6 – Zo breng je je hoofd tot rust en val je eindelijk in slaap
Ik kon de slaap niet vatten. Op zich was dat niets nieuws; de afgelopen vier maanden, sinds ik erachter was gekomen dat ik eigenlijk het liefst een punt achter mijn huwelijk wilde zetten, had ik nauwelijks een oog dichtgedaan. De gedachte had mijn nachtrust geen goed gedaan. In eerste instantie was ik op zoek gegaan naar manieren om geluk, bevrediging en positiviteit binnen mijn huwelijk te vinden, zodat ik mijn huwelijk misschien nog kon redden. Ik was niet op zoek geweest naar een manier om mijn huwelijk te beëindigen. Zodra de gedachte aan een ontsnapping zich echter had aangediend, was hij blijven hangen, vooral ’s nachts, wanneer ik geen problemen van anderen had om mezelf mee af te leiden van mijn eigen problemen. Meestal kwam ik uiteindelijk bij het boek op mijn nachtkastje terecht, 42 tips om je slapeloosheid mee te overwinnen, met als gevolg dat ik op de raarste uren van de nacht de raarste dingen had geprobeerd om een beetje respijt te vinden: lekker weken in een warm bad, mijn koelkast uitruimen, mijn nagels lakken, yoga doen, en soms zelfs meerdere van die activiteiten tegelijk. Op andere nachten las ik gewoon het boek, totdat mijn ogen zo’n zeer deden dat ik het wel moest dichtslaan. Ik leek nooit eens lekker weg te drijven, zoals het boek beloofde; ik ervoer nooit de lichtheid en het vederzachte gevoel van het wegdutten. Ik lag ofwel gefrustreerd en uitgeput wakker te zijn, ofwel gefrustreerd en uitgeput te slapen, en die aangename zweefvlucht van de ene wereld naar de andere bleef uit.
Hoewel ik me had gerealiseerd dat ik eigenlijk niet meer verder wilde met mijn huwelijk, had ik er nooit echt bij stilgestaan dat ik er een punt achter kon zetten. Maandenlang had ik mijn nachten doorgebracht met me afvragen hoe ik met mijn gebrek aan geluk moest leven, totdat de gedachte eindelijk bij me was opgekomen dat ik dat eigenlijk helemaal niet hoefde; het advies dat ik aan mijn vriendinnen gaf was ook op mijzelf van toepassing. Daarna bracht ik de ene na de andere nacht door met fantaseren over een leven met iemand anders, iemand van wie ik echt hield, iemand die echt van mij hield. Iemand met wie ik zo’n stel zou vormen waarbij de vonken er bij elke blik en elke aanraking van afspringen.
Toen begon ik te fantaseren over mezelf en zo’n beetje iedere man tot wie ik me aangetrokken voelde, wat neerkwam op bijna iedere man die aardig tegen me was. Inclusief Leo Arnold, een cliënt van me wiens afspraken ik altijd erg leuk vond. Leo was het onderwerp geworden van veel van mijn fantasietjes, waardoor ik altijd begon te blozen zodra hij mijn kantoor binnenstapte.
Aan dat alles lag een zekere paniek ten grondslag – pure angst dat het allemaal te veel voor me was, dat ik er niet meer tegen kon. Nu ik echter voor mezelf had toegegeven dat die angst er was, kwam ik er niet meer vanaf. Elk klein probleempje dat zich tussen Barry en mij voordeed, werd uitvergroot, totdat het het zoveelste teken werd dat onze relatie ten dode was opgeschreven. Zoals elke keer dat hij (voor de zoveelste keer) vóór mij klaarkwam in bed, elke keer dat hij met zijn sokken aan sliep omdat hij last had van koude voeten, en elke keer dat hij zijn afgeknipte teennagels in een kommetje in de badkamer achterliet, om dat kommetje vervolgens nooit meer te legen. Zoals het feit dat we elkaar nauwelijks meer zoenden; onze ooit hartstochtelijke kussen waren gereduceerd tot flauwe zoenen op de wang. Daarbij vond ik zijn verhalen tegenwoordig maar saai, en was ik uitgekeken op de rugbyverhalen die hij maar bleef vertellen en hervertellen. Als ik mijn leven moest samenvatten in een kleur, zoals ik uit een boek had geleerd, dan was onze relatie van een levendige kleur – want dat was hij ooit wel even geweest, toen het net aan was tussen ons – verworden tot een matte, monotone grijstint. Ik was niet zo stom om te geloven dat de vlam van een huwelijk voor altijd als een fakkel zou blijven branden, maar ik was wel van mening dat er na minder dan een jaar getrouwd te zijn ten minste nog sprake moest zijn van een flikkerend vlammetje. Nu ik erop terugkijk, denk ik dat ik verliefd was op het verliefd-zijn. En nu was mijn affaire met die droom voorbij.
Terwijl ik die nacht wakker lag in het penthouse van het Gresham Hotel, begonnen al mijn zorgen zich op te stapelen. De kopzorg van het verlaten van Barry; de geldzorgen die daarop volgden; wat mensen nu van me dachten; de angst dat ik nooit meer iemand anders zou ontmoeten en voor de rest van mijn leven alleen zou blijven; Simon Conway… En nu was er dus Adam, wiens achternaam ik niet eens wist, die een etmaal geleden had geprobeerd een einde aan zijn leven te maken en nu in de kamer naast de mijne op de bank lag, naast een balkon waarvan je een indrukwekkende val kon maken, en ook naast een goedgevulde minibar. Adam, die verwachtte dat ik mijn belofte zou nakomen dat ik binnen twee weken, vóór zijn vijfendertigste verjaardag, zijn leven weer op orde kon krijgen, en die anders nogmaals zou proberen er een einde aan te maken.
Een tikje misselijk van dat vooruitzicht stond ik op en controleerde ik nogmaals of alles goed ging met Adam. De tv stond zachtjes aan in zijn kamer, en de kleuren flikkerden en veranderden en dansten over de muren. Ik zag zijn borstkas op en neer bewegen. Volgens 42 tips stonden er meerdere manieren tot mijn beschikking om mijn hoofd tot rust te brengen en eindelijk in slaap te vallen, maar het enige waartoe ik in staat was terwijl ik met gespitste oren naar Adam luisterde, was kamillethee drinken. En dus zette ik nu voor de vierde keer de waterkoker aan.
‘Jezus, slaap jij ooit wel eens?’ riep Adam.
‘Sorry. Stoor ik je?’
‘Nee, maar die stoomlocomotief daar bij je wel.’
Ik duwde de deur open. ‘Wil je ook een kopje? O, ik zie dat je al genoeg te drinken hebt.’ Op de koffietafel stonden drie lege flesjes Jack Daniels.
‘Genoeg zou ik het niet willen noemen,’ zei hij. ‘Maar eh, je kunt me niet vierentwintig uur per dag in de gaten houden. Vroeg of laat moet je toch een keer slapen.’ Hij deed eindelijk zijn ogen open en keek me aan. Hij zag er in de verste verte niet vermoeid uit. Ook niet dronken trouwens. Gewoon mooi. Perfect.
Ik wilde hem liever niet de ware toedracht, of liever gezegd toedrachten, voor mijn slapeloosheid vertellen.
‘Ik zou liever hier in de kamer slapen, bij jou,’ zei ik.
‘Lekker intiem. Maar het is wel heel snel na het uitgaan van mijn relatie, dus als je het niet erg vindt, zeg ik even nee.’
Desondanks ging ik op de bank zitten.
‘Ik ben niet van plan van het balkon te springen,’ zei hij.
‘Maar je hebt het wel overwogen?’
‘Tuurlijk. Ik heb een hele hoop manieren overwogen om mezelf in deze kamer om zeep te helpen. Dat doe ik nu eenmaal. Zo had ik mezelf bijvoorbeeld in brand kunnen steken.’
‘We hebben een blusapparaat. Ik zou je gedoofd hebben.’
‘Ik had mijn scheermes in de badkamer kunnen gebruiken.’
‘Dat heb ik verstopt.’
‘Ik had mezelf in bad kunnen verdrinken, of met de föhn in bad kunnen gaan zitten.’
‘Ik hou je in de gaten in de badkamer, en niemand is er ooit in geslaagd een föhn te vinden in een hotel.’
‘Ik zou de waterkoker hebben gebruikt.’
‘Die kan nauwelijks water koken. Echt hoor, daar kun je nog geen muis mee elektrocuteren. Een hoop herrie, geen greintje actie.’
Hij grinnikte.
‘En met dat bestek kun je nauwelijks een appel doorsnijden, laat staan een ader,’ zei ik.
Hij keek naar het bestek naast de fruitschaal. ‘Dat idee had ik eigenlijk voor me willen houden.’
‘Denk je vaak aan zelfmoord plegen?’ Ik vouwde mijn benen onder me en ging er op een hoekje van de bank goed voor zitten.
Hij hield zich niet langer groot. ‘Ja, de hele tijd. Je had gelijk, daar op de brug. Het is net een hobby geworden, een ontzettend zieke hobby.’
‘Dat is niet helemaal wat ik zei. Maar goed, het kan waarschijnlijk geen kwaad om er af en toe aan te denken, zolang je het maar niet echt doet.’
‘Dankjewel. Fijn dat je in elk geval niet probeert om me mijn gedachten af te nemen.’
‘Erover nadenken is een vorm van troost voor je, iets wat je op de been houdt. Ik ben niet van plan iets van je af te pakken wat je op de been houdt, maar het zou niet de enige manier moeten zijn waarop je jezelf staande houdt. Heb je het er ooit met iemand over gehad?’
‘Ja natuurlijk, dat is het eerste waarover je begint als je met iemand een date hebt. Wat denk je zelf?’
‘Heb je wel eens overwogen in therapie te gaan?’
‘Ik heb net een nacht en een dag therapie gehad.’
‘Volgens mij heb je meer dan een nacht en een dag nodig.’
‘Therapie is niks voor mij.’
‘Op dit moment is het waarschijnlijk de beste oplossing.’
‘Ik dacht dat jij de beste oplossing was.’ Hij keek me aan. ‘Zei je dat niet? “Blijf bij mij, dan zal ik je laten zien hoe mooi het leven kan zijn”?’
Opnieuw borrelde er paniek in me op. Hij had wel erg veel vertrouwen in me.
‘En dat ben ik ook van plan. Ik vroeg me alleen af…’ Ik slikte. ‘Wist je vriendin hoe je je voelde?’
‘Maria? Geen idee. Ze bleef maar zeggen dat ik veranderd was. Dat ik mentaal met andere dingen bezig leek te zijn. Dat ik in mezelf gekeerd was. Dat ik niet meer de man was die ze kende. Maar nee, ik heb haar nooit verteld wat er in me omging.’
‘Je bent depressief geweest.’
‘Als je het zo wilt noemen. Het valt niet mee om je best te doen om vrolijk te zijn terwijl iemand maar tegen je blijft zeggen dat je zo anders bent, dat je zo somber bent, dat je geen leuke, spannende vent meer bent, dat je nooit meer eens spontaan bent. Jezus, mens, wat kon ik anders doen? Ik probeerde mijn hoofd boven water te houden.’ Hij slaakte een zucht. ‘Ze dacht dat het iets met mijn vader te maken had. En met de baan.’
‘Maar dat was het allemaal niet?’
‘Jezus, dat weet ik allemaal niet, hoor.’
‘Maar dat maakte het er allemaal niet beter op?’ legde ik hem woorden in de mond.
‘Nee, zeker niet.’
‘Vertel me meer over die baan waar je je zo’n zorgen om maakt.’
‘Dit voelt best wel als therapie, zoals ik hier lig en jij daar zit.’ Hij staarde naar het plafond. ‘Ik heb vrij gekregen van mijn baan zodat ik mijn vader tijdens zijn ziekte kon helpen bij het runnen van zijn bedrijf. Ik vond het vreselijk, maar ik kon het aan omdat het maar tijdelijk was. Maar toen werd mijn vader nog zieker, waardoor ik nog langer moest blijven. Het viel niet mee om mijn baas ervan te overtuigen dat hij mijn verlof moest verlengen. En nu zegt de dokter dat mijn vader niet meer beter gaat worden. Hij ligt op sterven. En vorige week kreeg ik te horen dat ik binnenkort ontslagen word, omdat mijn werk het zich niet kan veroorloven om me zo’n lang verlof te geven.’
‘Dus je staat op het punt om je vader en je baan kwijt te raken. En je vriendin. En je beste vriend,’ vatte ik het allemaal voor hem samen. ‘En dat allemaal binnen één week.’
‘Fijn dat je het allemaal zo helder voor me op een rijtje hebt gezet.’
‘Ik heb veertien dagen de tijd om je er weer bovenop te krijgen. Ik heb geen tijd om subtiel te zijn,’ zei ik luchtig.
‘Dertien dagen.’
‘Ze verwachten toch niet van je dat je de functie van je vader overneemt als hij straks overlijdt, hè?’
‘Dat is nou net het probleem. Het is een familiebedrijf. Mijn opa heeft het bedrijf aan mijn vader nagelaten. Vervolgens krijg ik het, enzovoorts, enzovoorts.’
Het was duidelijk dat alleen al erover praten meer spanning bij hem opriep. Ik was me ervan bewust dat ik dit voorzichtig moest aanpakken. Ik vroeg: ‘Heb je je vader verteld dat je de baan niet wilt?’
Een klein, verbitterd lachje. ‘Jij kent mijn familie duidelijk niet. Ik kan tegen hem praten tot ik een ons weeg, maar die baan is van mij, of ik hem nu wil of niet. Volgens het testament van mijn opa is het bedrijf van mijn vader totdat die overlijdt. Daarna wordt het het eigendom van de kinderen van mijn vader. Als ik niet in het bedrijf ga werken, gaat het over op de zoon van mijn oom, en vervolgens erft zijn gezin het.’
‘Lijkt me een goede oplossing voor jou.’
Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon gefrustreerd in zijn ogen te wrijven. ‘Nee, daar wordt mijn situatie alleen maar erger van. Moet je horen, ik stel het op prijs dat je me probeert te helpen, maar je hebt geen idee hoe het allemaal in elkaar zit, en het is veel te ingewikkeld om het allemaal uit te leggen. Laten we het erop houden dat er jarenlange familieheibel bij komt kijken, en dat ik er helemaal middenin zit.’
Zijn vingers trilden. Hij wreef ermee over zijn spijkerbroek, op en neer, en toen nog eens. Waarschijnlijk was hij zich er niet eens van bewust dat hij dat deed. Tijd om de stemming er weer een beetje in te brengen.
‘Vertel me meer over je baan, de baan waar je wel van houdt.’
Hij keek me aan met een ongewoon speelse blik in zijn ogen. ‘Wat denk je dat ik voor werk doe?’
Ik nam hem grondig in me op. ‘Modellenwerk?’
Hij zwiepte zijn benen van de bank en ging rechtop zitten, zo snel dat ik dacht dat hij boven op me zou duiken. In plaats daarvan keek hij me geschokt aan. ‘Meen je dat nou echt?’
‘Dus je doet geen modellenwerk?’
‘Hoe kom je daar in godsnaam bij?’
‘Nou, je bent namelijk best wel…’
‘Best wel wát?’
Hij was verbijsterd. Ik had hem nog nooit zo levendig gezien.
‘Heeft niemand dat ooit eerder tegen je gezegd, dan?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. Nee, van mijn leven niet.’
‘Goh. Zelfs je vriendin niet?’
‘Nee!’ Een kort lachje, een prachtige lach, een prachtig geluid dat ik vaker wilde horen. ‘Je zit me voor de gek te houden.’ Toen ging hij weer liggen, met zijn voeten op de bank. De lach en de glimlach waren weer verdwenen.
‘Ik zit je niet voor de gek te houden. Je bent de mooiste man die ik ooit heb gezien, dus dacht ik dat je wel eens model zou kunnen zijn,’ legde ik rationeel uit. ‘Echt hoor, ik meen het!’
Hij keek me aan, nu met een iets ontspannener uitdrukking op zijn gezicht. Ietwat opgelaten probeerde hij te bepalen of ik hem voor de gek hield of niet. Maar ik zat hem echt niet voor de gek te houden. Ik schaamde me juist dood. Het was niet mijn bedoeling geweest om het er zo uit te flappen. Ik was van plan geweest te zeggen dat hij een knappe man was, maar het was er helemaal verkeerd uitgekomen, omdat het er helemaal naar waarheid was uitgekomen.
‘Maar goed, wat doe je dan wel?’ zei ik om van onderwerp te veranderen. Ik trok een paar denkbeeldige pluisjes van mijn spijkerbroek om hem niet aan te hoeven kijken.
‘O, dit ga je leuk vinden.’
‘Kom op dan.’
‘Ik ben stripogram. Je weet wel, zo’n Chippendale-type. Omdat ik zo’n knappe vent ben, weet je wel.’
Ik rolde met mijn ogen en leunde naar achteren.
‘Nee joh, dat was maar een grapje. Ik ben helikopterpiloot bij de kustwacht.’
Mijn mond viel open.
‘Zie je wel, ik zei toch dat je het leuk zou vinden.’ Hij wierp een onderzoekende blik op mijn gezicht.
‘Je redt mensen,’ zei ik.
‘Ja. Jij en ik hebben een hoop gemeen.’
In zijn huidige toestand kon Adam met geen mogelijkheid terug naar die baan. Dat zou ik niet toestaan. Dat mocht ik niet toestaan. En zelf zouden ze het ook niet toestaan.
‘Je zei dat het familiebedrijf na de dood van je vader overgaat op de kinderen van je vader. Heb je nog broers of zussen?’
‘Ik heb een oudere zus. Die is de beoogde opvolger, maar ze woont tegenwoordig in Boston, omdat ze het land uit moest toen bekend werd dat haar man miljoenen van zijn vrienden had gestolen door middel van investeringsfraude. Ze dachten dat hij het geld voor hen zou beleggen, maar in plaats daarvan gaf hij het allemaal uit. Er zat aardig wat geld van mij bij. En ook een heleboel van mijn vader.’
‘Wat vreselijk voor je zus.’
‘Lavinia? Die was waarschijnlijk het brein achter de operatie. Maar dat is niet de enige complicatie. Het bedrijf had eigenlijk naar mijn oom moeten gaan, de oudere broer van mijn vader, maar dat is een egoïstische zak. Mijn opa wist dat hij het bedrijf om zeep zou helpen als hij het aan hem naliet, dus heeft hij het in plaats daarvan aan mijn vader nagelaten. En nu is de familie dus in twee kampen verdeeld: zij die aan de kant van oom Alan staan, en zij die de kant van mijn vader hebben gekozen. Dus als ik het bedrijf niet overneem en het aan mijn neef toevalt… Nou ja, het is moeilijk uit te leggen aan iemand die geen deel uitmaakt van de familie. Je hebt geen idee hoe moeilijk het is om iets de rug toe te keren, ook al heb je er nog zo’n hekel aan, omdat je er trouw aan hoort te zijn.’
‘Ik ben vorige week bij mijn man weggegaan,’ flapte ik eruit. Het kwam er zomaar uit. Mijn hart bonsde in mijn keel; waarschijnlijk was dit de eerste keer dat ik het hardop tegen iemand had gezegd. Ik wilde al zo lang bij mijn man weg, maar ik had het niet eerder gedaan omdat ik graag de trouwe echtgenote wilde zijn die zich aan haar jawoord hield. Ik wist precies over wat voor soort trouw Adam het had.
Hij keek me verrast aan. Hij wierp een vorsende blik op me, alsof hij zich afvroeg of ik wel de waarheid sprak. ‘Waarom ben je bij hem weggegaan? Wat had hij geflikt?’
Ik slikte en keek naar mijn nagels. ‘Hij heeft me niks geflikt. Hij… Ik was gewoon niet gelukkig.’
Adam blies wat lucht uit door zijn neus. Hij was duidelijk niet onder de indruk van dat argument. ‘Dus je gaat op zoek naar je eigen geluk, ten koste van zijn geluk.’
Ik wist dat hij nu aan zijn vriendin dacht.
‘Dat is geen levensfilosofie die ik een warm hart toedraag.’
‘Maar je leeft er wel naar.’
‘Je hebt geen idee hoe moeilijk het is om iemand te verlaten,’ zei ik, een terugverwijzing naar zijn eerdere woorden.
‘Touché.’
‘Je moet de risico’s tegen elkaar afwegen,’ zei ik. ‘Samen zouden we de rest van ons leven doodongelukkig zijn geweest. Hij komt er wel weer overheen. Hij komt er een stuk sneller overheen dan hij zelf denkt.’
‘En als hij er niet overheen komt?’
Ik wist niet hoe ik daarop moest reageren. De gedachte was nog nooit bij me opgekomen. Ik wist zeker dat Barry eroverheen zou komen. Hij had geen keus.
Daarna verdween Adam. Hij was nog wel in de kamer, maar hij verdween in zijn eigen hoofd, waar hij zich ongetwijfeld bezighield met de vraag wat de toekomst in petto had voor hem en zijn vriendin. Hij was duidelijk niet van plan om over haar heen te komen; hij wilde haar gewoon terug. En als zijn vriendin net zo over hem dacht als ik over Barry, had hij geen schijn van kans.
‘Wat doe jij eigenlijk voor werk?’ vroeg hij ineens, alsof hij zich plotseling had gerealiseerd dat hij niets wist over de vrouw die zich had voorgenomen zijn leven te redden.
‘Wat denk je dat ik voor werk doe?’ aapte ik hem na.
Hij hoefde er niet lang over na te denken. ‘Iets in een winkel van een liefdadigheidsinstelling?’
Daar moest ik om lachen. ‘Hoe kom je daar nou weer bij?’ Ik keek naar mijn kleren en vroeg me af of hij dacht dat mijn spijkerbroek, spijkershirt en Converse-gympen afkomstig waren uit een tweedehandswinkel. Ze waren misschien wat casual, maar ze waren allemaal gloednieuw, en daarbij waren spijkershirts boven spijkerbroeken weer helemaal in de mode.
Hij glimlachte. ‘Ik bedoelde niet vanwege je kleding. Meer omdat je… een zorgzaam type lijkt. Misschien ben je dierenarts, of iets met de dierenbescherming?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ben ik warm?’
Ik schraapte mijn keel. ‘Ik werk voor een uitzendbureau.’
Zijn glimlach verbleekte. Zijn teleurstelling was tastbaar, zijn bezorgdheid nog veel meer. En hij deed geen enkele poging om zijn gezicht in de plooi te houden.
Over een paar uur zou ik nog maar twaalf dagen de tijd hebben. En tot dusverre had ik nog niets bereikt.