13 Zo leer je de nieuwe mensen in je leven te herkennen en te waarderen

 

 

Op de begrafenis van Amelia’s moeder zat ik in de rij achter Amelia. Afgezien van een stokoude oom, de broer van haar vader, die een dagje zijn verpleegtehuis had verlaten, zat ze helemaal in haar eentje op de voorste rij in de kerk, die voor de familie bedoeld was. Fred, die haar nog maar een paar dagen eerder had gevraagd samen met hem naar Berlijn te verhuizen, had zijn aanzoek sindsdien niet meer herhaald. Sterker nog, ik had de indruk gekregen dat hij in paniek was toen ik met hem sprak. Hij had zijn oorspronkelijke aanzoek gedaan in de vaste wetenschap dat Amelia nee zou zeggen vanwege haar moeder. Nu Magda was overleden en er niets meer was wat Amelia aan de boekhandel en Dublin bond, was zijn angst tastbaar. Ik wist zeker dat Amelia gelijk had: hij hield er in Berlijn een andere vrouw op na. Ik keek hem aan, een paar rijen achter me, en wierp hem de vuilste blik toe die ik op kon brengen, helemaal in naam van mijn vriendin. Hij keek naar de grond. Toen ik zeker wist dat hij zich flink ongemakkelijk voelde, ging ik weer recht naar voren zitten, om me vervolgens meteen vreselijk schijnheilig te voelen en spijt te hebben van mijn gedrag. Zelf had ik er geen geheime minnaar op na gehouden, dat mocht wel duidelijk zijn, maar desalniettemin was ik bij Barry weggegaan en had ik eigenlijk zonder reden een eind aan onze relatie gemaakt – althans, niet om redenen die anderen begrepen. Het leek wel alsof het niet erg genoeg was dat ik ongelukkig was geweest. Barry had me niet bedrogen of geslagen en was niet onvriendelijk tegen me geweest, dus scheen niemand te begrijpen dat het feit dat ik niet van hem hield en niet gelukkig met hem was voor mij reden genoeg was. Ik was niet volmaakt, maar net zoals de meeste mensen deed ik mijn best om geen fouten te maken. En nu was ik erachter gekomen dat mijn hele huwelijk een vreselijke vergissing was, wat een van de pijnlijkste en gênantste ontdekkingen van mijn leven was. Toen kwam de gedachte bij me op dat Barry misschien ook in de kerk was, waarop mijn ogen spontaan ophielden met afdwalen.

Oké, Fred had Amelia pijn gedaan. Maar hoe kon ik hem dat kwalijk nemen terwijl hij in feite precies had gedaan wat ik in mijn privégesprekken met Barry had voorspeld dat hij zou doen? Amelia had vastgezeten in een sleur. Ze had voor haar moeder gezorgd en zich aan een winkel gewijd waar haar vader erg van had gehouden. Toegegeven, dat was een nobele sleur, maar dat nam niet weg dat Amelia er zelf voor had gekozen in die sleur terecht te komen. Ze had compleet stilgestaan, wat voor Fred (en de andere mensen in haar leven) maar moeilijk te verteren was geweest.

Amelia zat met gebogen hoofd op haar stoel; haar rode krullen onttrokken haar gezicht aan het zicht. Toen ze zich naar me omdraaide, zag ik dat haar vermoeide groene ogen rode randjes hadden. Het puntje van haar neus was rood van alle zakdoekjes, en haar hele gezicht straalde verdriet uit. Ik glimlachte bemoedigend terug naar haar, om me vervolgens te realiseren dat de hele kerk stil was en dat de priester mij aan stond te kijken.

‘O.’ Ik besefte dat ze op mij zaten te wachten. Ik stond op en liep naar het altaar.

Of Adam het nu leuk vond of niet, ik had erop gestaan dat hij meekwam naar de begrafenis en dat hij bij mij en mijn familie kwam zitten. Hij mocht na mijn ontmoeting met Maria dan in een geweldig humeur zijn geweest, maar ik durfde niet het risico te nemen om hem alleen te laten. Hij ging met grote sprongen vooruit, zowel wat Maria betreft als wat hemzelf betreft, maar voor elke sprong voorwaarts waren er een paar stappen achterwaarts. Ik had hem verboden de krant te lezen en naar het journaal te kijken. Hij moest zich op positieve zaken concentreren; het nieuws deed dat niet. Er waren manieren om contact te houden met de werkelijkheid zonder jezelf te laten bombarderen met informatie waarvan anderen vonden dat je die nodig had. De dag ervoor hadden we een groot deel van de dag doorgebracht met het doen van een legpuzzel, terwijl ik hem een hoop niet al te persoonlijke vragen had gesteld. Vervolgens hadden we Monopoly gespeeld, wat inhield dat ik moest ophouden met vragen stellen en me in plaats daarvan op het spel moest concentreren om te voorkomen dat Adam compleet de vloer met me aanveegde. Dat was niet gelukt, waarna ik chagrijnig naar bed was gegaan. Ik wist dat deze activiteiten Adam niet zouden redden, maar ik kwam hierdoor wel meer over hem te weten, aangezien spelletjes het gemakkelijker voor hem leken te maken om met me te praten. Ik denk dat ze hem de gelegenheid boden om over zijn problemen na te denken en ze te verwerken terwijl hij zich tegelijkertijd op andere dingen concentreerde, waardoor zijn problemen nu eens niet centraal stonden. Die ochtend had ik nog staan luisteren naar zijn zachte gesnik onder de douche, terwijl ik zelf plannen had gemaakt om de rest van zijn problemen op te lossen. Ik geloofde dat er veel mogelijk was als je echt je best deed, maar ik bleef wel realistisch: veel was niet alles. Ik durfde er niet aan te denken wat er zou gebeuren als ik er niet in slaagde al zijn problemen op te lossen; er was maar één eindresultaat mogelijk.

Ik ging bij het altaar staan en plaatste mijn speech op de lessenaar. Amelia had me gevraagd iets voor te lezen en had het aan mij overgelaten om iets te kiezen wat me geschikt leek. Ik zou de nodige wilskracht moeten opbrengen om deze woorden op te zeggen; ze hadden een speciale betekenis voor me, en ik had ze nog nooit eerder hardop voorgelezen. Ik had ze alleen zelf gelezen, en daar zelden droge ogen bij gehouden. Ik kon echter geen geschikter tijdstip bedenken om de woorden voor te lezen dan nu. Ik glimlachte naar Amelia en keek toen over haar schouder, eerst naar mijn familie, en toen naar Adam. Ik haalde nogal trillerig diep adem en richtte mijn woorden tot hem.

‘Waar zouden we zonder morgen zijn? Dan zouden we alleen maar vandaag hebben. En als dat zo moest zijn, tussen jou en mij, dan zou ik hopen dat vandaag een heel lange dag was. Dan zou ik mijn vandaag helemaal met jou vullen, en alles doen waar ik ooit van heb gehouden. Ik zou lachen en praten, luisteren en leren, en ik zou van je houden en genieten, eindeloos van je houden en genieten. Ik zou van elke dag vandaag maken, en ik zou al die dagen met jou doorbrengen, en ik zou me nooit meer zorgen maken om morgen, wanneer ik niet meer bij jou kan zijn. En als die vreselijke morgen ooit komt, weet dan dat ik je niet in de steek wilde laten, en dat ik ook niet zelf in de steek gelaten wilde worden, en dat elk moment dat ik met jou heb doorgebracht het beste moment van mijn leven was.’

 

* * *

 

‘Heb jij dat geschreven?’ vroeg Adam me toen we na de begrafenisdienst op de receptie zaten met een kopje thee met melk en een bordje met sandwiches met ham voor ons. Geen van ons beiden had een hap genomen.

‘Nee.’

Er viel een lange stilte. Ik verwachtte dat hij me nu zou vragen wie het dan wel had geschreven, en ik bereidde me mentaal voor op een antwoord, maar hij verraste me. Hij vroeg er verder niet op door.

‘Volgens mij moest ik maar eens bij mijn vader op bezoek,’ zei Adam plotseling.

Dat was goed genoeg voor me.

 

* * *

 

Adams vader lag in de Sint-Vincent-privékliniek. Een maand eerder was hij daarheen gegaan voor een kortstondige behandeling aan zijn zieke lever, en hij was er nog steeds. Meneer Basil was absoluut de meest onbeschofte eikel aller tijden, maar ondanks het feit dat het leven in het ziekenhuis er voor iedereen aanzienlijk op vooruit zou gaan als hij er niet meer was, werd de modernste technologie ingezet om te proberen hem in leven te houden. Zijn kamer was geen plek waar mensen graag naar binnen wilden, want al het personeel kreeg te maken met verbaal geweld, en de jonge (of, zoals hij zelf zei, ‘rijpe’) verpleegsters ook met fysiek geweld. Bij de overrijpe verpleegsters nam hij zijn toevlucht tot andere soorten fysiek geweld. Eén keer had hij zelfs zijn eigen urine naar een verpleegster gegooid die het gewaagd had hem te storen terwijl hij aan de telefoon zat. Hij had bepaald dat er maar vijf verpleegsters bij zijn verzorging betrokken mochten zijn, en die vijf verpleegsters hadden hem doen geloven dat dat zijn eigen keus was geweest, in plaats van die van hen. Hij liet zich graag omringen door vrouwen, want hij geloofde dat die beter in hun werk waren omdat ze konden multitasken en van nature kil en pragmatisch waren, maar vooral omdat ze, als de zogenaamde inferieure sekse, altijd de behoefte hadden om zich te bewijzen – meer dan mannen. Mannen werden gemakkelijk afgeleid; meneer Basil had mensen nodig die zich helemaal op één ding konden concentreren, en dat ene ding was hij. Hij wilde beter worden. Móest beter worden. Hij moest een internationaal miljardenbedrijf runnen, en totdat ze hem beter hadden gemaakt, zou hij het bedrijf runnen vanuit de spaarzaam gemeubileerde kamer die was omgetoverd tot het zenuwcentrum van snoep- en chocoladefabriek Basil.

Adam en ik liepen achter de kantinejuffrouw aan, die de deur van de kamer openduwde om naar binnen te gaan. Ik ving een glimp op van de oude man. Hij had een volle haardos van dunne, piekerige grijze krullen en een lange, piekerige grijze baard die begon op zijn kin, niet op zijn wangen, en uitliep in een scherpe punt, alsof het een pijl was die naar beneden wees, naar de krochten van de hel. Er was niets vertroostends aan deze kamer, waar meneer Basil naartoe was gestuurd om te genezen. In plaats daarvan stonden er drie laptops, een faxapparaat en een iPad, plus meer dan genoeg BlackBerry’s en iPhones voor de verweerde man in het bed en de twee strak in het pak gestoken vrouwen die om hem heen zaten. Het was geen kamer van iemand die de wereld binnenkort misschien vaarwel zou zeggen; het was een kamer die leefde en het druk had en klaarstond om dingen te creëren. Hij verzette zich op alle mogelijke manieren tegen het dovende licht. Het was de kamer van iemand die nog niet klaar was met de wereld en die zich met hand en tand zou verzetten tegen het onvermijdelijke einde.

‘Ik heb gehoord dat ze in het vliegtuig bekertjes Bartholomew uitdeelden,’ snauwde meneer Basil tegen de oudste van de twee vrouwen. ‘Een klein bekertje ijs voor iedereen, zelfs in economy.’

‘Ja, ze hebben een deal gesloten met Aer Lingus. Voor een jaar, geloof ik.’

‘Waarom hebben ze geen Basil in het vliegtuig? Wat belachelijk dat ze wel Bartholomew hebben maar geen Basil. Wie is er verantwoordelijk voor die blunder? Jij, Mary? Jezus, mens, hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je altijd op moet blijven letten? Je hebt het zo druk met die klotepaarden van je dat ik me af begin te vragen of je nog wel fatsoenlijk kunt functioneren.’

‘Natuurlijk heb ik met Aer Lingus gesproken, meneer Basil. Ik heb al jaren contact met hen. Zij schijnen te denken dat Bartholomew een luxemerk is, terwijl wij juist een familiemerk zijn. Klanten van Aer Lingus kunnen onze producten…’

‘Niet ónze producten. Míjn producten,’ viel hij haar in de rede.

Ze ging rustig verder, alsof hij geen woord had gezegd: ‘… van de stewardessen kopen, en ik kan u ook vertellen wat ons dat oplevert…’ Ze begon door een stapel papieren te bladeren.

‘Eruit!’ riep meneer Basil ineens keihard. Iedereen schrok zich rot, behalve de kalme, beheerste Mary, die zich ook deze keer gedroeg alsof ze hem niet had gehoord. ‘We zitten midden in een vergadering. Je had eerst moeten bellen.’ Het was me een raadsel hoe hij ons had zien binnenkomen, aangezien we vastzaten achter een theewagen en ik hém nauwelijks kon zien.

‘Kom mee,’ zei Adam, die meteen rechtsomkeert wilde maken.

‘Wacht.’ Ik stak mijn hand uit en greep zijn arm vast. Ik ging voor de deur staan en versperde hem zo de weg. ‘We moeten dit vandaag afhandelen,’ fluisterde ik.

De kantinejuffrouw zette het dienblad neer op het tafeltje voor meneer Basil.

‘Wat moet dit nou weer voorstellen? Het ziet eruit als schijt.’

De vrouw met het haarnetje keek hem verveeld aan. Ze leek gewend te zijn aan zijn beledigingen. ‘Het is aardappelpuree met gehakt, meneer Basil.’ Ze sprak met een zwaar Dublins accent. Vervolgens ging ze op uiterst sarcastische en superieure toon verder: ‘Met als bijgerecht een salade van sla en minitomaatjes, plus een sneetje brood met boter. Bij wijze van toetje krijgt u gelei met ijs, gevolgd door uw klysma, dus zorgt u alstublieft dat u mijn collega Sue daarvoor inschakelt.’ Ze wierp hem een zoete glimlach toe die precies een nanoseconde duurde, en vervolgens verscheen haar oorspronkelijke afkeurende blik weer op haar gezicht.

‘Het ziet er eerder uit als gehakt met aardappelschijt, en die salade ziet eruit als gras. Wat denk je wel niet dat ik ben, Mags – een paard of zo?’

De kantinejuffrouw droeg geen badge met haar naam erop. Ondanks de beledigingen voelde ze zich misschien toch een beetje gevleid dat meneer Basil haar naam kende. Tenzij ze Jennifer heette, natuurlijk.

‘Nee, meneer Basil, ik denk zeker niet dat u een paard bent. Eerder een mager, nijdig oud mannetje dat nodig iets moet eten. Eet uw bord leeg.’

‘Gisteren zag het eten eruit als eten, maar smaakte het als schijt. Misschien smaakt deze schijt zowaar als eten.’

‘En hopelijk helpt uw klysma u na afloop om echt te schijten,’ zei Mags. Ze pakte het dienblad dat er nog stond van de vorige maaltijd en droeg het met opgeheven hoofd de kamer uit.

Heel even dacht ik dat ik meneer Basil zag glimlachen, maar die o zo vage mogelijkheid verdween ter plekke weer. Hij had een knarsende, zwakke, maar wel autoritaire stem. Als hij nu, terwijl hij op sterven lag, nog zo tegen anderen tekeerging, dan wilde ik niet weten hoe hij op kantoor was geweest, en als vader. Ik keek naar Adam, van wiens gezicht niets af te lezen viel. Dit was een belangrijk bezoek. Dit was mijn gelegenheid om de vaderinstincten van meneer Basil aan te spreken, om hem te laten zien welk schadelijk effect Adam dwingen om het bedrijf over te nemen op de gezondheid van zijn zoon had. Dit was de ene kaart waarop ik alles had gezet. Ik vreesde nu al dat ik verkeerd gewed had.

‘Nee, nu ik er nog eens over nadenk, kom terug,’ riep de oude man.

Mags stond stil.

‘Niet jij. Die twee daar.’

In het voorbijgaan legde Mags meelevend haar hand op de mijne. Ze zei zachtjes: ‘Hij is een ontiegelijke eikel.’

Adam en ik liepen samen naar het bed. Er werden geen liefdevolle woorden uitgewisseld tussen vader en zoon; er kon zelfs geen begroeting van af.

‘Wat moeten jullie vandaag afhandelen?’ brulde meneer Basil.

Adam zag eruit alsof hij hem niet begreep.

‘Ik hoorde je “We moeten dit vandaag afhandelen” fluisteren.’ Hij deed spottend mijn eerdere fluistertoon na. ‘Je hoeft niet zo verbaasd te kijken, hoor. Er is niks mis met mijn oren. Ik lig hier vanwege mijn lever, en geloof maar niet dat ik daar dood aan ga. Nee, het is de kanker die me om zeep gaat helpen, tenzij dit snertvoer hem voor is!’ Hij duwde zijn bord weg. ‘Ik snap niet waarom ze me niet gewoon thuis kunnen laten doodgaan. Ik moet nog zoveel afhandelen.’ De laatste paar zinnen zei hij harder, omdat er op dat moment net een vrouwelijke arts binnenstapte om naar zijn status te kijken. Ze had twee coassistenten bij zich.

‘Zo te zien bent u al genoeg aan het afhandelen,’ zei de arts. ‘U mag maar twee bezoekers tegelijk.’ Ze wierp ons een boze blik toe, alsof wij er verantwoordelijk voor waren dat de kanker zich zo snel verspreidde. ‘Ik dacht dat ik tegen u had gezegd dat u uit moest rusten, meneer Basil.’

‘En ik dacht dat ik tegen jou had gezegd dat je de pleuris moest krijgen,’ zei hij.

Er viel zo’n lange, ongemakkelijke stilte dat ik plotseling zin kreeg om te lachen.

‘Zo lig je de hele godganse dag op een dokter te wachten, en zo krijg je er ineens drie tegelijk,’ zei meneer Basil. ‘Vertel eens, waar heb ik jullie beroerde gezelschap aan te danken? Aan het feit dat ik jullie elke dag duizenden euro’s betaal om me straal te negeren?’

‘Meneer Basil, mag ik u er nogmaals aan herinneren dat u zich een beetje in dient te houden? Als u het idee hebt dat uw humeur slechter is dan normaal, moeten we misschien even naar uw medicatie kijken.’

Hij zwaaide afwijzend met zijn graatmagere, bleke hand, bijna alsof hij zich overgaf.

‘U krijgt nog een paar minuten, dan sta ik erop dat u meneer Basil alleen laat,’ zei de arts vastberaden tegen ons. ‘Daarna kunnen we eventueel praten.’ Ze draaide zich om en liep de kamer uit, op de voet gevolgd door haar schuwe mannetjes.

‘Als het meezit, zie ik haar volgende week nog eens. Dan vereert ze me misschien met nog een bezoekje aan mijn bed en zegt ze vast weer helemaal geen ene flikker. Wie ben jij?’ vroeg hij op hoge toon, terwijl hij mij een boze blik toewierp.

Iedereen keek mijn kant op.

‘Ik ben Christine Rose.’ Ik stak mijn hand uit.

Meneer Basil keek ernaar, stak zijn eigen hand uit, waar een slangetje uitstak, en schudde toen futloos mijn hand, terwijl hij tegen Adam zei: ‘Is Maria hiervan op de hoogte? Ik had nooit gedacht dat je overspel in je had. Je leek altijd zo’n watje. Helemaal onder de duim van je meisje. Rose – wat is dat nou weer voor een naam?’ Hij wendde zich weer tot mij.

‘We denken dat het afgeleid is van Rosenberg.’

Hij nam me in zich op en richtte zijn blik vervolgens weer op Adam. ‘Maria mag ik wel. De meeste mensen vind ik maar niks, maar Maria mag ik wel. En Mags, de kantinejuffrouw. Maria is een slimme tante. Ze moet even haar zaakjes op orde zien te krijgen, maar dan gaat ze het vast goed doen. Al moet ik niet veel hebben van dat stomme bedrijf van haar – Red Lips. Gadver, wat klinkt dat pornoachtig, zeg.’

Ik kon het niet helpen. Ik moest hardop lachen.

Meneer Basil keek verbaasd. Toen ging hij verder, met zijn blik op mij gericht: ‘Als ze zich straks eindelijk realiseert dat ze stom bezig is en eindelijk eens ophoudt met die stomme tekenfilms…’

‘Animatie,’ viel ik hem in de rede. Ik had het gevoel dat ik Maria wel iets verschuldigd was, nadat ik net zo vreselijk had genoten van meneer Basils harde woorden over haar.

‘Het kan me niet schelen hoe die troep heet. Maar goed, ze kan het ver schoppen, die meid. Ze zal je ongetwijfeld van pas komen als jij straks de leiding hebt, Adam, want we weten allemaal dat jij nog geen drinkgelag in een brouwerij kunt organiseren.’

‘Waarom wilt u dan zo graag dat hij het bedrijf overneemt?’ vroeg ik, waarop alle hoofden weer mijn kant op gedraaid werden.

Iedereen maakte een verbaasde indruk, vooral meneer Basil. Niet dat hij dat ooit zou toegeven. Hij moest altijd autoriteit uitstralen; niemand anders mocht ook maar even de leiding overnemen.

‘Had dat geheim moeten blijven?’ mompelde ik tegen Adam.

Hij schudde zijn hoofd en keek me met een behoedzame blik aan.

‘Wat is er dan?’ Ik keek om me heen. Ik had geen idee wat ik net had gedaan. De vrouw die Mary heette deed een stap naar achteren, bij het bed vandaan, waarop de jongere, in het grijs geklede vrouw haar voorbeeld volgde.

‘We zullen u even alleen laten, meneer Basil. Mocht u ons nodig hebben, dan staan we buiten te wachten.’

Hij negeerde haar. Mary leek niet zeker te weten of ze weg moest gaan of moest blijven.

‘Zeg eens, hoe ken je mijn zoon?’

‘We zijn vrienden,’ zei Adam snel.

‘Kijk eens aan, hij kan praten!’ zei zijn vader. ‘Zeg, Adam, het kantoor heeft je al sinds zondag niet meer gezien. Klaarblijkelijk was je in Dublin om mij op te zoeken, maar als je hier was geweest, zou ik dat wel gemerkt hebben. Ik heb je niet gezien. Als je je echt zo nodig een slag in de rondte moet neuken, doe dat dan…’

‘Hij was zich geen slag in de rondte aan het neuken…’

‘… buiten werktijd. Ik word niet graag in de rede gevallen, mevrouw Rose.’

‘Ik zou graag even iets alleen met u bespreken,’ zei ik. ‘Adam, jij mag ook de kamer uit, als je wilt.’

Meneer Basil keek naar de twee vrouwen naast zijn bed. Ze zagen eruit alsof ze maar wat graag de kamer uit wilden, dus zou hij hen dwingen te blijven. ‘Ik heb meer vertrouwen in Mary dan in mezelf. Ze maakt al deel uit van het bedrijf sinds ik veertig jaar geleden de boel overnam en kent mijn zoon al sinds hij luiers droeg, een fase die helaas langer duurde dan we allemaal hoopten. Als je iets tegen me te zeggen hebt, kun je dat in het gezelschap van Mary doen. Ik ben niet zo zeker van dat andere grietje, maar Mary schijnt een hoge dunk van haar te hebben, dus misschien verdient zij ook een kans. En misschien kunnen we nu een einde breien aan al die poppenkast. Vertel me gewoon waarom je hier bent.’

De jonge vrouw naast Mary keek opgelaten naar beneden. Ik pakte er een stoel bij en ging zitten. Zo geef je een stervende oude man nieuws dat gevoelig ligt. Nou, bij deze man hoefde ik het niet tactvol aan te pakken; hij ging zelf ook met niemand tactvol om. En als Adam niet openhartig met hem wilde praten, dan deed ik het wel. Ik zou deze zaak eens en voor altijd oplossen. Ik kwam uit een wereld waarin iedereen eerlijk en recht voor zijn raap was. Ik was geen drama queen en maakte er ook heus geen gewoonte van iedereen te vertellen waar ik moeite mee had, tenzij het van vitaal belang was en tenzij onze relatie er beter van zou worden. Ik was van mening dat dit gesprek voor Adam van vitaal belang was. Als iemands gedrag een negatief effect op jouw leven heeft, moet je hem erop aanspreken, het probleem uitleggen, erover praten en tot een conclusie komen. Communicatie is immens belangrijk in dit soort situaties, en het was mij volstrekt duidelijk dat er tussen deze vader en zijn zoon geen enkele vorm van communicatie was. Het was duidelijk dat Adam zijn imposante vader niet het hoofd durfde te bieden, dus moest ik dat maar voor hem doen.

Ik keek de oude man recht in de ogen en zei toen vastberaden: ‘Ik ben me ervan bewust dat u zeer binnenkort doodgaat en dat u wilt dat Adam het bedrijf overneemt, zodat uw neefje niet de touwtjes in handen krijgt. Wij zijn gekomen om daarover te praten.’

Adam slaakte een zucht en deed zijn ogen dicht.

‘Kop dicht,’ snauwde meneer Basil tegen hem, ook al had hij geen woord gezegd. ‘Mary, Patricia – naar buiten alsjeblieft.’ Hij keek niet eens hoe ze de kamer uitliepen; zijn blik bleef op mij gericht.

Ik wierp Adam een geruststellende glimlach toe, maar zijn gezicht bleef emotieloos, en zijn kaak strak.

Meneer Basil keek me aan alsof ik wel de laatste was met wie hij op dat moment wilde praten. ‘Mevrouw Rose, u zit ernaast. Als het aan mij lag, zou Adam het bedrijf niet overnemen. Lavinia staat boven hem in de rangorde, en zij was altijd de beoogde opvolger. Geloof me, zij is veel geschikter voor de baan dan hij, maar helaas zit ze in Boston.’

‘Ja, ik heb gehoord dat ze miljoenen heeft gestolen van haar vrienden en familie,’ zei ik om hem op zijn plaats te zetten. ‘Maar weet u, het zit zo. Adam wil de baan niet.’

Daar hield ik het bij. Meneer Basil verwachtte blijkbaar dat ik nog meer zou zeggen, maar ik had er verder niets meer aan toe te voegen. Dat was alles. Ik was uitgepraat. Hij verdiende geen geslijm en beleefde uitleg.

‘Denk je echt dat ik dat nog niet wist?’ Hij keek van mij naar Adam. ‘Moet dit een grote onthulling voorstellen?’

Ik fronste mijn wenkbrauwen. Dit verliep niet helemaal volgens planning.

Meneer Basil begon te lachen, maar zelfs in zijn gelach klonk geen vreugde door.

‘Hij heeft nooit enige belangstelling getoond voor wat ik allemaal doe, dus het is duidelijk dat hij die baan niet wil. Hij speelt al sinds hij kan praten met helikopters, en de afgelopen tien jaar heeft hij zijn tijd verdaan bij de kustwacht. Het kan me niet schelen of hij de baan wil of niet. Het kan me niet schelen of de baan hem intens ongelukkig maakt of niet. Dat doet allemaal niets af aan het feit dat er een Basil aan het hoofd van het bedrijf moet staan. Er heeft altijd een Basil aan het hoofd van het bedrijf gestaan, en dat moet ook altijd zo blijven. En het mag niet Nigel zijn. Van zijn levensdagen niet. Over mijn lijk.’ Hij leek zich niet bewust te zijn van de ironie van die woorden. ‘Mijn grootvader, mijn vader en ik hebben sinds de oprichting van het bedrijf allemaal verschrikkelijk ons best gedaan om het in handen van de familie te houden, in goede tijden en in slechte tijden, en als je denkt dat een of ander bazig burgertrutje met een grote bek en een compleet gebrek aan inzicht daar verandering in gaat brengen, dan zit je er helemaal naast.’

Mijn mond viel open van verbijstering. Mijn ene kaart scheurde onder de druk.

‘Zo kan-ie wel weer, vader,’ zei Adam vastberaden. ‘U hebt niet het recht om zo tegen haar te spreken. Ze probeert niks te veranderen; ze probeert u alleen iets te vertellen waarvan ze denkt dat u het nog niet weet. Ze probeert me gewoon te helpen.’

‘En waarom vertel jij me dit allemaal, in plaats van mijn zoon?’ Hij keek Adam aan. ‘Jongen, word eens een keer een vent. Laat anderen niet jouw vuile klusjes opknappen.’ En toen werd zijn toon vilein. Niet komisch vilein, zoals tot dusverre, maar verbitterd vilein. Wat er nu uit zijn ogen en spottend grijnzende mond kwam was puur vitriool. ‘Heeft hij je verteld dat hij geen cent van me krijgt, geen enkele vorm van erfenis krijgt, tot hij tien jaar voor het bedrijf heeft gewerkt? Of ik nu leef of doodga, hij krijgt geen cent. Dat is wel een goede aansporing, denk ik.’

Adam staarde met een strak gezicht naar de muur.

‘Nee, dat heeft hij me niet verteld,’ zei ik. Ik gruwde nu echt van die vreselijke oude vent. ‘Maar ik geloof niet dat geld een probleem vormt voor Adam. Meneer Basil, als uw bedrijf echt meer voor u betekent dan het welzijn van uw eigen zoon, moet u dan in elk geval niet in overweging nemen wat het beste voor uw bedrijf is? Ik snap best dat het een familiebedrijf is en dat het al meerdere generaties in de familie is. U hebt uw hele leven aan het bedrijf gewijd en er bloed, zweet en tranen in gestopt. Nu moet u iemand zien te vinden die daar in uw afwezigheid mee verdergaat. Het bedrijf zal nooit floreren in de handen van Adam, want hij heeft niet dezelfde drijfveren als u. Als u het bedrijf echt in goede handen wilt achterlaten, dan moet u iemand zien te vinden die er evenveel van houdt als u, en die er echt goed voor wil zorgen.’

Met een schampere trek om zijn mond en een kille blik in zijn ogen keek hij me aan. Toen wendde hij zich tot Adam. Ik verwachtte een hatelijke opmerking, maar tot mijn verbazing sprak hij op kalme toon. ‘Maria helpt je wel, Adam. Als je moeite hebt met bepaalde beslissingen, zorg dan dat je het er met haar over hebt. Toen ik net begon, ging er geen dag voorbij zonder dat ik je moeder om haar mening vroeg. En verder heb je nog Mary, die mijn rechterhand is. Denk je echt dat je er alleen voor staat? Nee dus.’ Hij zweeg, plotseling uitgeput. ‘Je kunt de boel niet zomaar aan Nigel overlaten. Dat weet je zelf ook wel.’

‘Maar misschien heeft Maria het te druk met Sean om Adam te helpen. Ja toch, Adam?’

We wendden ons allemaal verschrikt tot de deuropening, vanwaar we werden aangekeken door een knappe jongeman wiens ferme kaak en blauwe ogen een duidelijke familieovereenkomst vertoonden. Hij had echter geen blond haar, maar donker haar, en zijn hart was al even donker. Hij straalde iets vreselijk negatiefs uit.

De nieuwkomer trok geamuseerd zijn wenkbrauwen naar ons op, stak zijn handen in zijn zak en kwam nonchalant op ons af gewandeld.

‘Nigel,’ zei Adam kortaf.

‘Dag, Adam. Dag, oom Dick.’

Op dat moment wilde ik dat ik medelijden met meneer Basil kon hebben. Was er iets vreselijkers dan in je paisleypyjama op bed liggen, te ziek en zwak om jezelf te verdedigen, om vervolgens geconfronteerd te worden met iemand aan wie je een bloedhekel had? En hij heette nog Dick ook. Ik kon het echter niet opbrengen om medelijden met hem te hebben.

‘Wat moet jij hier?’ vroeg Adam, zonder ook maar enige moeite te doen om beleefd te zijn. Hij zag eruit alsof hij zijn neef graag een oplawaai had verkocht.

‘Ik ben hier om mijn oom op te zoeken, maar blijkbaar heb ik het juiste moment uitgekozen. Laten we vooral onze vergadering van vorige week afmaken, Adam, die we toen moesten afbreken omdat jij er ineens vandoor moest.’

‘Jullie hebben met z’n tweeën een vergadering gehad?’ Meneer Basil zag eruit alsof iemand een mes tussen zijn ribben had gestoken.

‘Adam heeft contact met me opgenomen om te vragen of ik Basil wilde overnemen. Hij vond het wel een mooi idee dat de namen Basil en Bartholomew weer verenigd zouden worden. Een mooi eerbetoon aan opa, vindt u ook niet?’ vroeg hij grijnzend.

‘Vuile leugenaar!’ Adam was duidelijk furieus. Hij had zo’n haast om bij zijn neef te komen dat hij in het voorbijgaan op allebei mijn voeten trapte. Toen pakte hij zijn neef bij zijn nekvel en duwde hij hem zo hard achteruit dat hij keihard met zijn rug tegen de muur kwakte. Hij wikkelde zijn hand om de hals van Nigel en hield hem zo tegen de muur, terwijl zijn neef zich uit alle macht los probeerde te spartelen.

‘Adam,’ zei ik waarschuwend. Ik probeerde niet in paniek te raken.

‘Gore leugenaar,’ zei Adam met op elkaar geklemde kaken. De aderen in het voorhoofd van Nigel begonnen uit te puilen. Hij probeerde de handen van Adam van zijn hals te trekken, maar Adam was sterker dan hij. In plaats daarvan deed Nigel dus zijn best om zijn vingers in de neusgaten van Adam te steken, om zo zijn hoofd naar achteren te dwingen.

‘Adam!’ Ik sprong overeind. Ik wilde hen graag op doen houden, maar ik durfde niet al te dichtbij te komen terwijl zij het zo met elkaar uitvochten. Ik keek over mijn schouder naar meneer Basil. Die had een gezicht als een donderwolk, maar als puntje bij paaltje kwam, was hij een krachteloze oude man die ziek in bed lag, en dat wist hij zelf ook. Hij begon ineens erg zwaar te ademen.

‘Gaat het, meneer Basil?’ vroeg ik. Ik rende naar zijn bed en drukte op het noodknopje om de verpleegster erbij te roepen.

Zijn ogen sprongen vol tranen.

‘Dat zou hij nooit doen,’ zei ik vastberaden. ‘Nee, echt, zoiets zou Adam nooit doen.’

Hij wierp een onderzoekende blik op mijn gezicht om te zien of ik hem probeerde te bedotten.

‘Natuurlijk zou hij dat niet doen,’ zei ik. Ik begon nu echt in paniek te raken en bleef op het noodknopje drukken. Tegen de tijd dat de bewakers eindelijk binnenstormden, lagen Adam en Nigel op de vloer te knokken. De beveiligers trokken Adam onmiddellijk van Nigel af, en terwijl ze hem bij zijn schouders vasthielden, met zijn armen op zijn rug, haalde Nigel hard uit en gaf Adam twee stompen, eerst een tegen zijn kaak, en vervolgens een in zijn maag.

Adam sloeg dubbel van de pijn.

 

* * *

 

‘Volgens mij kun je je modellencarrière verder wel vergeten,’ grapte ik flauw toen we eenmaal thuis waren, terwijl ik Adams kapotte lip droogdepte.

Hij glimlachte, waardoor zijn wond zo ver opgerekt werd dat het bloed er weer aan alle kanten uit gutste.

‘Hè, niet lachen,’ zei ik terwijl ik nogmaals het bloed opdepte.

‘Geen probleem,’ zuchtte hij. Opeens stond hij op. Hij duwde me opzij, ineens weer vol agressie. ‘Ik ga douchen.’

Ik opende mijn mond om hem mijn excuses achterna te roepen. Ik had geprobeerd goede dingen voor hem te doen, maar die waren allemaal vreselijk verkeerd uitgepakt. Aan onze lunch in het restaurant had hij maagkramp overgehouden, zijn wandeling in het park was uitgelopen op een onvrijwillig verblijf in een politiecel, de autotocht zonder eindbestemming had tot een woeste achtervolging geleid, en mijn poging om zijn vader de waarheid te vertellen had ertoe geleid dat hij een stomp in zijn gezicht had gekregen.

Sorry.

Ik zei echter niets. Het deed er niet toe. In de auto, op weg naar huis, had ik tot vervelens toe mijn excuses aangeboden. Ik had geprobeerd het hele gebeuren een gunstige draai te geven en er een positieve ervaring van te maken waarbij hij de waarheid onder ogen had gezien en nu met de consequenties moest leren leven, maar dat was eigenlijk lulkoek. Ik had de situatie verkeerd ingeschat. Ik had gedacht dat Adam te bang was om zijn vader de waarheid te vertellen, maar de reden waarom hij zo bang was, was omdat hij zich ervan bewust was dat zijn vader wist dat hij er geen zin in had maar daar eenvoudigweg geen zier om gaf. Het was naïef van me geweest om te geloven dat ik doodeenvoudig een uitweg kon vinden uit een situatie waar Adam zich jarenlang uit had proberen te worstelen. Hij had zijn wanhopige beslissing op de Ha’penny-brug pas genomen nadat hij alle andere mogelijke vluchtroutes had verkend. Dat had ik moeten weten, en ik schaamde me diep voor het feit dat dat idee niet bij me opgekomen was. Het was duidelijk dat Adam niet zat te wachten op nog meer woorden van mij. Mijn woorden losten niets op. Er zou niets veranderen omdat het mij toevallig speet.

 

* * *

 

Om vier uur ’s nachts schopte ik in een vlaag van frustratie mijn dekbed van mijn bed en besloot ik dat het geen meer zin had om te proberen de slaap te vatten.

‘Ben je wakker?’ riep ik in het donker.

‘Nee,’ antwoordde Adam.

Ik glimlachte. ‘Ik heb een A4’tje voor je op de koffietafel gelegd. Ga dat maar pakken.’

Ik hoorde hoe hij door de kamer bewoog om de pagina te pakken die ik de vorige avond had klaargelegd.

‘Wat moet dit in vredesnaam voorstellen?’

‘Lees er maar eentje voor.’

‘“De beste en mooiste dingen ter wereld kunnen niet worden gezien of zelfs maar worden aangeraakt; ze moeten met het hart worden gevoeld.” Helen Keller.’ Hij zweeg even. Toen snoof hij spottend.

‘“Tijdens onze meest donkere momenten moeten we ons het hardst concentreren om het licht te zien.” Aristoteles Onassis,’ dreunde ik uit mijn hoofd op, terwijl ik op mijn rug op mijn bed ging liggen.

Adam bleef even stil, en ik vroeg me af of hij het A4’tje aan flarden zou scheuren of zou meespelen met mijn poging om zijn humeur te verbeteren.

‘“Geloof dat je het kunt, dan ben je al halverwege.” Theodore Roosevelt,’ riep ik vervolgens om hem aan te moedigen om er nog een te lezen.

‘Pis niet tegen de wind in!’ riep Adam.

Ik fronste mijn wenkbrauwen. ‘Die staat niet op de lijst.’

‘Koop geen telescoop. Als je iets van dichterbij wilt zien, ga er dan gewoon dichter bij staan.’

Ik glimlachte.

‘Eet geen gele sneeuw. Rook niet. Draag een beha. Maak nooit oogcontact met iemand terwijl je een ijsje zit te eten.’

Ik lag in bed te giechelen. Ten slotte bleef het stil in de woonkamer.

‘Oké, ik begrijp dat je niet onder de indruk bent. Maar voel je je in elk geval een stukje beter?’

‘Voel jij je beter?’

Ik lachte. ‘Ja, eerlijk gezegd wel.’

‘Ik ook,’ antwoordde hij na een tijdje. Zijn stem klonk zacht en intiem.

Ik stelde me zo voor dat hij lag te glimlachen. Ik hóópte dat hij lag te glimlachen. Er klonk beslist een glimlach door in zijn stem.

‘Welterusten, Adam.’

‘Welterusten, Christine.’

Die nacht sliep ik wel een beetje, maar het grootste deel van de tijd lag ik te denken: nog maar acht dagen.