kende. Ik herinnerde mezelf eraan dat ik een paar aardige momenten van Adam had meegemaakt. Ik had zijn romantische kant gezien, en zijn grappige kant. Het viel niet mee om te geloven dat die andere Adam ook bestond nu hij hier zo woest en dreigend voor me stond. Ik keek naar de deur, in de hoop dat Adam die blik niet op zou vangen. Ik kon er natuurlijk vandoor gaan. Ik kon de politie bellen en hun vertellen wat er op de brug was voorgevallen. Ik kon hun vertellen dat Adam zichzelf van het leven wilde beroven. Ik kon er nu meteen een einde aan maken, wat misschien wel zo’n goed idee was, aanzienlijk ik duidelijk op een fiasco afkoerste. Ik had er een zooitje van gemaakt.

Ik haalde diep adem in een poging om mijn hart een beetje tot bedaren te brengen. Van het geschreeuw van Adam raakte ik zo in paniek dat ik niet helder meer kon nadenken. Maar uiteindelijk hield hij op met schreeuwen. In plaats daarvan stond hij me nu aan te kijken. Ik moest iets zeggen. Iets waar begrip uit sprak. Iets wat geen volgende woede-uitbarsting zou veroorzaken. Ik zou het vreselijk vinden als hij zichzelf iets aandeed. Vooral hier, met mij erbij. Dat mocht ik niet laten gebeuren.

Ik slikte en zei met zo’n vaste stem dat ik er zelf versteld van stond: ‘Ik begrijp dat je je boos voelt.’

‘Natuurlijk voel ik me boos. Jezus, zeg.’ Zijn stem klonk echter minder boos dan daarvoor. Hij leek wat bedaard te zijn nu ik zijn gevoelens eenmaal had erkend. Daar kalmeerde ikzelf ook wat van. Oké, misschien kon ik dit bij nader inzien toch wel aan. Ik kon het hoe dan ook nog even blijven proberen. Zo gemakkelijk wilde ik het ook weer niet opgeven.

‘Daar heb ik wel iets voor.’ Ik liep hem snel voorbij en ging naar de keuken, waar ik zes eieren uit de koelkast haalde. Met een zwarte stift begon ik erop te schrijven. Ik zag zelf hoe erg mijn hand trilde. ik schreef zes namen op de eieren: BASIL, SEAN, MARIA, PAPA, LAVINIA en CHRISTINE. toen deed ik de keukendeur open, die toegang gaf tot de diepe achtertuin.

‘Kom op,’ riep ik naar Adam.

Hij staarde me wantrouwend aan.

‘Kom op,’ zei ik, deze keer nog resoluter. Ik probeerde me niet geïntimideerd te voelen. Het was zaak dat ik niet bleef stilstaan in het moment. Ik had hier de leiding; Adam hoefde alleen maar naar me te luisteren. Met tegenzin kwam hij achter me aan.

‘Ik heb hier zes eieren, waar woorden op staan die dingen vertegenwoordigen die je op dit moment kwaad maken. Gooi die eieren stuk. Gooi ze een eind weg, het maakt niet uit welke kant op. Gooi zo hard als je zelf wilt. Gooi ze aan gruzelementen. Zorg dat je van je woede af komt.’ Ik gaf hem de doos en wees naar de open deur.

‘Ik ben die opdrachten van jou zo zat,’ zei hij knarsetandend.

‘Prima.’ Ik zette de doos op het aanrecht en liep de keuken uit, naar mijn slaapkamer. Hoewel ik eigenlijk het liefst mijn deur op slot had gedaan, deed ik dat toch niet, aangezien ik Adam daar alleen maar de verkeerde boodschap mee zou geven. In plaats daarvan ging ik op mijn Spider-Man-dekbed zitten en keek naar de magnoliakleurige muur, naar de rastervormige schaduw van mijn vensterruit die door de maan naar binnen werd geworpen. Ik probeerde na te denken over mijn volgende stap. Ik had een enorme klus op me genomen, en ik had geen idee hoe ik nu verder moest. Op de een of andere manier moest ik ervoor zorgen dat Adam naar een therapeut ging. Ik vroeg me af hoe ik hem zover moest krijgen. Moest ik doen alsof we ergens anders naartoe zouden gaan en hem dan in plaats daarvan bij een praktijk afleveren? Als ik dat deed – als ik hem voor de gek probeerde te houden of een truc met hem probeerde uit te halen – zou ik voor altijd zijn vertrouwen kwijtraken. Dan zou hij zelfs mij niet meer hebben, hoe weinig mijn hulp misschien ook voorstelde.

Voor de eerste keer sinds ik deze uitdaging had aangenomen, begon ik te geloven dat ik misschien niet opgewassen was tegen mijn taak. Van de gedachte dat Adam misschien zelfmoord zou plegen werd ik zo misselijk dat ik naar het toilet rende en de deur achter me op slot deed. Terwijl ik daar dubbelgevouwen op mijn hurken zat, hoorde ik hem kreunen alsof hij pijn had, alsof hij een stomp in zijn maag had gekregen. Geschrokken stond ik op. Ik sprenkelde wat water over mijn gezicht en haastte me naar buiten. Bij de achterdeur bleef ik stilstaan. Het licht achter me overspoelde de zwarte tuin, die sinds de dood van mijn oudtante Christine, die groene vingers had gehad, danig was verwaarloosd. Tegenwoordig was het niets meer dan een lang, rechthoekig grasveld, waar al ten minste tien jaar niet echt meer voor was gezorgd, en dat de afgelopen wintermaanden geen enkele vorm van aandacht had gekregen. Ik kon me nog herinneren dat mijn oudtante ons pasgeplukte aardbeien had gevoerd, en verder eetbare bloemen en wilde knoflook en munt, die we meer voor de vorm hadden gegeten dan om de smaak. Ik zag haar nog voor me, zoals ze kruisbessen had staan plukken voor haar jam, met op haar hoofd een strooien hoed met een brede band die haar gezicht tegen de zon beschermde, en met een rimpelhuid die op haar nek en borst slap neerhing en die plooide en heen en weer wiebelde telkens wanneer ze een bes plukte. En al die tijd bleef ze met haar schorre stem, die ademloos was van het emfyseem, uitleggen wat ze aan het doen was. Inmiddels zag de tuin er heel anders uit, maar de herinnering leefde voort in een uithoekje van mijn geest. De vrolijkheid van mijn jeugd op een zonnige dag waarop ik me warm en veilig had gevoeld stond in schril contrast met deze koude, donkere nacht waarop angst en paniek huishielden in mijn hart.

In de tuin stond Adam naar de doos eieren in zijn hand te kijken. Hij deed er lang over een keuze te maken. Toen pakte hij een ei en smeet het met een machtige zwier naar het andere eind van de tuin. Hij gilde het werkelijk uit, waarna het ei tegen de achtermuur te pletter sloeg. Ineens zag Adam er een stuk gemotiveerder uit. Hij ging terug naar de doos eieren en koos een ander ei uit. Met een schreeuw gaf hij het de vrijheid in de lucht, om vervolgens toe te kijken hoe het tegen de achtermuur stukviel. Dit proces herhaalde zich nog driemaal. Toen hij uitgegooid was, stormde hij weer naar binnen en sloeg de badkamerdeur achter zich dicht. Ik ging snel mijn slaapkamer in om hem de ruimte te geven. In de badkamer ging de douche aan. Ik hoorde Adam boos snikken onder het stromende water.

Ik ging naar buiten, naar de doos. Er zat nog één ei in. Ik ging op mijn hurken zitten en haalde het uit de doos. De tranen sprongen me in de ogen. De naam op het ei dat nog in de doos zat was CHRISTINE.

 

* * *

 

Ik zat gespannen en alert en met mijn rug tegen mijn kussens in bed, niet in staat te relaxen terwijl Adam in zo’n stemming verkeerde, toen hij ineens in mijn deuropening verscheen. Instinctief trok ik de dekens over me heen, vrezend voor mijn eigen veiligheid. Het gezicht van Adam vertrok toen hij mijn reactie zag. Mijn angst voor hem deed hem duidelijk pijn.

‘Het spijt me,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik beloof je dat ik me niet nog eens zo zal gedragen. Ik weet dat je me alleen maar probeert te helpen.’

Ik zag dat dit een andere Adam was dan degene die eerder zo tegen me was uitgevallen, waarna ik me weer een beetje durfde te ontspannen.

‘Ik zal het harder proberen,’ zei ik.

‘Vergeet wat ik eerder zei. Je doet het prima. Dankjewel.’

Ik glimlachte.

Hij glimlachte terug.

‘Welterusten, Christine.’

‘Welterusten, Adam.’